Ga direct naar de content

De Internationale conjunctuur

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 6 1988

De Internationale
conjunctuur
Inleiding
Op het eerste gezicht lijkt het dat, ondanks een beurscrisis in oktober 1987
en een dollarcrisis rond de jaarwisseling, de wereldeconomie er momenteel
niet wezenlijk anders voorstaat dan een
jaar geleden. Nog steeds gelden de
onevenwichtige betalingsbalansverhoudingen tussen de Verenigde Staten
enerzijds en hun belangrijkste handelspartners anderzijds als een grote bron
van zorg. Nog immer is het tekort van
de Amerikaanse overheid in de ogen
van velen te groot. Ook is de Internationale schuldenproblematiek nog niet
wezenlijk dichter bij een oplossing gekomen.
Ondanks deze overeenkomsten met
de situatie van een jaar eerder is een
aantal essentiele ontwikkelingen in
gang gezet die maken dat een gematigd optimisme omtrent de nabije toekomst op zijn plaats is. Allereerst komt
de beweging in de richting van verkleining van het Amerikaanse handelstekort, eerder al zichtbaar in de volumesteer, nu ook tot uiting in de nominate
sfeer. Welhaast nog belangrijker is dat
de regeringen van de belangrijke industrielanden meer dan voorheen doordrongen zijn van het belang van internationale beleidscoordinatie en dat de
financiele markten in toenemende mate
vertrouwen hebben in het beleid dat
doorde verschillende autoriteiten wordt
gevoerd. Een uiting daarvan is de recente kracht van de dollar, die door weinigen werd verwacht. Daarnaast blijkt in
de EG het magische jaar 1992 tot een
ongekende dadendrang te leiden. En
ten slotte is er bij het in december 1987
gelanceerde schuldconversieplan tussen Mexico en de banken in zoverre
een doorbraak bereikt dat de Amerikaanse overheid een actieve rol speelde.
De zo gevreesde desastreuze gevolgen van de beurscrisis voor de Internationale conjunctuur zijn uiteindelijk niet
opgetreden. Sterker nog, men kan de
stelling verdedigen dat de crisis uiteindelijk een ‘blessing in disguise’ is geweest. Niet zozeer omdat zij in een tijd
van een onhoudbaar snelle bestedingsgroei in een aantal industrielanden voor
enige afkoeling heeft gezorgd, maar

ESB 6-7-1988

wel omdat de autoriteiten op hardhandige wijze werden gewezen op het belang van een goede internationale beleidscoordinatie. Wij zijn dan ook van
mening dat de periode van gematigde
mondiale economische” groei onder
voortzetting van de tendens tot afnemende betalingsbalansonevenwichtigheden in elk geval de komende anderhalf jaar kan voortduren. In dit artikel
wordt deze mening nader toegelicht.

De Internationale conjunctuur
na de beurscrisis
Verenigde Staten
Zoals verwacht vertoonde de particuliere consumptie in het laatste kwartaal
van 1987 een negatieve groei, waarbij
de spaarquote opveerde. De groei van
de investeringen vlakte scherp af. Desondanks nam het bnp met 1,2%1 in volume toe. Deze groei werd echter geheel veroorzaakt door voorraadopbouw, waarin ongetwijfeld een onvrijwilige component zat. De bnp-groei was
in het eerste kwartaal van 1988 met
0,8% weliswaar lager dan in de voorafgaande kwartalen, maar door de meer
evenwichtige opbouw feitelijk indrukwekkender. Zo namen zowel de particuliere consumptie als de bedrijfsinvesteringen in volume toe; de laatste met
4,9% zelfs zeer fors. Verheugend was
verder dat de export sterk aantrok terwijl de import duidelijk op een lager
groeipad belandde, waardoor het tekort
op de handelsbalans met meer dan
12% terugliep tot $ 36 mrd. Het bleek
dat het vertrouwen bij zowel consumenten als producenten veel minder schade had opgelopen door de beurscrisis
dan in eerste instantie werd gevreesd.
De angst voor een recessie verdween
dan ook spoedig, om plaats te maken
voor een ander spook: inflatie-angst.
De blijvend sterke conjunctuur in de
Verenigde Staten heeft – samen met de
hoge bezettingsgraad van de Industrie
– aanleiding gegeven tot vrees voor
oververhitting van de Amerikaanse economie. Deze vrees was niet geheel ongegrond, aangezien de snelle expansie
van de finale vraag tot knelpunten in
deelsectoren van de Industrie dreigde
te leiden, met name bij de produktie van

