Ga direct naar de content

De ontwikkeling van Suriname

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 25 1980

De ontwikkeling van Suriname
Een tussenbalans over de periode 1975-1979
DRS. ING. C. VAN DER SPEK*

De omwenteling die in februari jl. in Suriname plaatsvond kan een breuk
betekenen in de economische ontwikkeling van dit land, waarvan de consequenties op dit
moment nog niet zijn te overzien. Onduidelijk is nog hoe het ontwikkelingsbeleid
van de nieuwe regering eruit zal zien en in hoeverre en in welke vorm de
ontwikkelingssamenwerkingtussen Nederland en Suriname zal worden voortgezet.
In dit artikel wordt een balans opgemaakt van de economische ontwikkeling van Suriname
vó6r de staatsgreep op basis van een vergelijking van de doelstellingen en de resultaten
van het Meerjaren Ontwikkelingsprogramma. Aldus wordt een beeld geschetst
van de mogelijkheden en knelpunten van de ontwikkeling van Suriname, dat ook van
belang kan zijn voor het uitzetten van een eventueel aangepast ontwikkelingsbeleid.
Inleiding
Op 25 november 1975 verkreeg het voormalig Koninkrijksdeel Suriname politieke onafhankelijkheid. De staatsrechtelijke banden met Nederland en de Nederlandse Antillen werden na meer dan 300 jaar geslaakt en Suriname ging
zijns weegs als onafhankelijke republiek. Eerder dan d e politieke onafhankelijkheid werd de zelfstandigheid echter in
feite reeds bereikt bij de ondertekening van het Statuut van
het Koninkrijk der Nederlanden, dat in werking trad o p I5
december 1954. Naar aanleiding van het Statuut merkt de
Encyclopedie van Suriname op: ,,Het Statuut van het
Koninkrijk der Nederlanden kan gezien worden als het sluitstuk van de dekolonisatie door Nederland met betrekking
tot de voormalige koloniën o p het Zuidamerikaanse werelddeel, t.w. Suriname en de Nederlandse Antillen” I).
In dit artikel wordt de vraag aan de orde gesteld wat Suriname er sinds het verkrijgen van zijn zelfstandigheid tot aan
begin 1980 van heeft gemaakt. Niet het jaar 1975 is dus uitgangspunt maar het jaar 1954. Opgemerkt werd dat Suriname politieke onafhankelijkheid verkreeg in 1975. De toevoeging ,,politiekemis nodig, omdat dit nog niet hoeft te betekenen, dat Suriname ook op andere gebieden onafhankelijk
zou zijn geworden. Van een economische onafhankelijkheid
is in 1975, ondanks de gedurende de Statuutperiode ontvangen buitenlandse hulp tot een bedrag van ca. Sf. 400 mln., nog
geen sprake.
Wel moet worden bedacht, dat economische onafhankelijkheid niet inhoudt, althans niet behoeft in te houden, dat
een zekere mate van zelfvoorziening in de lokale consumptie
wordt bereikt. Vaak duikt dit misverstand o p bij de bespreking van de mate van economische zelfstandigheid van derdewereldlanden. Van economische onafhankelijkheid is echter
pas sprake, als de bruto investeringen geheel kunnen worden gefinancierd uit binnenlandse besparingen. Het Meerjaren ontwikkelingsprogramma van Suriname definieert economische zelfstandigheid als de mogelijkheid van een land
zijn sociaal-economisch beleid, zowel intern als extern, zelfstandig te bepalen en uit te voeren, waarbii tevens wordt aangegeven, dat d e binnenlandse besparingen-voldoende moeten
zijn om de noodzakelijke investeringen voor het grootste deel
te financieren 2).
Tussen de regeringen van de Koninkrijksdelen Nederland
ESB 11-6-1980

en Suriname bestond in 1974 bij het openen van de besprekingen over de politieke onafhankelijkheid van Suriname geen verschil van inzicht over het feit dat de Surinaamse economie niet in staat kon worden geacht de gewenste investeringen intern te financieren. Naast de reeds verstrekte hulp gedurende de periode van zelfstandigheid werd
daarom een omvangrijk hulpprogramma opgesteld. Dit
hulpprogramma, dat wat het Nederlandse aandeel daarin
betrof was gebaseerd o p het Meerjaren ontwikkelingsprogramma, werd geconcretiseerd in de o p 25 november 1975
van kracht geworden Overeenkomst tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en de Republiek Suriname betreffende ontwikkelingssamenwerking.
Het Meerjaren ontwikkelingsprogramma
O p grond van het Protocol van de Regeringsconferentie
tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen van
21 mei 1974 werd voor het opstellen van een rapport ter voorbereiding van een integraal ontwikkelingsplan voor Suriname een commissie van Surinaamse en Nederlandse deskundigen ingesteld. Deze commissie bestond uit 5 Surinaamse en 5 Nederlandse leden onder voorzitterschap van de directeur van de Stichting Planbureau Suriname, drs. H. E. Rijsdijk. Het rapport van de commissie vormde de basis voor het
Meerjaren ontwikkeiingsprogramma. Het is gebaseerd op de
doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van d e Surinaamse regering, te weten vergroting van de economische weerbaarheid van Suriname, uitbreiding van de werkgelegenheid
en verbetering van de levensomstandigheden van de bevolking.

