Ga direct naar de content

De stimulering van de particuliere consumptie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 1 1985

Geld- en kapitaalmarkt

O^cfe

Het jaarverslag van
De Nederlandsche Bank
De stimulering van de particuliere consumptie
DRS. P.A. HAAL*

Inleiding
De Nederlandse economic komt langzaam op gang. Was er in 1983 alleen sprake
van een groei van de export, in het jaar
daarna kwamen ook de investeringen aan
bod. De krachtige groei van de industriele
produktie, de afname van de werkloosheid, en een lage inflatie waren andere opmerkelijke lichtpunten in 1984. Wie het algemeen verslag van de president van De
Nederlandsche Bank leest wordt echter
ook geconfronteerd met de problemen
rond de nog steeds hoge werkloosheid, het
financieringstekort en het achterblijven
van de particuliere consumptie. Niet alleen
de aanwezigheid van deze problemen maar
ook de oplosbaarheid ervan baart de president zorgen.
In dit artikel zal het vraagstuk van de
achterblijvende
consumptie centraal
staan. Duisenberg behandelt in zijn verslag
enkele mogelijke alternatieven om de consumptie met meer dan de door het Centraal
Planbureau (CPB) geraamde groei te laten
toenemen. Met name het voorstel om door
middel van een revaluatie de binnenlandse
koopkracht te verbeteren is opmerkelijk.
Alvorens deze alternatieven nader te onderzoeken wordt de vraag behandeld of
een stimulans van de consumptie in 1985
feitelijk nog nodig is.
De particuliere consumptie
Het herstel van de Nederlandse economic begon in 1983 met een sterke groei van
de export. De forse produktiegroei bij de
exportgeorienteerde en de daaraan toeleverende bedrijven had via oplopende bezettingsgraden uiteindelijk een toename van
de investeringen in 1984 tot gevolg. Met
name de investeringen in outillage door de
industrie namen fors toe. De uitbreidingsinvesteringen bleven echter sterk achter.
Een verklaring voor deze ontwikkeling is
onder meer de stagnerende binnenlandse
consumptie. De sterke loonmatiging, de
ingreep in de sociale uitkeringen en de hoge
werkloosheid zijn de belangrijkste oorzaken hiervan.
Het woord ,,stagnerend” in verband
met de particuliere consumptie is te weinig
genuanceerd. Het is juister om de consumptie onder te verdelen in ,,verplichte”
en ,,vrije” consumptie. Het totale consumptievolume daalde vorig jaar nog met
ca. een half procent. De ,,verplichte” conESB 8-5-1985

sumptie (huur, gas, elektra en medische
diensten) nam toe met ca. 1%, maar het
verbruik van voedings- en genotmiddelen
en duurzame consumptiegoederen daalde
met resp. 4% en 1,5%.
Volgens het CPB zal de consumptie dit
jaar met 1,5% in volume toenemen, vooral
als gevolg van de verbeterde koopkracht
van werknemers in bedrijven. In het onlangs verschenen Centraal Economisch
Plan veronderstelt het CPB dat er opnieuw
loon zal worden ingeleverd voor arbeidsduurverkorting. De resultaten van de caoonderhandelingen in een aantal bedrijfstakken en bedrijven 1) zijn echter van
dien aard dat eerder van een loonsverhoging dan van een looninlevering kan worden gesproken. Op zich is een loonsverhoging gunstig voor de consumptie maar
wanneer de produktiviteit niet voidoende
meegroeit, werken hogere loonkosten door
in de prijzen en dat last weer de koopkracht aan, Interessant in dit verband is de
stelling van Van der Zwan dat een gedifferentieerde loonontwikkeling wel en arbeidstijdverkorting geen stimulans is voor
de consumptie. Een eenvoudig voorbeeld
kan dit verduidelijken. Stel dat 100 mensen
10% van hun loon inleveren zodat bij volledige herbezetting tien mensen een baan
kunnen krijgen. De bedrijfstijd blijft ongewijzigd. Nu moeten 110 mensen van dezelfde loonsom als voorheen rondkomen.
Wanneer de tien nieuwkomers voor de arbeidsduurverkorting (adv) geen uitkering
hadden zal als gevolg van de adv de consumptie iets toenemen, omdat de nieuwkomers een hogere marginale consumptiequote hebben. Het is realistischer om te
veronderstellen dat nieuwkomers wel een
uitkering hadden. Bij adv vervalt deze uitkering en het totale inkomen (loonsom) zal
daardoor kleiner zijn dan in de uitgangssituatie (loonsom en uitkeringen). Het gevolg is dat in eerste instantie de consumptie
afneemt. Op langere termijn is echter weer
ruimte voor een consumptietoename. Immers, de vermindering van het aantal uitkeringstrekkers zal leiden tot een beter resultaat bij de sociale fondsen en dat kan in
de vorm van een verlaging van de sociale
premies aan de werknemers worden doorgegeven. Vanuit het oogpunt van een stimulering van de consumptie werkt een
loonsverhoging effectiever dan een arbeidstijdverkorting omdat de consumptie
sneller op een loonsverhoging reageert dan
op arbeidsduurverkorting. De resultaten
van de cao-onderhandelingen zouden der-