halffabrikaten. Voorts ging er een inflatoire dreiging uit van de stijgende prijzen van zowel grondstoffen als ruwe
olie. Aan de andere kant boden de gematigde loonkostenontwikkeling, de
hoge voorraad aan industrieprodukten
en de stabiele dollar voldoende tegenwicht. Hier kwam bij dat buitenlandse
producenten, evenals in het verleden,
de opgetreden dollardepreciatie maar
mondjesmaat hebben doorberekend in
hun prijzen. Tot dusverre is de inflatiedreiging, die enkele malen tot neerwaartse druk op de dollar leidde, daarom niet tot uiting gekomen in een versneld oplopen van het prijspeil.
Inmiddels duidt alles er op dat de
economische groei in het tweede kwartaal duidelijk gematigder is geweest
dan in het eerste. De afzwakkende binnenlandse vraag vertaalde zich hierbij
direct in de invoercijfers, zodat de nog
steeds zeer forse uitvoergroei volledig
kon doorwerken in een sterke daling
van het maandelijkse handelsbalanstekort. Het recentste cijfer betreffende de
orderpositie van het Amerikaanse bedrijfsleven duidt op een eveneens tamelijk zwakke conjunctuur in het derde
kwartaal. Door dit alles is het dollarsentiment in de financiele markten geleidelijk in positieve zin omgeslagen. De
kracht van het vertrouwen wordt nog
het duidelijkst geillustreerd door het feit
dat, waar in 1987 nog 60% van het
Amerikaanse tekort op de lopende rekening werd gefinancierd met behulp
van officieel kapitaal, het tekort dit jaar
tot dusver goeddeels is gefinancierd
door particuliere kapitaalstromen. Zelfs
de recente bekendmaking van een tegenvallende ontwikkeling in het onzichtbare verkeer heeft het dollarsentiment niet kunnen schaden. Sterker
nog, de recentste conjuncturele ontwikkelingen hebben het vertrouwen zozeer
gesterkt, dat de dollar onlangs de grens
van twee gulden royaal is gepasseerd.
Ter vergelijking: op 31 december 1987
werd de dollar genoteerd op het diepste
punt ooit bereikt tegenover de gulden
(/1,7775).
Japan
Het opvallendst in de overige OECDlanden is de bijzonder krachtige economische expansie in Japan. Weliswaar
liep de groei in het laatste kwartaal van
1987 licht terug, maar de volumegroei
van het bnp van 1,7% was alleszins
aanvaardbaar. In het eerste kwartaal
van 1988 nam het bnp zelfs met 2,7%
in volume toe. Ook heeft de beurs van
Tokio inmiddels alle ‘pre-crash’-records
alweer gebroken. Een expansief overheidsbeleid, een onverwoestbaar vertrouwen van zowel consumenten als in1. De genoemde groeicijfers zijn volumemutaties ten opzichte van het voorafgaande
kwartaal.

643

Tabell. Volumegroeibnpineenaantal
OECD-landen in %
1987

Verenigde Staten
Japan
West-Duitsland
Verenigd Koninkrijk
Italie
Frankrijk
Spanje

Nederland

1988

1989

2,9

2,75
5,25
2
3
2,5
2,5
4
1,75

2
3,75
2
2
2
1,75
4
1,5

Tabel 2. Inflatie in een aantal OECDlanden in %

4,2
1,7
3,6
3,1
2,2
5,3
2,7

1987

Verenigde Staten

Japan
West-Duitsland
Verenigd Koninkrijk

Italie
Frankrijk

Spanje
Nederland

1988

1989

3,5
0,1
0,3

4,25
1,25
1
4,25
5
2,75
4
1

4,5
2
1,5
5
5,5
3
5
1,5

Tabel 3. Saldo lopende rekening in een
aantal OECD-landen in $ mrd.