* De auteur was van 1976 tot 1979 als technisch en economisch
adviseur verbonden aan de Stichting Planbureau Surinameenis thans
als zodanig werkzaam bij de Société Immobilière Publique te
Bujumbura, Burundi. Het artikel is geschreven a titre personnel.
I) Encyclopedie van Suriname, hoofdredactie prof. dr. C. F. A.
Bruijning en prof. dr. J. Voorhoeve, samensteller drs. W. Gordijn,
Amsterdam/Brussel, 1977, blz. 65.
2) Programma van de sociaal-economische ontwikkeling van Suriname. Rapport van de Surinaams-Nederlandse Commissie van deskundigen, januari 1975, hfst. 2.
683

landse bijdrage van f. 3.000 mln. of, op basis van de koersverhoudingen van 1975, ca. Sf. 2.000 mln. Dit is ca. 45% van de
totale financieringsbehoefte. Daarbij dient men echter wel te
bedenken dat de Nederlandse hulp in nominale bedragen
luidt. Dit betekent, dat de Nederlandse bijdrage in feite aanmerkelijk lager is dan de genoemde 45%, hoewel de koersval
van de dollar, en daarmee van de Surinaamse gulden, voor
enige compensatie heeft gezorgd.

Zonder verder in bijzonderheden te treden worden in tabel
1 de investeringen aangegeven, per sector en per regio, die
volgens het Meerjaren ontwikkelingsprogramma noodzakelijk zijn om binnen een periode van 10 tot 15 jaar een
positie van zelfstandigheid te bereiken.
Bovendien werd berekend, dat er binnen die periode ca.
55.000 permanente arbeidsplaatsen zouden worden gecreëerd. De sectorale en regionale verdeling daarvan is aangegeven in tabel 2.
Het is niet de bedoeling van dit artikel een beschouwing te
geven over de haalbaarheid van het ontwikkelingsprogramma in de geplande 10 tot 15 jaar. Veeleer gaat het erom vast
te stellen in hoeverre een programma in staat zal zijn de
ontwikkeling van Suriname te bewerkstelligen. Daarbij moet
in het oog worden gehouden, dat uitvoering van het plan tot
gevolg zal moeten hebben, dat het investeringsniveau in
ontwikkelingsprojecten van ca. Sf. 50 mln. tot Sf 300 a Sf. 450
mln. per jaar stijgt en dat de werkgelegenheid toeneemt van
ca. 100.000 tot 155.000 arbeidsplaatsen 3). Afgezien van een
toeneming van het aantal arbeidsplaatsen bij de overheid,
moet worden geconstateerd, dat in de periode na 1974 de
werkgelegenheid echter is gedaald 4).

De realisatie van het Meerjaren ontwikkeìingsprogramma
Door de Stichting Planbureau Suriname (SPS) wordt elk
halfiaar een ciifermatig overzicht opgesteld van de voortgang van alle ~ n t w i k k e ~ i n ~ s ~ r o j e c t e ~ l s m eprognose
een d e
van de te verwachten resultaten ver regio en ver sector. In
deze overzichten onderscheidt men 7 perioden, te weten de
reeds verstreken periode (in het meest recente overzicht dus
van 1976 t / m 1978) het jaar waarin het overzicht is gemaakt
(i.c. 1979), verder de vier daaropvolgende jaren elk afzonderlijk (i.c. 1980, 1981, 1982, 1983) en ten slotte de periodedaarna (na 1983). Daarbij worden voor elke genoemde periode
onderzocht:
– de investeringen;
– de behoefte aan tijdelijke mankracht;
– de creatie van permanente werkgelegenheid;
– de stijging van de import als gevolg van de realisatie van
de projecten;
– de creatie van de export na realisatie van de projecten;
– het additionele beslag op de staatsbegroting, voor de
instandhouding van de uitgevoerde projecten.

De financiering van het Meerjaren ontwikkelingsprogramma
Het benodigde bedrag van Sf. 4.500 mln. is gebaseerd op
Surinaamse besparingen en begrotingsmiddelen, Nederlandse financiële hulp, hulp van andere donorlanden, internationale organisaties, het Europese Ontwikkelingsfonds, alsmede
particuliere investeringen.
De bijdrage van Nederland omvat de kwijtschelding van
de bestaande schuld ad f. 5 17 mln. en voor een periode van
10 tot 15jaar financiële hulp van in totaal f. 3.500 mln., waarvan f. 2.700 mln. medefinanciering van projecten, f. 300 mln.
na afloop van de verdragstermijn op basis van strikte pariteit met Surinaamse besparingen en f. 500 mln. voor het verstrekken van garanties op ontwikkelingsleningen.
Afgezien van de garanties betekent dit een directe Neder-

Alle gegevens worden, voor zover mogelijk, weergegeven
per regio, per sector van uitvoering zowel als per sector van

3) Economie posirion and prospeers of Surinam. World Bank
report, no. 1257a-SUR, 1976, tabel 5.5.
4) IMF-rapport SM/79/3, bl. 14 e.v.

Tabel 1. Voorgenomen investeringen in mln. Sur. gld. van 1974
Agrarische
sector

Bosbouw

160,l
199.0
119.5
286.5
124.0
32.1
7.6
6.2
935,O

………………………….
……………………..
……………………………..
……………………………….
……………………..
………………………….
………………………
……………………..
……………………………
Totaal ………………………………
Paramaribo
Nickerie/Coronie
Apoera
Tibiti
Noord-Marowijne
Brokopohdo
Boven-Sur./Sar.
Boven-Marowijne
Algemeen

771.9

+

405.0

Waterkracht

Industrie

Sociaalculturele
sector

Div.
infrastructuur

Totaal

Industrie

Sociaalculturele
sector

Infrastructuur

Totaal

Gebied

132.5
60.7
115.2
8.5
P

50.0
875.1

+ p.m.

a) Hiervan is SI. 250 mln. bestemd voor deelneming in bestaande bedrijven.
Bron: Progromma voor de sociool-economischeomwikkeling von Suriname.