halve perspectief kunnen bieden op een iets
hogere consumptiegroei dan de 1,5% welke het CPB raamt.
Tegenover een grotere inkomensstijging
staat echter een sterkere toename van de inflatie. Als gevolg van een hogere inflatie
dan aanvankelijk door het CPB in de
macro-economische verkenningen 1985
geraamd, zal de koopkracht van de uitkeringstrekkers verder onder druk komen te
staan. Het kabinet heeft vooralsnog te kennen gegeven deze extra koopkrachtdaling
niet te willen compenseren. Hierdoor valt
te verwachten dat het volume van de particuliere consumptie per saldo niet veel sterker zal toenemen dan de 1,5% welke het
CPB raamt. De invloed van de ,,verplichte” consumptie op de totale consumptiegroei zal in vergelijking met 1984 geringer
zijn. Ofschoon het aardgasverbruik als gevolg van de koude wintermaanden begin
dit jaar sterk is toegenomen, is er op grond
van de te verwachten stijging van het beschikbaar inkomen reden om aan te nemen
dat ook het verbruik van voedings- en genotmiddelen en duurzame consumptiegoederen licht zal stijgen.
Wanneer de groei van de consumptie in
1985 wordt afgezet tegen de volumegroei
van de consumptie in de voorgaande jaren
dan valt op dat de consumptiegroei in de
periode 1965 – 1979 ieder jaar hoger was.
Het zou onjuist zijn om op grond van deze
gegevens te concluderen dat de groei van de
consumptie in 1985 te laag is. Immers, de
sterke consumptiegroei in de jaren zestig
en zeventig werd mogelijk gemaakt door
loonstijgingen die boven de produktiviteitsstijgingen uitkwamen. Met andere
woorden: de groei van de consumptie was
in de periode 1965 – 1979 weliswaar hoger
maar dit had uiteindelijk een economic met
structurele onevenwichtigheden tot gevolg. De daling van de particuliere consumptie in de periode 1980-1984 was de
prijs die betaald moest worden voor een terugkeer naar een meer evenwichtige bestedingsstructuur. Dit jaar zal het particulier
verbruik voor het eerst sinds vijf jaar weer
toenemen.
Hoe ontwikkelt de consumptie van Nederland zich in vergelijking met de ons omringende landen? De label laat duidelijk
zien dat in vergelijking met andere landen
de groei van de consumptie in Nederland in
1985 minder afwijkt dan in 1984. Opvallend is verder dat de mutatie van de consumptiegroei ten opzichte van 1984 in vergelijking met de andere landen vrij fors is.
Recapitulerend kan worden gesteld dat
aan de daling van de particuliere consumptie een einde is gekomen. In 1985 zal de te
verwachten groei van het particuliere verbruik bescheiden zijn. Deze groei wijkt
echter niet ongunstig af van het buitenland. Niettemin blijft de mogelijkheid
bestaan dat de groei van de consumptie tegenvalt. In dat geval kunnen eventueel additionele maatregelen worden overwogen.
Aan de hand van de voorstellen van Duisenberg in het jaarverslag van De Neder-

* De auteur is verbonden aan het Economisch
Bureau van de Amro Bank. Het artikel is op per-

soonlijke titel geschreven.
1) Metaalindustrie, metaalnijverheid, Akzo,
Philips en Hoogovens.
455

Tabel. De volumegroei van de consumptie in 1984 en 1985 (in procenten)
Belgie

Duitsland

Engeland

Frankrijk

Nederland

-0,9
-0,8

0,8
1,8

2,1
2

0,5
0,9

0
1,5

Procentuele verandering volume

particuliere consumptie in: 1984
1985 a)

a) Verwachting.
Bron: Commission of the European Communities, European Economy, februari 1985.

landsche Bank zal in de volgende paragraaf de haalbaarheid en de wenselijkheid
van een aantal mogelijkheden besproken
worden.

