Ga direct naar de content

De vierde informateur

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 22 1994

De vierde informateur
“Het is niet te hopen dat de politieke discussie verschraalt tot een discussie over wie de mooiste cijfers
(van het Centraal Planbureau) heeft”l. Te oordelen
naar de gretigheid waarmee de onderhandelaars over
een paarse coalitie de hulp van de Haagse rekenmeesters inroepen, vindt deze waarschuwing van CPBdirecteur Zalm weinig gehoor. De discussie rond de
modelberekeningen
bereikte afgelopen weekend een
climax, toen het CPB een voorgestelde bezuiniging
van! 750 miljoen op de WAO als onvoldoende hard
kwalificeerde en zelf met een alternatief kwam om de
beoogde besparingen op de WAO te bereiken. Dit
roept vragen op omtrent de verhouding tussen politiek en economie en de rol die modelberekeningen
bij de voorbereiding van de economische politiek kunnen spelen.
Zonder twijfel is het nuttig dat verkiezingsprogramma’s en (concept)regeerakkoorden
door een onafhankelijke instelling op hun economische effecten
worden getoetst. De doorrekening dwingt politieke
partijen en informateurs hun politieke keuzen zo helder mogelijk te formuleren. Zij kunnen niet volstaan
met vage aanduidingen als ‘x miljard bezuinigen op
de rijksbegroting en y miljard op de sociale zekerheid’. Het maakt bij voorbeeld groot verschil of er bezuinigd wordt op de individuele huursubsidie of op
de objectsubsidies op nieuwe woningen. Het eerste
beïnvloedt vooral de koopkracht, het tweede de investeringen in de woningbouw. Daarnaast is een
voordeel dat meer duidelijkheid ontstaat over de economische en budgettaire effecten van voorgenomen
beleidsmaatregelen.
Bij onbevredigende uikomsten
kan het beleidspakket worden aangepast.
,
Tegelijkertijd echter moeten de beperkingen van
de modelmatige exercities niet uit het oog worden
verloren. In de eerste plaats zijn de modeluitkomsten
met grote onzekerheid omgeven vanwege externe
ontwikkelingen. Het is de economische wetenschap
nog niet gelukt met enige trefzekerheid voorspellingen voor een periode van vier of vijf jaar te doen.
Vooral de onzekerheid omtrent de internationale ontwikkelingen is groot. Een tweede beperking is dat de
modelmatige analyse zich concentreert op de effecten van kwantificeerbare maatregelen. De gevolgen
van institutionele veranderingen zoals een hervorming van de sociale zekerheid of het afschaffen van
de algemeen-verbindendverklaring
van cao’s zijn met
de huidige ter beschikking staande modellen niet te
berekenen. Maar ook van de wèl kwantificeerbare
maatregelen zijn de effecten onzeker. De modeluitkomsten zijn in het algemeen vrij gevoelig voor de
gekozen modelspecificatie. Met evenveel recht kan
men alternatieve schattingen presenteren die heel andere uitkomsten laten zien. De kennis van de economie is vaak niet toereikend om de ene uitkomst op
voorhand als beter te kwalificeren dan de andere.
Gegeven deze onzekerheden doet het schermen
met de preciese uitkomsten van allerlei beleidsvarian-

E5B 22-6-1994

ten, zoals dat momenteel in het formatieproces gebeurt, zacht gezegd nogal merkwaardig aan. Men
zou er schouderophalend
aan voorbij kunnen gaan,
als het de aandacht niet zou afleiden van waar het
werkelijk om gaat. In de eerste plaats is er een gevaar dat het cijferfetisjisme ten koste gaat van de aandacht voor kwalitatieve maatregelen en institutionele
hervormingen die misschien belangrijker zijn voor
het behalen van goede economische resultaten. Een
van de belangrijkste opgaven voor de Nederlandse
economie is het bereiken van een grotere dynamiek
op goederen- en diensten markten en op de arbeidsmarkt. Daarvoor moeten allerlei wettelijke en institutionele barrières worden geslecht. Het gaat dan om
zaken als aanpassing van het ontslagrecht, de wet op
het minimumloon, de winkelsluitingswet, het aanpakken van mededingingsbeperkende
regelingen enz.
Het effect daarvan op de economische groei en de
werkgelegenheid is niet exact in een cijfer te vangen,
maar vermoedelijk aanzienlijk groter dan dat van de
beleidsvarianten waar de politici momenteel mee
worstelen.
Een tweede gevaar is dat er een fixatie ontstaat
op een type maatregel dat het in de CPB-exercities
goed doet, terwijl andere, misschien wel effectievere
maatregelen worden verwaarloosd. In een lezing
voor het Rotterdamse Onderzoekcentrum
voor Financieel-Economisch Beleid (OCFEB) benadrukte de
Zweedse econoom Lindbeck onlangs dat het gezien
de onzekerheid omtrent de effectiviteit van economische instrumenten beter is bij het beleid een zo
breed mogelijk pakket maatregelen in te zetten dan
alle hoop te vestigen op één super-maatregel. De instrumenten versterken elkaar dan en leiden gezamenlijk tot een beter resultaat dan van één maatregel kan
worden verwacht. Dit advies lijkt bij de hervorming
van de sociale zekerheid en het verbeteren van de
werking van de arbeidsmarkt in Nederland zeker van
waarde.
Het klinkt wel heel daadkrachtig als de informateurs laten weten dat zij overeenstemming hebben
bereikt over een pakket maatregelen waarmee zij met een waarmerk van het CPB – in de komende kabinetsperiode honderdduizend banen scheppen,
maar het leidt af van de kwesties waar het om gaat.
Slagen wij er in de komende kabinetsperiode in ons
in de internationale concurrentie staande te houden;
ontstaan er voldoende nieuwe bedrijven om werkgelegenheid te bieden aan de groeiende beroepsbevolking en hoe komen wij af van het overmatige beroep
op de sociale zekerheid en de stijging van de staatsschuld? Het antwoord daarop is belangrijker dan de
laatste computeruitdraai van het CPB.
L van der Geest
1. Centraal Planbureau, Vijf verkiezingsprogramma
S. Economische gevolgen van voorgenomen beleid, Den Haag, 1994, blz. 9.

Auteur