M

Tabel 2. Directe werkgelegenheid uit her Meerjaren ontwikkelingsprogramma
Agrarische
sector

………………………….
……………………..
……………………………..
……………………………….
……………………..
………………………….
……………………….
……………………..
……………………………
Totaal ………………………………

Paramaribo
Nickerie/Coronie
Apocra
Tibiti
Noord-Marowijne
Brokopondo
Boven-Sur/Sar.
Boven-Marowijne
Algemecn

Bosbouw

Mijnbouw

I
1

17.184

1

11.806

Bron: Rogromma voor de wciaal-pronomirrhe ontwikkeling von Suriname.

Waterkracht

bestemming, per Ministerie van herkomst zowel als per Ministerie van uitvoering, en per beroepscategorie, c.q.-subcategorie. Alle projecten worden daarbij onderverdeeld in
drie groepen, te weten:
– in uitvoering, c.q. reeds uitgevoerd;
– goedgekeurd, maar nog niet in uitvoering genomen. Van
de projecten in deze groep staat de financieringsbron dus
reeds vast;
– projecten, waarvan de financieringsbron nog niet definitief is vastgesteld.
In totaal gaat het in 1979 om 429 projecten en een bedrag
van Sf. 4.151.943.000, uitgedrukt in Surinaamse guldens van
1979. Houdt men rekening met de geschatte uitvoeringstermijnen en een kostenstijgingspercentage van 8 per jaar, dan
kan dit bedrag in lopende guldens worden gesteld op Sf.
6.593.923.000. De nog goed te keuren, maar wel reeds aangewezen projecten zijn hoofdzakelijk ontleend aan de thans
ter beschikking staande sectorale en regionale plannen, te
weten het Meerjaren Integraal Agrarisch Ontwikkelingsplan
en de regionale plannen voor Noord-Marowijne, Commewijne, Nickerie/Coronie en West-Suriname (Apoera). Het
sectorplan voor de bedrijvigheid en de bosbouw, alsmede het
regionale plan voor Groot-Paramaribo en Brokopondo zijn
momenteel nog niet gereed.
In de periode 1976 t / m 1978 werden de volgende gelden
besteed, ingedeeld naar financieringsbron 5):
Nederlandse hulpallocatie voor Suriname ……………………
2e Vijfjarenplan (VJP) ………………………………….
Europees Ontwikkelingsfonds . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

SI. 272.482.000
SI. 105.944.000
Sf. 8.500.000

Totaal

Sf.386.926.000

Dat is een gemiddelde van ca. Sf. 130 mln. per jaar. Hieruit
blijkt een duidelijke stijging van de besteding van ontwikkelingsgelden sinds 1975, die toen niet meer dan ca. Sf. 50 à
Sf. 60 mln. per jaar bedroegen, maar de volgens het Meerjaren ontwikkelingsprogramma gewenste omvang van de investeringen van Sf. 300 tot Sf. 450 mln. perjaar (in Surinaamse guldens van 1974) wordt bij lange na niet gehaald. Bovendien moet men bedenken, dat het hierboven gepresenteerde
cijfer sterk is beïnvloed door de aanleg van de spoorlijn in
West-Suriname. Aangezien dit project praktisch gereed is,
moet een daling van de investeringsomvang in de komende
tijd worden verwacht, tenzij opnieuw een grootschalig project wordt aangevat, zoals b.v. de uitvoering van een produktielijn van bauxiet, aluinaarde en aluminium in West-Suriname of de bouw van een waterkrachtcentrale in de Kabeleborivier, eveneens in West-Suriname.
Voor de veriode na 1978 ziin met de reeds lovende en
goedgekeurde projecten (a) als onderdeel van de-in totaal
in de planning opgenomen projecten (b) de volgende investeringen gemoeid:
(a)

Jaar

(b)
X

SI. 1.000

1979 …………………
1980 …………………
1981 …………………
1982 …………………
1983 …………………
Na 1983 ……………..

210.368
130.277
112.277
77.887
59.220
284.151

259.643
383.519
494.025
592.226
624.145
1.561.956

……………….

874.180

3.915.514

Totaal

Gelet op het uitvoeringstempo in de jaren 1976 t l m 1978
is het nauwelijks te verwachten, dat d e projecten van de
categorie (a) zullen kunnen worden uitgevoerd binnen de
geplande termijnen. Nieuwe uitvoeringsmethoden zullen
daarom moeten worden beproefd bij de totstandkoming van
de projecten. Met name kan daarbij worden gedacht aan het
in bouwteamverband uitvoeren van de grote agrarische projecten, zoals het Multi-purpose Corantijnproject (MCP) en
het Landbouwontwikkelingsproject Commewijne (LOC),
ESB 1 1-6-1980

waarbij opdrachtgever, financier, consultant en aannemers(~)vanaf de projectspecificatie in een hecht samenwerkingsverband tot versnelde uitvoeringsmethodieken zouden dienen te komen.
D e sectorale verdeling der middelen
In tabel 3 wordt een verdeling naar sectoren gegeven van de
tot nu toe goedgekeurde projecten, alsmede van het totale in
de planning opgenomen projectenpakket, uitgevoerd of uit te
voeren in het kader van het Meerjaren ontwikkelingsprogramma, tegen de achtergrond van de verdeling der totale
middelen, ad Sf. 4.464.900.000, zoals die in het programma
wordt voorgesteld. Ten einde de cijfers, zoals die aangegeven
zijn in het Meerjaren ontwikkelingsprogramma, vergelijkbaar te maken met die van de reeds goedgekeurde projecten
en die van het totale in de planning opgenomen projectenpakket, zijn zij alle uitgedrukt in procenten van het totaal.