4,2
4,7
3,1
5,2
-0,5

1987

1988

1989

-160

-135

-115

87
44

80
43

65
42

Verenigd Koninkrijk

-3

-15

-14

Italie
Frankrijk
Spanje

-1
-4
1

1
-3
-0,5

2
-6
-1

3

4

4

Verenigde Staten
Japan
West-Duitsland

Nederland

Bron: Amro Bank.

Bron:AmroBank.

Bron: Amro Bank.

vesteerders in de kracht van de eigen
economie en de zeerflexibele structuur
van de Japanse Industrie geven de economische ontwikkeling hier een onverwacht sterke dynamiek. Minder gunstig
is echter dat, ondanks een zeer forse
groei van het importvolume, de afneming van het Japanse handelsoverschot minder snel verliep dan door velen wenselijk wordt geacht. Voor een
deel kan dit worden verklaard door het
feit dat de Japanse export, ondanks een
effectieve appreciatie van de yen met
meer dan 50% sinds September 1985,
nog steeds in volume groeit. Voorts
spelen ruilvoeteffecten hier een belangrijke rol. Tot slot moet worden bedacht
dat de Japanse invoer dan wel zeer
snel in omvang stijgt, doch vanaf een
zeer laag niveau komt.

lands kapitaal. De recente verhoging
van het tarief voor specials beleningen
moet in dit licht worden bezien.

In geen van de hier genoemde landen, maar ook niet in Canada waar zowel de overheidsfinancien als de lopende rekening tekorten vertonen die in
verhouding groter zijn dan die in de VS,
kan de economische ontwikkeling dan
ook worden gekenschetst als evenwichtig. De gesignaleerde problemen
verklaren waarom op de recente economische top in Toronto mede aandacht
is geschonken aan beleidsmaatregelen
die vooral op micro-niveau aangrijpen,
zoals het afschaffen van subsidies.
Deze maatregelen stuwen niet zozeer
de economische groei op korte termijn
op, maar bevorderen wel op langere
termijn het potentieel voor non-inflatoire groei.
Ter illustratie van de gevolgen van de
genoemde rigiditeiten kan worden gewezen op de bedroevende resultaten
die in Europa worden geboekt op het
gebied van de werkloosheidsbestrijding. Ondanks vijf achtereenvolgende
jaren van gestage, zij het gematigde,
economische groei is in geen van de
vier grote Europese economieen sprake van een substantieel gedaalde werkloosheid2. Bij de uitzondering op deze
regel – het Verenigd Koninkrijk, waarde
werkloosheid sinds midden 1986 hard
is gedaald – moet worden bedacht dat
de werkloosheid zich hier op een hoog
niveau bevond, mede als resultaat van
de eerste jaren van mevrouwThatchers
bewind.

West-Duitsland
Ook in de Bondsrepubliek bleef de
economische activiteit redelijk op peil,
zij het dat het Duitse groeicijfer over
1987 mager afstak bij dat van Japan of
zelfs de VS. Hierbij kan wel worden opgemerkt dat de expansie van het Duitse bnp (1987:1,7%) gedrukt werd door
een snelle toeneming van het importvolume; het stijgingspercentage van de
binnenlandse bestedingen lag met 2,9
op een duidelijk hoger niveau. Als gevolg van ruilvoeteffecten kwam de hogere importgroei echter nog steeds niet
tot uiting in een substantiele daling van
het overschot op de lopende rekening.
In het eerste kwartaal van 1988 hebben de binnenlandse bestedingen met uitzondering van de door de uitzonderlijk zachte winter in positieve zin
beihvloede bouwactiviteit – zich tamelijk zwak ontwikkeld. Hierbij speelden,
met name bij de particuliere consumptie, incidentelefactoren evenwel een rol
van betekenis. Per saldo resteert het
beeld van een gestaag doorzetten van
de economische groei. Het monetaire
beleid is de laatste maanden licht verkrapt. De te snelle groei van de geldhoeveelheid M3 baarde de Bundesbank zorgen, te meer daar deze geheel
het gevolg bleek te zijn van binnenlandse ontwikkelingen en niet kan worden
verklaard uit de toevloed van buiten644

