Al vier jaar daalt de werkloosheid en stijgt het aantal openstaande vacatures zonder dat dat tot noemenswaardige loonstijgingen leidt. Andries de Grip benoemt in zijn column tekorten in de IT, de bouw, het onderwijs en de gezondheidszorg.
Voldoende vraag
Dat schaarste niet tot hogere prijzen leidt is vreemd. Aan de vraag naar arbeid lijkt het niet te liggen. Sinds Nederland uit de recessie is, is de economische groei aangetrokken, met meer dan twee procent groei in 2015 en 2016, en meer dan drie in het afgelopen jaar. Eerst vooral door export en nu eindelijk ook door consumptieve bestedingen (bron: CBS).
En dat werk moet toch door iemand gedaan worden. Automatiseerbare beroepen bestaan, maar ‘de’ robots zijn nog niet in groten getale gearriveerd. Dat vijftig procent van de banen overbodig zou worden, blijkt allemaal wat genuanceerder te liggen (Nedelkoska en Quintini, 2018).
Het ligt ook niet aan het soort werk waar vraag naar is. Als er nou bijvoorbeeld veel vraag naar laaggeschoold werk zou zijn en weinig naar hooggeschoold werk, dan zouden de lonen gemiddeld kunnen dalen ondanks krapte op de arbeidsmarkt. Menno de Vries, Erica Maurits en Peter Hilbers laten met behulp van UWV-data het omgekeerde zien. Er is juist meer behoefte aan hoogopgeleiden.
Ook de arbeidsproductiviteit biedt geen verklaring. Het reële bruto binnenlands product per gewerkt uur is de afgelopen jaren in Nederland gestegen met gemiddeld één procent per jaar (bron: OESO). Met twee procent inflatie zou dat bij een arbeidsmarkt in evenwicht tot drie procent loonstijging moeten leiden. De gemiddelde loongroei sinds begin 2014 is nominaal 1,4 procent geweest (reëel 0,6 procent; er was ook niet zo veel inflatie).
Werkloos of op zoek
Als het aanbod krap is en er is voldoende vraag naar arbeid van voldoende kwaliteit, waarom zijn de loonstijgingen dan toch zo beperkt? Is er iets mis met ons begrip van de arbeidsmarkt of meten de variabelen die gebruikt worden om vraag en aanbod te beschrijven niet wat we denken dat ze meten? Dat laatste lijkt het geval.
Werkloosheid blijkt geen goede indicator meer voor krapte op de arbeidsmarkt. Het negatieve verband tussen werkloosheid en loongroei werd in 1958 door Bill Phillips geschat en geïnterpreteerd als de relatie tussen krapte op de arbeidsmarkt en loongroei (Phillips, 1958). De afgelopen jaren blijkt die relatie tussen werkloosheid en loongroei echter veel minder steil te zijn geworden (EC, 2017): een lagere werkloosheid gaat niet meer per se samen met een hogere loongroei.
Het verband tussen arbeidsmarktkrapte en loongroei is echter niet verdwenen. Zo vinden Dennis Bonam, Jakob de Haan en Duncan van Limbergen in deze ESB een ongewijzigd verband tussen krapte en loongroei, wanneer ze de door werkgevers ervaren moeilijkheden bij het vinden van goed personeel (op basis van enquêtes) relateren aan de loongroei. En zo neemt Roland Zwiers in zijn bespreking van de literatuur een figuur van de Europese Commissie (EC, 2017) over die het oorspronkelijke steile verband uit de Phillips-curve weer zichtbaar maakt – maar dan voor een uitgebreide werkloosheidsdefinitie, die tevens zowel mensen omvat die werk hebben maar op zoek zijn naar ander werk, als mensen die wel beschikbaar zijn maar niet zoeken. Ook Thomas Kooiman en Daan van der Linde vinden aanwijzingen dat het verband tussen arbeidsmarktkrapte en loongroei ongewijzigd is.
Werklozen zoek
De lonen stijgen dus nauwelijks omdat de arbeidsmarkt niet zo krap is als vaak wordt beweerd. Er staan nog voldoende mensen langs de kant. Mensen die wel werk hebben, maar dan onder hun niveau of met te weinig uren, mensen die het opgegeven hebben en mensen die nu nog niet in Nederland wonen.
De traditionele Phillips-curve gaat niet meer op omdat de structuur van de arbeidsmarkt veranderd is. Flexibilisering speelt daarbij een belangrijke rol. De flexibilisering van de arbeidsmarkt zorgt voor een lager aantal geregistreerde werklozen – zzp’ers moeten zelf geld opzij leggen om periodes van werkloosheid te overbruggen. En zeker zzp’ers met een verdienende partner maken niet zo makkelijk gebruik van een uitkering en hebben dus geen prikkel om zich als werkzoekende te registreren. Door dit lagere aantal geregistreerde werklozen is het verband tussen de werkloosheid en loongroei nu structureel minder steil dan voorheen.
Hierdoor wordt de onderhandelingspositie van de werknemer en zijn vertegenwoordigers aan de cao-tafel zwakker. Het is de vraag of de lagere loongroei die het gevolg is van deze verzwakking in de onderhandelingspositie van werknemers later niet meer goedgemaakt wordt. Dat is dan een permanent verlies voor de werkenden.
Maar lang niet alles is verloren. De Phillips-curve zal blijven, zij het in gewijzigde vorm. Nog een paar jaar en de relatie tussen werkloosheid en loongroei krijgt opnieuw betekenis. In de jaren tachtig is de Phillips-curve ook al eens opnieuw uitgevonden op een lager niveau. En er komt weer loongroei. Als het herstel verder doorzet, wordt de arbeidsmarkt ook volgens bredere maatstaven krap en zullen de lonen wel stijgen.
Literatuur
EC (2017) Labour market and wage developments in Europe: annual review 2017. Europese Commissie.
Nedelkoska, L. en G. Quintini (2018) Automation, skills use and training. OECD Working Paper, 202.
Phillips, A.W. (1958) The relation between unemployment and the rate of change of money wage rates in the United Kingdom 1861–1957. Economica, 25(100), 283–299.
Auteur
Categorieën