Tabel 3. De sectorale verdeling der middelen (in mln. Sur.
Sector

keerjaren Oniwikkelings
programma
SI.
%

Agrar ………………..
Bosbouw ……………..
Mijnbouw …………….
Waterkracht …………..
Industrie ……………..
Soc/cult. …………….
Inlr.:div ……………..

935.0
771.9
875.1
361.0
337.3
479.2
705.4

20.9
17.3
19.6
8.1
7.6
10.7
15.8

……………….

4.464.9

100.0

Totaal

i

In uitvoering
SC.

Alle projecten

9%

174.1
65.2

1.120.3

100.0

Bron: Cijfermatige overzichten t.b.v. SPS-jaarplannen.

Uit de tabel blijkt, dat de sectorale verdeling van de tot nu
toe gecommiteerde middelen op een aantal punten afwijkt
van hetgeen men zich had voorgesteld bij de opstelling van
het Meerjaren ontwikkelingsprogramma. Zo liggen de landbouw- en de sociaal/culturele sector boven de voorziene procentuele toevoeging van middelen, terwijl de bosbouw- en de
industriesector sterk daarbij achterblijven. Met name voor
d e sector industrie werden nauwelijks middelen aangewend. De sectoren mijnbouw en waterkracht lopen vrijwel
in de pas.
Bezien we alle door het Planbureau tot nu toe geïdentificeerde projecten dan wordt het beeld geheel anders. De
landbouwsector valt d a n terug van ruim 33% naar 11% en
blijft dan achter bij het gestelde doel, de bosbouwsector stijgt
iets tot ruim 5%, maar bereikt het gestelde doel van 17,3% bij
lange na niet. De sector industrie blijft beperkt tot de ca.
1%; de percentages voor de sociaal-culturele sector en de
sector infrastructuur lopen vrijwel in de pas, hoewel t.b.v. de
infrastructuur sec in verhouding minder middelen worden
aangewend dan in het programma was voorzien, namelijk
9,396 tegen 13.4%.
De geconstateerde onderbedeling van de sectoren landbouw, industrie, bosbouw en infrastructuur komt volledig
ten goede aan de sectoren mijnbouw en waterkracht. Bij de
sector mijnbouw komt dit doordat de spoorlijn t.b.v. onder
andere het bauxiettransport van het Bakhuysgebergte naar
Apoera aan de ~orantijnriviervolledig web- toegerekend
aan deze sector; daarnaast ziin in het totale investerines”
bedrag van Sf. 1.608.616.000 h e investeringen opgenomen
t.b.v. de inrichting van een complete produktielijn van aluminium, te weten het mijnbedrijf te Bakhuys, het rollend
materieel voor de spoorlijn, de overslaginstallaties te

5) Stichting Planbureau Suriname, Jaarplan 1979.

Apoera, d e bouw van een aluinaardefabriek en een aluminiumsmelter eveneens te Apoera en ten slotte de kosten verbonden aan het bevaarbaar maken van d e Corantijnrivier.
Door de opgetreden kostenstijgingen inoest Sf. 831 mln. uitgetrokken worden t.b.v. de eerste fasevandete bouwenwaterkrachtcentrale in de Kabalebo; in dit bedrag is opgenomen
het reeds bestede bedrag van ruim Sf. 65 mln. t.b.v. de ontsluiting van het stuwmeergebied, alsmede de kosten van
een ecologische studie.
De som van de geprojecteerde middelen zoals aangegeven
in de laatste kolom van tabel 3 beloopt reeds ruim Sf. 4
mrd., hetgeen aanzienlij k meer is dan het totaal van de Nederlandse Hulpallocatie voor Suriname, de NHAS. Het is dan
ook duidelijk, dat een deel van deze investeringen met name
die ten behoeve van de direct-produktieve sectoren waterkracht en mijnbouw, uit particuliere bron of anderszins zal
moeten worden gefinancierd. Voor produktie-eenheden, zoals de waterkrachtcentrale, het mijnbedrijf, de aluinaardefabriek en de aluminiumsmelter zal dit, indien en voor zover
deze projecten rendabel blijken te zijn, zeker tot de mogelijkheden behoren. De verdragsmiddelen kunnen dan worden
aangewend t.b.v. de wèl noodzakelijke maar niet direct
rendement afwerpende, investeringen in dezelfde sectoren.
O p d e terugval bij d e geprojecteerde middelen in vergelijking tot de gecommiteerde in de sector landbouw zal bij
de beschouwing van de arbeidsplaatsencreatie nader worden
ingegaan.