Rest Europa
Ook de meeste overige Europese
economieen vertoonden in grote lijnen
het beeld van een voortgezette expansie in het laatste kwartaal van 1987 en
het eerste van 1988. Wel liepen de
groeipercentages tussen de verschillende landen ver uiteen, waarbij Spanje en het Verenigd Koninkrijk de hoogste en Belgie en Denemarken de laagste groeicijfers lieten zien.
Anders dan in Japan zijn de autoriteiten in Europa in hetalgemeen uiterstterughoudend ten aanzien van een expansief begrotingsbeleid. Dit komt allereerst doordat in de meeste belangrijke
Europese landen een stimulerend begrotingsbeleid wordt belemmerd door
of de stand van de overheidsfinancien
(Italie, Nederland, Belgie) of de lopende rekening van de betalingsbalans
(Verenigd Koninkrijk, Italie). Voor Duitsland kan deze terughoudendheid worden verklaard door het feit dat het tekort
van de federate overheid al een endogene neiging tot oplopen vertoont.
Frankrijk heeft weliswaar de ruimte om
te stimuleren, maar zal zich, mede als
gevolg van de in het begin van de jaren
tachtig opgelopen frustraties, niet geroepen voelen om hierin het voortouw
te nemen.
Bovendien kampen de meeste Europese economieen mettal van structurele rigiditeiten op micro-niveau. Hierbij
moet worden gedacht aan zaken als
een overmaat aan regelgeving en subsidies, een geringe arbeidsmobiliteit,
ongewenste neveneffecten van een
omvangrijk sociaal verzekeringsstelsel
of frustratie van het beleid van de centrale overheid door lokale of regionale
overheden, die in sommige landen vooral de Bondsrepubliek – over verregaande bevoegdheden beschikken. De
genoemde starheden drukken zowel
het groeitempo als het groeipotentieel.
In deze context zou een stimulerend begrotingsbeleid al spoedig leiden tot
knelpunten in deelsectoren en daarmee
tot inflatoire druk.

Vooruitzichten
Alvorens te komen tot een prognose
van de conjunctuur in de komende anderhalf jaar dienen enkele vooronderstellingen te worden gemaakt. De belangrijkste veronderstelling is datde autoriteiten van de grote industrielanden

2. Eerlijksheidshajye moet hier worden opgemerkt dat hierbij ook demografische factoren een rol hebben gespeeld. Zo groeide
in de periode 1982-1987 de beroepsbevolking in de BRD met 2,9%, in het VK en in Italie met 3,6%, in Frankrijk met 1,7% en in Nederland met 1,5% (Bron: OECD).

er alles aan zullen doen om het vertrouwen dat de Internationale onevenwichtigheden geleidelijk afnemen, te bewaren en te versterken. Dit betekent allereerst dat zij met kracht zullen proberen
om de koers van de dollar zoveel mogelijk te stabiliseren. Mocht de dollar
periodiek onder neerwaartse druk komen, bij voorbeeld als het maandcijfer
van het Amerikaanse handelstekorteen
keer tegenvalt, dan zal deze druk met
interventies worden beantwoord. Een
lagere dollar zou immers, naast de negatieve gevolgen voor Amerika’s handelspartners en de schuldenlanden, in
de Verenigde Staten de zo gevreesde
oververhitting slechts dichterbij brengen. Een duidelijk hogere dollar daarentegen zou de reductie van het Amerikaanse tekort op de lopende rekening
vertragen.
De tweede eis waaraan het beleid
moet voldoen is dat het de inflatievrees
moet verminderen. Dit betekent dat het
monetaire beleid vooralsnog licht verkrappend zal zijn, met name in de Verenigde Staten, waar de inflatiedreiging
het meest reeel lijkt te zijn, maar ook in
de Bondsrepubliek en Japan. Voorts is
verondersteld dat de grondstoffenprijzen, die in de eerste maanden van 1988
op een hoog niveau zijn blijven staan,
in de tweede helft van het jaar naar een
lager niveau zullen terugvallen. Dit
geldt met name voor de metalen, waar
de sedert medio vorig jaar opgetreden
prijsstijging een aanbodreactie zal genereren, die op haar beurt de prijzen
weer onder neerwaartse druk zal zetten. Deze omslag zal worden verscherpt doordat dan ook de speculatieve vraag zal wegvallen. Alhoewel daar
tegenover staat dat door de droogte in
belangrijke landbouwgebieden in de
Verenigde Staten de landbouwprijzen
tijdelijk kunnen oplopen, zal toch de
prijsbeweging van alle niet-olie-grondstoffen gezamenlijk vooral in 1989
neerwaarts gericht zijn.
De prijs van ruwe olie zal in de tweede helft van 1988 op een lager niveau
liggen dan in de eerste, nu de OPEC
niet verder is gekomen dan het verlengen van zijn non-akkoord van december 1987. Zelfs een aanbod van niet-leden om hun produktie te beperken heeft
binnen de OPEC niet tot overeenstemming omtrent een verdergaande produktiebeheersing geleid. Het beste
waarop de olieproducerende landen
voor 1989 kunnen hopen is een olieprijs
die in reele termen niet verder daalt.
Verenigde Staten
Naeen minder sterk tweede kwartaal
zal de conjunctuur tegen het eind van
1988 geleidelijk weer aantrekken. Gezien de opgetreden stijging van de
werkgelegenheid en de daarmee samenhangende opwaartse druk op het
loonpeil mag worden verwacht dat de

