Ga direct naar de content

De top

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 1 1985

Detop
,,AJs mensen niet weten wat te doen, stellen zij voor een conferentie te houden. Het is werkelijk niet erg constructief. Het is een
manier om mislukking toe te geven”, constateerde de Britse premier Thatcher onlangs bits 1). Als haar uitspraak waar is, staat het
er slecht voor met de Westerse economieen. In kort tijdsbestek
werd de Europese top gehouden, die op marathonzittingen van de
Europese Ministerraad en de Landbouwministers uitliep, vergaderde de OESO-ministerraad, en kwam het Interimcomitee van
het IMF bijeen. Inderdaad waren de resultaten van al deze bijeenkomsten mager. De verhoging van de eigen middelen van de EG
waartoe de Europese top had besloten, werd door de Europese Ministerraad weer op losse schroeven gezet, de Landbouwministers
kwamen niet tot overeenstemming over het pakket landbouwprijzen, en de IMF-vergadering leverde slechts gemeenplaatsen op
over de wenselijkheid de inflatie te bestrijden en het herstel wereldwijd te spreiden. Het gesternte waaronder de belangrijkste conferentie plaatsvond, was echter goed. Op de economische topconferentie van de zeven grootste geindustrialiseerde landen (VS, Japan, Canada, Frankrijk, Engeland, de Bondsrepubliek Duitsland
en Italic) in Bonn leken de VS immers minder overtuigd van de
juistheid van het gevoerde economische beleid dan in het verleden
het geval was: het groeipercentage van de VS daalde van 7% in
1984 tot naar verwachting 3% in 1986. Dit dwong de VS zich af te
vragen of het gevoerde solistische beleid wel tot duurzaam herstel
kan leiden. Daarmee leek de basis voor vruchtbare onderhandelingen te zijn gelegd.
De top in Bonn stond inderdaad in het teken van de langzame
bewustwording van de Amerikanen dat de omvangrijke tekorten
op de lopende rekening en de begroting grenzen stellen aan de expansie van hun economic. Het herstel stoelt immers op de beschikbaarheid van buitenlands kapitaal. De kapitaalinvoer zorgt ervoor
dat het begrotingstekort wordt gefinancierd en zo de geringe omvang van de binnenlandse besparingen wordt gecamoufleerd. De
binnenlandse bestedingen kunnen daardoor hoog blijven. Bovendien zorgt de toestroom van kapitaal ervoor dat de daling van de
dollarkoers uit hoofde van het tekort op de lopende rekening achterwege blijft: een steun in de rug bij de Amerikaanse inflatiebestrijding. Het besef is gegroeid dat men niet blijvend kan rekenen op buitenlands kapitaal en dat het accent nu moet worden gelegd op binnenlandse aanpassingen. De Amerikaanse opvatting
dat het nu de beurt is aan de andere landen om hun economieen te
stimuleren, en zo de Amerikaanse economic door verhoogde export te steunen, hield in Bonn echter niet stand. Mogelijke kandidaten als Japan en de Bondsrepubliek, die gezien hun overschotten
op de betalingsbalans voor de rol van voortrekker in aanmerking
komen, bleken weinig te voelen voor zo’n altrui’stische politick: de
angst voor inflatie, toenemende financieringstekorten en rentelasten overheerst. Bovendien bevestigde de World Economic Outlook van het IMF, die kort voor de conferentie het licht zag, wat
alle leden al lang wisten: alleen een anti-inflatoir en restrictief beleid kan tot duurzaam herstel leiden. De VS moesten op het punt
van de stimulering dan ook bakzijl halen. Het pleidooi voor een selectief expansief beleid werd ingeslikt en verwisseld voor de aanbeveling structurele starheden in de economieen te verminderen. Dat
kon op algemene instemming rekenen, maar die eensgezindheid
bestond ook al voor de conferentie.
Eensgezindheid was er niet op het punt van de liberalisatie van
de wereldhandel in het kader van de GATT. Aangezien de Tokioronde in 1988 afloopt, zou het voor de hand liggen snel besprekingen over een nieuwe ronde te beginnen. Het Amerikaanse voorstel
behelsde om begin 1986 daarmee aan te vangen. De achtergrond
van de Amerikaanse voortvarendheid is natuurlijk niet de principie’le bezorgdheid om de wereldhandel, maar de zorgwekkende
toestand van de eigen lopende rekening (een tekort van $ 123 mrd.
in 1984). Het benadrukken van het belang van liberalisatie van de
landbouwprodukten – 40% van de Amerikaanse landbouwproduktie wordt geexporteerd – en de dienstverlening is daar niet
vreemd aan. Het belang van de VS bij liberalisatie dringt des te
meer nu de roep van het Congres om protectionistische maatregelen sterker wordt. Door tegenwerking van de Franse president kon
echter slechts een ,,minimale” afspraak over het tijdstip van een
nieuwe GATT-ronde worden gemaakt.
Dit wekt de indruk dat een redelijk Amerikaanse voorstel, dat
ook in het voordeel van een belangrijke exporteur als de EG zou
zijn geweest, door de Franse halsstarrigheid is getorpedeerd. Maar
het Franse verzet is begrijpelijk. Al zal de bezorgdheid over de mogelijke afbouw van de protectie van de eigen landbouw, in het zicht
van de verkiezingen, een rol hebben gespeeld, de belangrijkste reden is de onvrede met het Amerikaanse wisselkoersbeleid. Het be-