investeringen toe te rekenen aan de aangrenzende gebieden,
met name aan het gebied rond Apoera. Het deel van de totale
investeringsmiddelen voor dat gebied kan daardoor worden
verhoogd van ca. 40% tot ca. 50% 6). Wat betreft de overige
regio’s kan worden gesteld, dat de regionale spreiding min of
meer in de pas loopt met het Meerjaren ontwikkelingsprogramma.
Wanneer we het totaal der thans geformuleerde projecten
in ogenschouw nemen (zie de voorlaatste en laatste kolom
van tabel 4) dan valt o p dat men in de regio Paramaribo beneden de doelstelling ligt, evenals in Noord-Marowijne, in
NickerielCoronie en de overige regio’s het programma vrijwel volgens plan verloopt, met als uitzondering de regio
West-Suriname (Apoera). Hier wordt 67,3% van het totaal
aan middelen besteed i.p.v. ca. 50%, die in het Meerjaren ontwikkelingsprogramma voor het gebied ApoeralTibiti was
voorzien. Zoals reeds eerder betoogd, behoeft dit geen verwondering te wekken, omdat id deze regio de grote projecten
t.b.v. de sectoren waterkracht en mijnbouw zijn gepland die
niet noodzakelijkerwijs geheel uit ontwikkelingsgelden hoeven te worden gefinancierd.
Bovendien kan worden gesteld, dat een snelle voltooiing
van deze projecten een bron van inkomsten kan doen ontstaan waaruit toekomstige investeringen kunnen worden gefinancierd. Daarmee zou een bijdrage worden geleverd aan
één van de belangrijkste doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid, namelijk het bereiken van economische zelfstandigheid 7).

De regionale verdeling der middelen
In tabel 4 wordt de regionale verdeling gegeven van d e
gecommiteerde en de geprojecteerde middelen, c.q. van de in
uitvoering zijnde en van alle in de planning voorkomende
projecten.

Tabel 4. De regionale verdeling van de middelen (in mln.
Sur. gld.)
Meerjaren Ontwikkelingsprojecten
SF.
%

Regio

…………..
………
………..

I n uitvoering

Alle projecten

SF.

%

S.
C

%

Paramaribo
Nickerie/Coronie
West-Suriname
Tibiii ………………..
Noord-Marowijne ………
Brokopondo
Boven-SurinameISar …….
Boven-Marowijne
Algemeen …………….

861.0
300.0
1.747.6
454.3
303.0
80.6
48.5
40.4
629.5

19.3
6.7
39.1
10.2
6.8
1.8
1.1
0.9
14.1

382.6
231.4
261.5
10.1
75.2
47.8
1.7
6.0
104.0

34.2
20.7
23.3
0.9
6.7
4.3
0.2
0.5
9.2

594.4
243.3
2.736.1
10.9
107.7
54.0
10.5
15.1
294.4

14.6
6.0
67.3
0.3
2.6
1.3
0.3
0.4
7.2

……………….

4.469.9

100.0

1.120.3

100.0

4.066.4

100.0

…………..
………

Totaal

Bron: Cijfermatige overzichten t.b.v. SPS-jaarplannen.

Wat betreft de thans in uitvoering genomen projecten valt
het relatief hoge percentage voor de regio Paramaribo e.o.
op, dat aanzienlijk ligt boven hetgeen in het programma
was voorzien. Dit is ook wel te begrijpen, omdat bij het
o p gang komen van de ontwikkelingssamenwerking met
Nederland na 1975 het kennelijk het eenvoudigst was om
voor deze regio projecten aan te wijzen en ter goedkeuring
voor te dragen daar in Paramaribo de overheidsdiensten hiervoor aanwezig kunnen worden geacht. Nickerie/Coronie ligt
ook voor o p het ontwikkelingsprogramma, voornamelijk
dank zij het in uitvoering zijnde Multi-purpose Corantijnproject, een irrigatieproject annex polderaanleg t.b.v. in totaal
3 1.O00 ha. rijstarealen.
West-Suriname ligt achter o p het schema. Dit valt te meer
o p omdat vaak wordt gesuggereerd, dat een veel te groot
deel van de ontwikkelingshulp uit Nederland naar WestSuriname zou gaan. In het gebied rond Tibiti werd nauwelijks geïnvesteerd. Inmiddels werd door d e Surinaamse
regering besloten het vrijwel lege Tibitigebied niet meer op te
nemen in de rij van concentratiegebieden en de voorziene

D e herkomst der middelen
De projecten die tot o p heden zijn goedgekeurd worden
voor een belangrijk deel gefinancierd uit Nederlandse verdragsmiddelen of uit middelen uit het 2e Vijfjarenplan (eveneens uit Nederland afkomstige middelen). Van de verdeling
van de middelen naar herkomst wordt een overzicht gegeven
in tabel 5.

Tabel 5. Herkomst der middelen in Sur. gld. (X 1.000)
Alle projecten

I n uitvoering

Herkomst
Nederlandsehulpallocatie aan
Suriname
Ze Vijljarenplan
Europees Oniwikkelingsfonds
Landsmiddelen a) ………
NORte beoalen

…………..
………..

Totaal

………..
……………….

I

1.340.351

1

4.066.400

Bron: Cijfermatige overzichten t.b.v. SPS-jaarplannen.
a) Hierin is begrepen de bijdrage aan de spoorlijn ad SF. 50 mln.