ESB 6-7-1988

toeneming van de particuliere consumptie weer enigszins zal versnellen.
In combinatie met een doorzettende exportgroei betekent dit dat het bnp dit
jaar met 2,75% in volume zal toenemen. Het recessiegevaar dat aan het
begin van dit jaar door sommigen nog
werd gezien, lijkt voor 1988 dan ook
verdwenen.
Gezien de hoge bezettingsgraad van
de Amerikaanse Industrie blijft het gevaar voor het aantrekken van de inflatie, vooral tegen het eind van het jaar,
aanwezig. In de aanloop naar de presidentsverkiezingen in november mag
vanuit de overheidsbegroting geen afkoeling in de vorm van belastingverhogingen dan wel additionele bezuinigingen worden verwacht. Dit betekent dat
het indammen van de inflatieverwachtingen geheel voor rekening van het
monetaire beleid zal komen. Dit zal
daarom in de rest van 1988 licht verkrappend zijn, hetgeen zal leiden tot
een geringe opwaartse druk onder de
korte rente, waarbij eventueel ook de
officiele tarieven kunnen worden verhoogd. Tegen de verkiezingsdatum zullen ook de lange tarieven oplopen, als
beleggers zich terughoudender gaan
opstellen tegenover dollarbeleggingen
in afwachting van de verkiezingsuitslag.
Het is van belang hier op te merken dat
deze rentestijging niet wordt veroorzaakt door of gepaard gaat met een verzwakking van de dollar. Europa zal zich
daarom niet geheel aan deze rentebeweging kunnen onttrekken.
Volgend jaar zal de economische
groei vertragen. De nieuwe president
zal op krachtige wijze orde op zaken in
de overheidsfinancien willen stellen
omdat hij anders reeds aan het begin
van zijn ambtsperiode zijn geloofwaardigheid zou verliezen. De precieze uitkomst van de verkiezingen – Bush of
Dukakis – is voor dit scenario in zoverre van belang dat de eerste zich vooralsnog nadrukkelijk distantieert van belastingverhogingen en zijn armslag
daarmee beperkt. Het restrictieve begrotingsbeleid zal een remmende werking hebben op de conjuncturele ontwikkeling. Van verschillende zijden
wordt wel gerefereerd aan de ontwikkelingen in 1987, toen het federale overheidstekort met bijna 2 procentpunten
van het bnp daalde zonder de groei van
het bnp te remmen. Bedacht moet echter worden dat deze tekortreductie niet
zozeer het gevolg was van een bezuinigingsbeleid als wel van een incidentele verzwaring van de belastingdruk
door het in fasen introduceren van de
nieuwe belastingwetgeving. Dank zij de
krachtige conjunctuur, die werd ondersteund door ontsparingen, ging hiervan
geen merkbare groeivertraging uit.
Ofschoon de bezuinigingen van
1989 eerst later in dat jaar geeffectueerd kunnen worden als gevolg van de