zen constant te houden de winstmarge te
vergroten. De beoogde koopkracht verbetering zal dan slechts in zeer beperkte mate
plaatsvinden. Bovendien zal er dan een
toenemende invoerpenetratie vanuit het
buitenland optreden. Een tweede moge-

Stimuleringsmaatregelen

lijkheid is dat de bedrijven de lagere in-

Duisenberg geeft drie wegen aan waarlangs een hogere consumptie tot stand zou
kunnen komen: lagere prijzen bij gegeven
lonen, hogere lonen bij gegeven prijzen en
lagere belastingen bij gegeven lonen en
prijzen. Voor het eerste alternatief, lagere

prijzen bij gegeven lonen, is de koersontwikkeling van de gulden uitermate belangrijk, aldus Duisenberg. Bij een opwaardering van de guldenkoers wordt de import
goedkoper, daalt het binnenlands prijspeil

en neemt de koopkracht van de ingezetenen toe. Daar staat wel enige verslechtering van de concurrentiepositie tegenover.
Een belangrijke veronderstelling achter deze maatregel is dat dit nadelige effect van
een maatregel ten behoeve van de voor de
binnenlandse markt opererende bedrijven

gemakkelijk door de exportsector kan
worden opgevangen omdat het die sector
erg goed gaat. Duisenberg erkent dat aan

een opwaardering van de gulden ook nadelen zijn verbonden maar werkt die helaas
in het jaarverslag niet verder uit. Een revaluatie betekent een verlies aan concurrentiekracht doordat de uitvoer duurder
wordt. Dit bezwaar zou te ondervangen
zijn door de prijs van de uitvoer in guldens
gemeten naar beneden bij te stellen. En .dat
is wat Duisenberg vermoedelijk voor ogen
heeft staan. Immers, de exporteurs hebben
in 1984 er in veel gevallen de voorkeur aan
gegeven om de verdere kostenrnatiging ten
opzichte van het buitenland aan te wenden
voor de verbetering van hun winstmarges
en zijn nu minder kwestbaar dan de bedrijven die op de binnenlandse markt opereren
en nog geen afzetgroei hebben laten zien.

voerkosten wel doorgeven in de vorm van
prijsverlagingen. Niet alleen de koopkracht van de consument verbetert daardoor, ook aan de invoerpenetratie zal dan
tegenwicht worden geboden. Al met al
staat in dit stadium niet eenduidig vast wat
uiteindelijk de gevolgen van een revaluatie
zullen zijn. Het hanteren van een dergelijk
instrument om de binnenlandse afzet te
verbeteren vereist daarom een grondige afweging van de voor- en nadelen.
De tweede weg waarlangs een hogere
consumptie tot stand zou kunnen komen is
die welke loopt via hogere lonen bij gegeven prijzen. Duisenberg staat niet onwelwillend tegenover loononderhandelingen
welke tot uitkomsten leiden die van bedrijf
tot bedrijf verschillen en afhankelijk zijn
van de specifieke situatie van het betreffende bedrijf. De president is echter bevreesd
dat wanneer de sterke sectoren hogere lonen uitbetalen ook de zwakkere breeders
met looneisen worden geconfronteerd.
De resultaten van de cao-onderhandelingen tot nu toe geven aan dat loondif ferentiatie mogelijk is. Een voorbeeld in dit verband is het cao-akkoord van AKZO en het

akkoord van de grafische industrie. AKZO
betaalt haar werknemers een 2% loonuitkering ineens omdat het concern in 1984
een uitstekend resultaat heeft geboekt terwijl het cao-overleg in de grafische sector

een 36-urige werkweek tot resultaat had.
De opmerking van Duisenberg dat ,,de
ontwikkeling van de loonkosten zich aan
grotere delen van het bedrijfsleven meedeelt waardoor de voordelen van de gema-

tigde kostenontwikkeling van de afgelopen

Wanneer een revaluatie vanuit het ge-

jaren meer en meer verloren gaan” lijkt
wellicht meer van toepassing op volgend
jaar. Het ligt in de verwachting dat de vakbeweging 1986 zal uitroepen tot het jaar
waar in elke bedrijfstak de 36-urige werkweek moet worden ingevoerd. In het geval
dat de arbeidsduurverkorting gepaard gaat
met een over meer werknemers verdeelde
maar in totaliteit hogere loonsom zullen de
zwakke sectoren daarvan de dupe zijn. Bovendien zullen ook de kapitaalkosten per
eenheid produkt toenemen wanneer adv tevens tot verkorting van de bedrijfstijd
leidt. Een belangrijk aspect van de loonontwikkeling is hoe deze zich verhoudt
tot de ontwikkeling in het buitenland. Met
het oog op de concurrentiepositie is het van