Opvallend is het grote aandeel van de Nederlandse hulpallocatie en het Vijfjarenplan in de middelen voor de in uitvoering zijnde projecten. Ten aanzien van alle geïdentificeerde projecten werd ervan uitgegaan, dat opnieuw ca. Sf. 660
mln. uit verdragsmiddelen ter beschikking zal komen. Hierover moet echter nog door de Commissie Ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname (CONS) worden beslist.
Blijkens de grote post ,,nog te bepalen” van ruim Sf. 2 mrd.,
zal van het totale projectenpakket in ieder geval een belangrijk deel buiten de Nederlandse hulpallocatie om moeten
worden gefinancierd. Daarbij moet niet worden vergeten,
dat belangrijke bedragen moeten worden gereserveerd om
toekomstige kostenstijgingen te kunnen dekken.
Bij het zien van de cijfers komt onwillekeurig de vraag op
of bij de thans in uitvoering zijnde projecten niet een te
groot beroep o p verdragsmiddelen wordt gedaan. Zou het
niet verstandiger zijn geweest van het begin af aan een ver-

6) Stichting Planbureau Suriname, Jaarplan 1979. hfst. 2.
7) Aniviteifen in Wesf-Suriname,
Paramaribo, 1977, blz. 103 e.v.

houding tussen Nederlandse en niet-Nederlandse middelen
na te streven van bij voorbeeld 2:3? Twee argumenten pleiten
voor het directe gebruik van de beschikbare middelen. Zoals
reeds opgemerkt, is de Nederlandse hulpallocatie niet waardevast; een zo snel mogelijke aanwending van deze middelen
is dus in het voordeel van Suriname. Daarnaast kan worden
opgemerkt, dat gemengde financiering in een eerder stadium
ook hogere rente- en aflossingsverplichtingen doet ontstaan.
Een ander belangrijk gegeven is dat een deel van de
committeringen uit de Nederlandse hulpallocatie, met name
voor direct-produktieve projecten, geconditioneerd geschiedde. De gestelde voorwaarden betreffen steeds de periodieke terugstorting in een speciaal fonds van de overeengekomen aflossingen en, in de meeste gevallen, een (bescheiden)
rente, al of niet met inachtneming van een zekere voorschotperiode, afhankelijk van de mogelijkheden van het te financieren project. O p grond van de tot nu toe o p deze wijze verstrekte gelden is te verwachten, dat ca. Sf. 220 mln. ter beschikking zullen komen t.b.v. de financiering van toek ~ m s t i ~ ~ o n t w i k k e l i n ~ s ~ r o j eDeze .middelen zijn dus in
cten
feite aan te merken als Surinaamse besparingen.

blijkt Paramaribo d e grootste voorsprong te hebben,
Nickerie/Coronie relatief terug te lopen, maar vergeleken
met het Meerjaren ontwikkelingsprogramma nog ver voor te
liggen, en blijkt de achterstand van West-Suriname voor een
belangrijk deel te zijn weggewerkt.
Bij de realisatie van de projecten wordt ook tijdelijke werkgelegenheid gecreëerd. Hiervan geeft tabel 8 een overzicht.

Tabel 8. Tijdelijke werkgelegenheid 1979-1983 (in manjaren)
Sector van uitvoering

1979

1980

1981

1982

6.601

7.688

7.768

6.343

1983 na 1983

Agrarische sector ………
Bosbouw ……………..
Mijnbouw …………….
Industrie ……………..
Waterkr. ……………..
Bouwiconstr. ………….
Transportiopslag ………
Banken!overige diensten …
0verheidim.d. …………
Diversen ……………..
Totaal

……………….

5.391

2.599

Bron: Ctjfermatige overzichten t.b.v. SPS-jaarplannen.

De werkgelegenheid
De door het projectenpakket gecreëerde en te creëren permanente werkgelegenheid wordt in de tabellen 6 en 7 vergeleken met de doelstellingen van het Meerjaren ontwikkelingsprogramma op dit gebied.

Tabel 6. Permanente werkgelegenheid naar sectoren
Meerjaren ontwikkelings- In uitvoering Alle projecten
programma
arb. pl. % arb. pl. % arb. pl. %

Sector

Agrarische sector ………………….17.184
Bosbouw ……………………….. 11.806
Mijnbouw ………………………. 3 . W
56
Waterkracht ………………………
Industrie ………………………… 3.867
Sociaalculturele sector ……………..1 1.366
Infrastructuur/diversen …………….. 7.713
Totaal

………………………… 54.992
.

De creatie van tijdelijke werkgelegenheid is in de bouw- en
constructiesector het grootst, zoals te verwachten was. Verheugend is, dat met name in deze sector in ieder geval t / m
1981 de werkgelegenheid stabiel zal zijn. Daarna treedt tot
1983 een lichte daling op. Het gaat hier om gecreëerde tijdelijke werkgelegenheid die samenhangt met de realisatie van de
reeds goedgekeurde en in uitvoering genomen projecten.
Indien we rekening houden met een verschil van ca. 30% tussen aantallen arbeiders en gecreëerde werkgelegenheid uitgedrukt in manjaren, dan is de behoefte aan arbeiders in de
bouw- en constructiesector ca. 7.800 man, om het ontwikkelingsprogramma uit te kunnen voeren.
Tegen de achtergrond van het feit dat de hele bouw- en
constructiesector in Suriname niet meer dan ca. 7.000 man
omvat, zal het duidelijk zijn, dat personeelsschaarste met
name in deze sector een belangrijke oorzaak zal kunnen zijn
van vertraging bij de uitvoering van ontwikkelingsprojecten en dat wellicht een beroep zalmoeten worden gedaan o p
buitenlandse arbeidskrachten.

Bron: Cijfermatige overzichten t.b.v. SPS-jaarplannen

Ook wat de werkgelegenheid betreft valt de relatieve voorsprong op van de agrarische sector t.o.v. de overige sectoren. In hun onderlinge verhoudingen lopen d e overige sectoren in de pas met het Meerjaren ontwikkelingsprogramma,
met uitzondering van de sector industrie.

Tabel 7. Permanente werkgelegenheid naar regio S
eerjaren ontI n uitvoering

Regio
arb. pl.

.

%

arb. pl.