traagheid van het politieke besluitvormingsproces zal de verandering van
het klimaat de bestedingsbeslissingen
van zowel consumenten als producenten wel degelijk beTnvloeden. Toch is de
structured ontwikkeling in de Verenigde Staten sterk genoeg om ook volgend
jaar een redelijke groei te mogen verwachten. Het bezuinigingsbeleid zal, in
combinatie met lagere grondstoffenprijzen, leiden tot een neerwaartse bijstelling van de inflatieverwachtingen. Dit
biedt vervolgens ruimte voor een versoepeling van het monetaire beleid, zodat mag worden verwacht dat de rente
in 1989 zowel in de korte als in de lange sfeer een daling te zien zal geven,
hetgeen zou kunnen leiden tot enige
neerwaartse druk op de dollar.

Japan
De conjuncturele ontwikkeling in Japan zal vooralsnog sterk blijven. Gedragen door de particuliere consumptie, op
haar beurt opgestuwd door een forse
toeneming van het reeel beschikbaar
inkomen, en door een aantrekkende investeringsactiviteit zal de groei van het
bnp dit jaar uitkomen op rond de 5%.
Hierbij zal het overschot op de handelsbalans, gemeten in yen, dit jaar duidelijk lager uitvallen dan vorig jaar. Gemeten in dollars is echter opnieuw sprake
van een tegenvallende reductie van het
overschot in zowel de buitenlandse
handel als het lopende verkeer. Doordat de investeringsgroei in de loop van
dat jaar zal afvlakken zal de toeneming
van het bnp in 1989 lager uitvallen dan
dit jaar, ofschoon nog steeds van een
bevredigende groeiprestatie zal kunnen worden gesproken. Zowel het begrotings- als het monetaire beleid zal
geleidelijk aan in restrictieve richting
worden bijgesteld. Was er begin dit jaar
nog sprake van omvangrijke belastingverlagingen, de geplande verlagingen
van de inkomstenbelasting (eind 1988)
en van de vennootschapsbelasting
(april 1989) zullen goeddeels worden
tenietgedaan doorde effecten van de in
te voeren indirecte belasting. Het tekort
van de centrale overheid zal zowel in
1988 als in 1989 teruglopen als gevolg
van de door de gunstige conjuncturele
ontwikkeling sterk meevallende belastingopbrengsten. Het monetaire beleid
zal geleidelijk aan worden verkrapt aangezien de zeer ruime monetaire verhoudingen de Bank of Japan in toenemende mate zorgen baren. Wel zal men
proberen deze verkrapping te bewerkstelligen zonder het disconto te verhogen.
West-Duitsland
De Westduitse economie zal zowel
dit als volgend jaar gestaag doorgroeien, vooral gedragen door de particuliere consumptie. Ofschoon als gevolg
van het onlangs door de Bondsdag
645

aangenomen pakket belastingmaatregelen — verhoging van de indirecte belastingen — de toeneming van de particuliere consumptie voor 1989 dreigt af
te vlakken, mag worden aangenomen
dat de regering maatregelen ter compensatie zal nemen ten einde te voorkomen dat de groei te ver zal inzakken.
De zwakke electorate positie van de regering maakt dit eens te meer waarschijnlijk. Desondanks zal de consumptie enigszins teruglopen, hetgeen zich
(evens zal vertalen in een tragere toeneming van het importvolume.
De Bundesbank heeft de recente
kracht van de dollar gebruikt om haar
rentetarieven licht te verhogen en de
bodem in de geldmarkt op een wat hoger niveau te leggen. Uit het feit dat het
Lombard-tarief – dat de bovengrens
van de geldmarkt vormt – niet is verhoogd, kan echter worden opgemaakt
dat de Bundesbank het huidige hoge
peil van de geldmarktrente toeschrijft
aan incidentele factoren en een lichte
daling niet wil tegenhouden. Het ligt dan
ook in de lijn der verwachtingen dat de
Bundesbank haar beleid de komende
maanden niet verder zal verkrappen.
Verderop in het jaar kan het monetaire
beleid wellicht weer in restrictieve richting worden bijgesteld zonder dat evenwel het disconto verder zal worden verhoogd. De kapitaalmarktrente zal zich
na verloop van tijd niet geheel aan de
verwachte rentestijging in de VS kunnen onttrekken, zodat een lichte stijging
tegen het einde van het jaar mag worden verwacht. Als volgend jaar de Fed
haar beleid weer gaat verruimen, om
eerder genoemde redenen, en de dollar dientengevolge onder druk komt te
staan, zal ook de Bundesbank niet aan
enige verruiming kunnen ontkomen.
Hiermee is dan tevens het renteverloop
voor Nederland goeddeels bepaald.