ESB 8-5-1985

zwaar is dat de Amerikaanse roep om vrijhandel de werkelijke
oorzaak van het tekort op de lopende rekening verhult: de overgewaardeerde dollar. De Franse premier wilde daarom een nieuwe
GATT-ronde gekoppeld zien aan de vervulling van zijn eerder
geuite wens om tot een ,,nieuw Bretton-Woodsstelsel” te komen.
De dollarkoers zou daarbij ten opzichte van de EMS-valuta’s in
een strakker keurslijf worden geplaatst. Een dergelijk stelsel verkleint de ruimte voor een eigenzinnige binnenlandse politick, omdat een betalingsbalanstekort onder zo’n regime leidt tot een afvloei van goud en deviezen of dwingt tot binnenlandse aanpassingen. De gevoerde Amerikaanse politick is echter steeds geweest om
de dollarkoers door de marktkrachten te laten bepalen: de wisselkoers is het resultaat van het gevoerde interne beleid en niet
doelstelling ervan. De eis van Mitterrand kan niet als ,,jabberwocky” (kolder), zoals premier Thatcher deed, worden afgedaan
omdat het stelsel de Amerikanen dwingt met hun partners rekening te houden. Gezien de ervaringen in het verleden is dat geen
overbodige luxe. Hoogstens neemt de Franse president wat te veel
hooi op zijn vork: het voorstel van de Amerikanen om een monetaire conferentie te beleggen naar aanleiding van een monetaire
studie die nog uit de conferentie van Williamsburg (1983) voortvloeide, ging hem in ieder geval niet ver genoeg.
In de wandelgangen speelde nog het punt van de samenwerking
op technologisch gebied. Het gaat hierbij om de vraag of de deelnemers aan de conferentie willen meewerken aan het Amerikaanse
SDI-project (Strategic Defence Initiative, ook wel ,,star wars”):
het defensiesysteem met ruimtewapens. De implicaties van dit project gaan verder dan de defensiesector van de deelnemende landen,
omdat het project grote gevolgen heeft op het gebied van de informatietechnologie. Juist op dit gebied heeft Europa een achterstand
opgelopen ten opzichte van Japan en de VS. Volgens schattingen
van The Economist bedroeg het tekort op de handelsbalans van de
EG op het gebied van de elektronica in 1983 $9 mrd., en loopt het
tekort snel op tot $ 29 mrd. in 1994 2). Het SDI-project heeft Europese ondernemingen op dit gebied veel aan te bieden: er is in de komende 5 jaar $26 mrd. aan researchgelden te verdelen, en op de
conferentie beloofde president Reagan de Europese bedrijven
,,echte” samenwerking.
De Europese landen kwamen echter niet tot een gemeenschappelijk standpunt. Splijtzwam was het door de Fransen in de haast
ontworpen Europese alternatief voor het SDI-project, genaamd
Eureca (European Research Coordination Agency, ook wel ,,star
peace”). Het Eureca-plan moet Europese initiatieven op het gebied van de informatietechnologie bundelen. De gegronde angst
van de Fransen is dat Europa verzwakt als sommige landen wel en
andere niet deelnemen aan het Amerikaanse project. Eureca moet
de bedrijven in Europa houden. Van een werkelijke tegenhanger
van het SDI is echter geen sprake. Eureca moet uit de bescheiden
EG-middelen worden bekostigd en voor het ontbrekende deel
door de deelnemers nationaal worden bijgefinancierd. Dit steekt
schril af tegen het SDI, dat met guile hand door president Reagan
van geld wordt voorzien. Bovendien zal het vertrouwen van het bedrijfsleven in Eureca gering zijn: het multilaterale karakter ervan
en de inbedding in de bureaucratische structuren van de EG schrikken af. Het lijkt erop dat als het SDI tot ontwikkeling wordt gebracht, de Europese bedrijven als vliegen op de honing op het project zullen afkomen, en daarmee de moeizame integratiepogingen
in Europa zullen doorkruisen. De ,,technology gap” zou alleen
maar toenemen.
Misschien had premier Thatcher gelijk dat conferenties dienen
om mislukkingen te verbergen. De conferentie van Bonn lijkt haar
vermoeden eerder te bevestigen dan te ontkennen. Terwijl het tij
gunstig was, slaagde men er niet in om concrete afspraken te maken over een nieuwe GATT-ronde of over herziening van het monetaire stelsel, en op het gebied van de technologische samenwerking bleken de meningen verdeeld. De resultaten betroffen intentieverklaringen op het gebied van de bestrijding van de milieuvervuiling, de honger in de wereld, en vooral de drugs. Het was minister Shultz die, in zijn beleefdheid, het niveau van de conferentie
ongewild het beste typeerde. De belangrijkste persoon van de conferentie, zo zei hij, was niet aanwezig: Nancy Reagan.
H. Kamps

1) NRC Handelsblad, 3 mei 1985, biz. 5.
2) Europe’s technology gap, The Economist, 24 november 1984, biz. 99 e.v.

437

Auteur