%

projecten

1

Sector

%

Paramaribo ……………………… 9.352
Nickerie/Coronte …………………. 5.300
West-Suriname …………………… 14.550
Tibiti …………………………… 9.029
Noord-Marowijne …………………. 7.543
Brokopondo …………………….. 3.180
Boven-Suriname …………………..
691
582
Boven-Marowijne ………………….
Alg. voorz. ………………………. 4.765
Totaal

In tabel 9 is per sector de investering per arbeidsplaats aangegeven volgens het Meerjaren ontwikkelingsprogramma en
volgens de gegevens van het totaal der tot nu toe geformuleerde projecten.

Tabel 9. Totale investeringen en investeringen per arbeidsplaats naar sectoren

ie

arb. pl.

Investeringen per arbeidsplaats

Meeriaren ontwikkelings-

:rammi

I

Atie projecten

inv.
in mln.
irb. pl.

Agrarische sector ………
Bosbouw ……………..
Mzjnbouw …………….
Waterkracht …………..
Industrie ……………..
Sociaalculturele sector ….
Infrastructuur/diversen ….

54.992

. . . . .

…..I

935.0
771.9
875.1
361.0
337.3
479.2
705.4

17.184
1 1.806
3.000
56
3.867
1 1.366
7.713

4.464,9

54.992

Bron: Cijfermatige overzichten t.b.v. SPS-jaarplannen

Totaal

De uitvoering van de projecten in de regio’s Paramaribo,
Noord-Marowijne en Brokopondo loopt min of meer in d e
pas met het programma. Opvallend is de grote voorsprong
van Nickerie/Coronie en de grote achterstand van WestSuriname. Kijken we naar het totale projectenpakket, dan

Bron: Cijfermatige overzichten t.b.v. SPS-jaarplannen.

ESB 11-6-1980

De gegevens van deze tabel zijn, met uitzondering van de
cijfers voor de agrarische sector, alarmerend: een verdrievoudiging van de middelen per te creëren arbeidsplaats zal nodig

zijn als men inderdaad wil vasthouden aan het creëren van
55.000 arbeidsplaatsen. Afgezien van d e problemen bij het
verkrijgen van deze middelen, is een verdrievoudiging van
het nu al te hoog gebleken voorziene uitvoeringstempo volstrekt onmogelijk.
Gelukkig is de werkelijkheid wat minder dramatisch. Het
is nog maar d e vraag of het inderdaad noodzakelijk is om
55.000 arbeidsplaatsen te creëren. Reeds nu worstelt het
Surinaamse bedrijfsleven met het probleem niet in voldoende
mate gekwalificeerd personeel te kunnen aantrekken.
Daarnaast is het zaak eveneens aandacht te schenken aan
de ,,kwaliteitv van de werkloosheid. In hoeverre is deze door
betrokkenen gewenst? De volgende opmerking, gemaakt in
het Manpower-onderzoek, dat in 1977 door het CESWO is
uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Arbeid en
volkshuisvesting spreekt voor zich zelf: ,,Ruim l/, van degenen, die opgaven werkloos te zijn bewonen een landbouwperceel”. Verder moet, hoewel dit in genen dele een oplossing
is te noemen, rekening worden gehouden met de trek naar
Nederland. O m deze trek af te remmen, en zo mogelijk om te
buigen in omgekeerde richting, blijft het noodzakelijk, ook
in de toekomst arbeidsplaatsen te creëren. Daarbij zou, gelet
o p de benodigde investeringen per arbeidsplaats, met name
gedacht moeten worden a a n de sector landbouw en industrie.

Betalingsbalanseffecten
Als gevolg van de tot nu toe goedgekeurde projecten
zal de export naar schatting jaarlijks toenemen zoals aangegeven in tabel 10.
Tabel 10. Stijging van de export
Jaar
3.780
10.660
18.593
30.451
42.449
72.21 1 per jaar
Bron: Cijfermalige overzichten t.b.v. SPS-jaarplannen.

In 1977 bedroeg de totale export van Suriname Sf. 585
mln. 8), waarvan de agrarische sector Sf. 68,2 mln. voor zijn
rekening nam. Aangezien tabel 10 de te verwachten export
als gevolg van de aluminiumfabricage in West-Suriname niet
weergeeft en dus hoofdzakelijk de agrarische sector betreft,
kan worden gesproken van een royale verdubbeling van de
export in deze sector als gevolg van de tot nu toe in uitvoering
genomen projecten. De export voor de jaren 1981 en 1982
vanuit het Bakhuysgebergte wordt geschat o p Sf. 60 mln. per
jaar 9).

Slotopmerkingen
Het is eigenlijk onmogelijk om reeds nu, nog maar ruim 4
jaar na het in werking treden van het ontwikkelingsverdrag,
definitieve uitspraken te doen over het al of niet slagen van het
Meerjaren ontwikkelingsprogramma. Daarvoor is de tijd te
kort. De aanlooptijd, met alle normale problemen van dien, is
nog maar nauwelijks achter de rug. De gebeurtenissen van 25
februari 1980 zullen van invloed kunnen zijn o p het verdere
ontwikkelingsbeleid. In hoeverredit het gevalzalzijnstaat nog
niet vast. Van Nederlandse zijde is verklaard dat de
ontwikkelingssamenwerking ook in de toekomst zal zijn
gebaseerd op het verdrag van 25 november 1975. In het
voorgaande is dan ook niet meergeprobeerd dan het opmaken
van een tussenbalans. De navolgende conclusies dienen in dit
licht te worden bezien.