Overige Europese landen
De Britse economie zal een moeilijke periode tegemoetgaan. Een oplopende inflatie, een verslechterende lopende rekening en een in de tweede
helft van 1988 verder vertragende economische groei zullen uiteindelijk het
Britse pond omlaagdrukken. Wel zal de
groei duidelijk in de plus blijven doordat
de reele lonen nog altijd fors stijgen en
vanuit de overheidsbegroting volgend
jaar opnieuw een, zij het bescheiden,
bestedingsimpuls mag worden verwacht. De jongste verhoging van de
‘base rate’ duidt er overigens op dat bestrijding van de inflatie weer de hoogste
prioriteit heeft gekregen. Op korte termijn zal daarom de neerwaartse druk
door een hoge en oplopende rente worden gemitigeerd.
In de overige Europese OECD-landen zal de economische groei geleidelijk aan afvlakken onder invloed van zowel externe factoren -toenemende pe646

netratie van produkten uit de Verenigde
Staten, maar ook uit Japan en de NIC’s,
zwakke importgroei in vooral de VS,
maar in 1989 ook in de BRD – alsook
de eerder genoemde interne groeibelemmerende factoren. Wel werpt ‘1992’
zijn schaduw vooruit, hetgeen vooral tot
uiting komt in een groeiend Europees
bewustzijn in het bedrijfsleven. Een direct gevolg hiervan is een aantrekkende investeringsactiviteit in met name de
meditterane landen. Ook de Europese
politiek is duidelijk in beweging, zodat
verwacht mag worden dat de komende
jaren geheel Europa aan dynamiek zal
winnen.
De uitzondering op het geschetste
conjuncturele beeld voor Europa wordt
gevormd door het Iberisch schiereiland,
en dan met name Spanje. Gedragen
door een zeer snelle toeneming van de
(vooral buitenlandse) investeringen ligt
de economische groei hier op een hoog
niveau. Omdat de importpenetratie zich
lijkt te gaan stabiliseren en de toeristeninkomsten blijven stijgen, zal de verslechtering van de lopende rekening
geleidelijk tot staan komen.

Rest van de wereld
Ondanks een geleidelijke appreciatie van hun valuta’s zullen de Aziatische
NIC’s ook het lopende en het komende
jaar een goede exportprestatie leveren.
Met name Taiwan, dat veruit het grootste overschot op zijn lopende rekening
realiseert, maar ook Zuid-Korea zal
hierdoor onder druk blijven om zijn valuta te laten apprecieren. Hierbij moet
worden bedacht dat de valuta’s van
deze landen in eerste instantie min of
meer in lijn met de dollar zijn gedaald
en dus effectief zijn gedeprecieerd.
Zu id-Korea voert echter aan dat het, gezien zijn buitenlandse schuld, wel forse
overschotten op zijn buitenlandse handel moet creeren om deze schuld te
kunnen aflossen en dat appreciatie van
de won daarom niet gewenst is. Dit argument maakt echter weinig indruk
wanneer de absolute omvang van deze
schuld wordt vergeleken met het overschot op de lopende rekening (ultimo
1987: schuld $ 39,5 mrd., overschot lopende rekening $ 9,8 mrd.). Beide landen zullen dan ook niet aan een verdere appreciatie van hun valuta kunnen
ontkomen, zij het dat de appreciatie van
de Taiwanese dollar geprononceerder
zal zijn dan die van de Koreaanse won.
De economische ontwikkeling in de
NIC’s, maar ook in andere Aziatische
landen als Thailand, Maleisie, Indonesia en de Filippijnen wordt verder gestimuleerd door de omvangrijke Japanse
investeringen in deze landen. Een aanzienlijk deel van de export van deze landen naar zowel Japan als de VS bestaat uit produktie van zich in Japanse
handen bevindende bedrijven. Daarnaast ontvangen de armere niet-com-