zichtspunt van een op de binnenlandse

belang hoe de loonkosten zich ten opzichte

markt opererend bedrijf beschouwd
wordt, zijn twee situaties te onderscheiden.
Allereerst kan een bedrijf besluiten om de
goedkoper geworden invoer niet door te
geven aan de consument maar door de prij-

van het buitenland ontwikkelen, want het
zijn niet de absolute maar de relatieve lonen welke de kracht van de concurrentie
bepalen.
De derde manier om de consumptie ver-

De gevolgen van een revaluatie kunnen

vanuit twee invalshoeken worden bekeken.
De macrobenadering geeft aan dat de werking van een revaluatie afhankelijk is van
de vraag- en aanbodelasticiteiten. Een revaluatie levert bij voorbeeld een ruilvoetwinst op maar het hangt van de reactie van
de vraag naar de diverse goederen af wat
per saldo de uiteindelijke gevolgen zullen
zijn. Bij de afweging van de voor- en nadelen van een revaluatie moet daarom eerst

een idee gevormd worden over de wijze
waarop vraag en aanbod naar respectievelijk van de diverse goederen op een prijsverandering reageren.

456

der te stimuleren is die van een lastenverlichting voor de burgers. ,,Indien de lastenverlichting gepaard zou gaan met extra
ombuigingen kan er in theorie geen bezwaar worden gemaakt, maar de ombuigingsproblematiek die zonder deze additionele last op tafel ligt, is al zo zwaar”, aldus Duisenberg. Hij is het niet eens met het
pleidooi voor de lastenverlichting wanneer
die gepaard gaat met het uitstellen van de
beoogde verdere terugdringing van het financieringstekort van de overheid. Gezien
de ontwikkeling van rente- en aflossingslast zou een verder uitstel ernstige gevolgen
hebben.
De president is ook ontevreden over de
ontwikkeling van het financieringstekort
tot dusver. In het regeerakkoord werd afgesproken het tekort van de overheid tussen 1982-1986 te verminderen met 4%
van het nationale inkomen. Omdat
destijds werd vermoed dat het tekort van
1982 op 11,5% van het nationale inkomen
zou uitkomen, zou dit inhouden dat het tekort in 1986 7,5% kon bedragen. In het
vervolg van zijn betoog geeft Duisenberg
aan dat de inspanningen van het kabinet
slechts tot een feitelijke reductie van 1,5%
in plaats van de beoogde 4% heeft geleid.
Twee argumenten worden genoemd. Ten
eerste bleek dat de tekortraming van 1982
onjuist was – deze viel 1 ‘/2% lager uit –

en ten tweede vefwacht Duisenberg dat in
1986 het tekort niet lager uitkomt dan in
1985. Het feit dat het kabinet het financieringstekort met minder terugbrengt dan de
beoogde 4% geeft voldoende aan hoe
groot de problemen zijn om het financieringstekort terug te brengen. Opvallend is
dat Duisenberg niet meer spreekt over de
doelstelling van een financieringstekort
van 7,5% in 1986. Want de doelstelling
van een financieringstekort van 7,5% in
1986 ligt wel binnen bereik! De Nederlandse Bank schat dat het overheidstekort in
1985 zal uitkomen op 8,5% van het nationale inkomen en verwacht dat uitgaande
van ombuigingen ter grootte van f. 7 mrd.
wellicht net bereikt kan worden dat het tekort in 1986 niet opnieuw gaat stijgen.
Duisenberg is met name bevreesd voor een
sterke afname van de aardgasbaten en een
stijging van de rentelasten in 1986 2). In
een interview met het NRC Handelsblad
van 23 april jl. schat de president van De
Nederlandsche Bank de terugval van de
gasbaten op 1 % van het nationale inkomen
(ca. f. 3,5 mrd.) en de toename van de rentelasten op ca. f. 2,5 a 3 mrd.