Rekening houdend met de opgetreden kostenstijgingen
na 1974, werd d e bestemming voor ca. ‘/, deel van de middelen van het Meerjaren ontwikkelingsprogramma vastgelegd. Dit gedeelte komt overeen met ruim de helft van de
Nederlandse hulpallocatie.
In de eerste drie jaar na 1975 werd in totaal voor
Sf. 386.926.000 aan projecten gerealiseerd, daarin begrepen de aanleg van de spoorlijn in West-Suriname ad
Sf. 176 mln. Kennelijk is de absorptiecapaciteit van de
Surinaamse economie niet meer dan ca. Sf. 70 mln. per jaar
en is er nauwelijks sprake van enige stijging t.o.v. de jaren
voor 1975. Wil men het tempo opvoeren, dan lijkt het entameren van grootschalige projecten een mogelijkheid. De
bauxietverwerking, de waterkrachtwerken en de aanleg
van polderarealen en palmolieplantages kunnen hiervoor
in aanmerking komen.
De sectorale spreiding van de tot nu toe vastgelegde middelen komt, uitzonderingen daargelaten, redelijk overeen
met het voorgenomen programma. Een van de belangrijkste uitzonderingen is de sector industrie. In deze sector
is nauwelijks sprake van enige ontwikkelingsactiviteit.
Met name gelet o p de arbeidsplaatsencreërende effecten
in de industrie en geringe groei van de werkgelegenheid in
de overige sectoren, m.u.v. de agrarische sector, dient de
bedrijvigheid, waar mogelijk, te worden gestimuleerd.
Twee maatregelen werden genomen, die in dit verband van
belang moeten worden geacht, te weten de opstelling van
een bedrijvigheidsplan 10) en het reactiveren van d e
Nationale Ontwikkelingsbank I I).
De regionale spreiding van de ontwikkelingsactiviteit voldoet eveneens redelijk aan de verwachtingen. De typisch
agrarisch districten liggen daarbij enigszins o p de overige
voor.
Het is duidelijk, dat een deel van de thans reeds geformuleerde projecten niet uit de Nederlandse verdragsmiddelen
kan worden gefinancierd. Dit geldt vooral voor de grootschalige projecten in West-Suriname. Mede gelet op de
noodzakelijke verhoging van de opnamecapaciteit van de
Surinaamse economie, welke met name is gediend met de
uitvoering van deze grootschalige projecten, verdient het
aanbeveling op korte termijn bekend te doen worden welk
aandeel uit de verdragsmiddelen zal worden gefinancierd,
zodat particuliere of andere investeerders hun plannen
hiero~
kunnen afstemmen.
Vergroting van de uitvoeringscapaciteit, met name t.b.v.
de bij uitstek produktieve en relatief arbeidsintensieve
grote agrarische projecten, zoals het Multi-purpose
Corantijnproject en het Landbouwontwikkelingsproject
Commewijne, zal mogelijk kunnen worden bereikt door
het vormen van uitvoeringsteams, waarin de overheid, de
financier, de consultant en de aannemer(s) samenwerken
vanaf het ontwerp en het klaarmaken van de bestekken.
De creatie van permanente arbeidsplaatsen blijft sterk
achter bij het Meerjaren ontwikkelingsprogramma. Gelet
o p de problemen die het Surinaamse bedrijfsleven heeft
om op adequate wijze in de personeelsbehoefte te voorzien, zullen in de toekomst de werkgelegenheidsaspecten
bij de toetsing van projecten meer aandacht dienen te krijgen; aangetoond zal moeten worden, dat zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht over het nodige personeel
zal kunnen worden beschikt. In het bijzonder is het daarbij
van belang dat gelet wordt o p het terugvoeren van
ambtenaren naar de particuliere sector. Een tweede belangrijk punt is of thans werkloze arbeiders bereid en in
staat zijn ten behoeve van het project te gaan werken.

8) ABS, Graadmerer van de Surinaamse economie. Paramaribo,
november 1978.
9) Stichting Planbureau Suriname, Jaarplan 1979, blz. 269.
10) Project Afronding Regionale en Bedrijvigheids Onderzoekingen
(PARBO), uit te voeren door het NEI, te Rotterdam, in samenwerking met het CESWO, Nedeco en SUNECON te Paramaribo.
I I ) Zie toetsingsverslag 13e CONS-vergadering.

Van de thans in uitvoering zijnde grootschalige landbouwprojecten (rijst, oliepalm) kan een substantiële bijdrage aan
de betalingsbalans worden verwacht. Ditzelfde geldt in
versterkte mate voor de geëntameerde projecten in het
kader van de energie-opwekking door middel van waterkracht en de aluminiumproduktie. Daarbij kan de
,,earning-capacity” van deze projecten een basis leggen
voor de ontwikkeling van Suriname na beëindiging van
het lopende ontwikkelingsverdrag met Nederland.
Het Meerjaren ontwikkelingsprogramma, zoals dit werd
opgesteld in 1974, verschaft nog steeds een goed beeld van
de mogelijkheden voor de ontwikkeling van Suriname, zij

het dat bijstelling op onderdelen noodzakelijk is. Met
name geldt dit voor de mogelijkheden tot het creëren van
arbeidsplaatsen. Daarnaast is het niet zinvol gebleken
het concentratiegebied Tibiti verder te ontwikkelen 12).
C. van der Spek
12) Deze bijstelling van het Meerjaren ontwikkelingsprogramma zal
worden geëffectueerd op grond van de uitkomsten van het eerder
genoemde Project Afronding Regionale en Bedrijvigheids Onderzoekingen (PARBO) en zal vermoedelijk in de loop van 1980
gereedkomen.

Auteur