2) Met het oog op de snel stijgende rentelasten
van de overheid is het opvallend dat Duisenberg
wel mogelijkheden ziet voor het voorstel om
door de overheid meer geld te laten lenen op de
kapitaalmarkt degeldgroei te verminderen. Duisenberg stelt dat alleen de overheid op dit moment iets aan de snelle geldgroci kan doen. Het is
echter de vraag wat ernstiger zou zijn: een groeiende liquiditeitsmassa welke voorlopig nog geen
gevolgen heeft voor het binnenlands prijspeil of
een nog hogere rentelast van de overheid waardoor de andere overheidsuitgaven nog verder
worden weggedrukt. Bovendien werkt een dergelijke actie van de overheid renteverhogend dan
wel belemmert het een rentedaling. Kapitaalinvoer uit het buitenland zal dan toenemen en het
resultaat kan zijn dat de beoogde afname van de
liquiditeitenmassa minder groot zal zijn.

De afgelopen twee jaren zijn de aardgasbaten mede dank zij de hoge dollar meegevallen. Niettemin is het riskant om het financieringstekort op te hangen aan een valuta welke sterke fluctuaties vertoont en
daarom is het verstandig om vanwege de
instabiliteit van de dollar een zekere veiligheidsmarge in de raming van de aardgasbaten op te nemen. Ten tweede is het opvallend dat Duisenberg geen uitspraak
doet over de te verwachten andere ont-

belasting. In relatie tot het beschikbare
loon en steuninkomen betekent dat een
0,5% koopkrachtverbetering. Het aantrekkelijke van deze maatregel is dat niet
alleen de consumptie hierdoor een impuls
krijgt maar dat ook de wig tussen het
bruto- en nettoloon wordt verkleind. De
bedrijven zien hun afzet toenemen en kun-

nen, omdat zij dan met minder hoge looneisen worden geconfronteerd, tevens op
de arbeidskosten besparen. Wellicht is deze maatregel ook voor het bedrijfsleven
een redelijk alternatief.
P.A. Haal

vangsten van de overheid, namelijk de belastingontvangsten. Nu de winstontwikkeling voor een aantal sectoren vrij gunstig is
en ook de fiscale verliescompensaties lang-

zamerhand minder worden, ligt het voor
de hand dat de opbrengsten uit hoofde van
de vennootschapsbelasting zullen gaan
toenemen. Bovendien is het niet onwaarschijnlijk dat gezien de economische groei
ook de ontvangsten uit de loon- en inkomstenbelasting zullen toenemen.
Het beeld dat de president van De Nederlandsche Bank in zijn jaarverslag van
het financieringstekort heeft geschetst is
mijns inziens wat pessimistisch van aard.
Niettemin zal, rekening houdend met de
ombuigingsmoeheid en de verkiezingen in
1986, het kabinet moeite genoeg hebben
om het financieringstekort van de overheid
naar 7,5% van het nationale inkomen in
1986 terug te brengen. Derhalve is de kans
gering dat een lastenverlichting voor de

burger door middel van extra ombuigingen
haalbaar is. De ruimte om via een verlaging van de belastingen de consumptie te
stimuleren is dus vrij beperkt.
Conclusie

De verwachting luidt dat de particuliere
consumptie dit jaar zal aantrekken. Niettemin bestaat de kans dat de groei zal tegenvallen. Bij de bespreking van de eventuele
mogelijkheden die Duisenberg heeft opgeworpen om de consumptie te stimuleren
kwam naar voren dat de ruimte om een stimuleringsbeleid te voeren beperkt is. Gezien de resultaten van de tot stand gekomen cao-akkoorden en het feit dat het stelsel van index- en koppelingsmechanismen
doorbroken is blijken gedifferentieerde
loonsverhogingen mogelijk te zijn. En dat

zal een stimulans voor de particuliere consumptie zijn. Het is echter de vraag of
loondifferentiatie ook in 1986 mogelijk is.
De bespreking van het voorstel om door
middel van een revaluatie de koopkracht te
verbeteren maakt duidelijk dat de voordelen van een revaluatie niet eenduidig zijn.
Duisenberg geeft een vrij pessimistisch
beeld van de ontwikkeling van het financieringstekort maar het voorgaande geeft
voldoende aan dat er vanuit de overheid
gezien geen ruimte is voor een stimuleringsbeleid ten laste van het budget.
Hoogstwaarschijnlijk zal binnenkort de

discussie weer oplaaien of de toegezegde
lastenverlichting van f. 1,5 mrd. aan het
bedrijfsleven in 1986 nog wel nodig is gezien de gunstige berichten over de
winstontwikkeling bij een aantal bedrijven. Tegenstanders van deze maatregel
pleiten voor een verschuiving van de
lastenverlichting van de werkgevers naar
de werknemers. Een overweging zou kunnen zijn om bij voorbeeld f. 1 mrd. te
bestemmen voor een verlaging van de loonESB 8-5-1985

457

Auteur