munistische landen in de regio inmiddels omvangrijke bedragen aan Japanse ontwikkelingshulp. Op deze wijze
draagt Japan op substantiele wijze bij
aan de ontplooiing van deze regio en
het op een hoger plan brengen van de
verschillende economieen.
In de positie van de grote schuldenlanden zal, mede door de trage importontwikkeling in de VS, de komende jaren geen wezenlijke verandering komen, alhoewel de recente overeenkomst tussen Brazilie en de banken dat
land enige ademruimte kan verschaffen. Met de terugkeer van Brazilie tot
het toezicht van het IMF lijkt het gevaar
van een debiteurenblok verder weg dan
ooit. Het gevaar dat van de schuldencrisis uitgaat op het Internationale financiele stelsel is overigens in de loop der
tijd sterk afgenomen doordat de banken
in de afgelopen jaren hun reserves aanzienlijk hebben versterkt. Al met al is er
vanuit de optiek van de banken dan ook
geen enkele reden om af te wijken van
de tot dusver door het IMF en de crediteuren gevolgde ‘case by case’-benadering. Dit neemt uiteraard niet weg dat
de inwoners van landen als Argentinie,
Brazilie, Mexico en Polen het zoveelste
moeizame jaar tegemoet gaan waarin
hun positie niet wezenlijk zal verbeteren.
Verheugend is het dat, getuige ook
de economische top in Toronto, in de rijke landen in toenemende mate de bereidheid ontstaat om de arme schuldenlanden in Afrika daadwerkelijk verlichting van de schuldenlast te geven. Zonder concessies van crediteurenzijde
bestaat er voor deze landen geen uitzicht op verbetering van hun positie, terwijl na verlichting van de schuldenlast
wellicht een aanzet tot hernieuwde economische groei en ontwikkeling kan
worden gegeven. Voorde grondstoffenexporterende landen onder hen zullen
de positieve effecten van een verminderde schuldenlast echter ten dele
weer teniet worden gedaan door de
voorziene daling van de grondstoffenprijzen.

Slot_________________
Zoals gesteld is het beleid van de
overheden in de grote industrielanden
en het vertrouwen van de financiele
markten in dat beleid van essentieel belang voor de economische ontwikkeling. Het grootste gevaar dat de wereldeconomie bedreigt is de latent aanwezige neiging tot solisme, vooral in de
Bondsrepubliek. Ofschoon wij hopen
dat ook de Duitsers hebben geleerd van
de gebeurtenissen voorafgaande aan
de beurscrisis, zijn wij hieromtrent nog
steeds niet geheel gerust. Wel duidt de
wijze waarop de recente verhoging van

Met specials beleningstarief werd doorgevoerd op een uiterst behoedzaam
opereren van de Bundesbank en lijkt de
Bank meer dan in hetverleden rekening
te houden met de readies die haar handelen kan oproepen op de internationale financiele markten.
Vanuit de Verenigde Staten kunnen
eveneens verstoringen optreden. Allereerst zou de inflatoire druk groter kunnen zijn dan door ons verondersteld. Dit
zou dan kunnen leiden tot een nog hogere Amerikaanse rente met tal van nadelen voor de economische bedrijvigheid in de VS en de positie van de
schuldenlanden. Een recessie doemt in
dat geval aan de horizon op. Dit scenario lijkt ons, mede gezien het door ons
verwachte prijsverloop van ruwe olie en
grondstoffen, echter onwaarschijnlijk.
Het vertrouwen in de voortgaande reductie van de internationale onevenwichtigheden kan ook worden geschaad als de nieuwe Amerikaanse
president onvoldoende bezuinigt. Dit
zou dan in het uiterste geval kunnen leiden tot een nieuwe dollarcrisis en hie-

ruit volgend een scherpe groeivertraging in Europa en Japan en een snel
oplopende inflatie en rente aan de overkant van de oceaan. Alhoewel een dergelijk nieuw ‘benign neglect’-beleid
kortzichtig zou zijn, omdat het korte-termijneffect, te weten een hogere groei in
de VS, wordt overschaduwd door de
negatieve effecten op langere termijn,
blijft de verleiding bestaan. Hierbij moet
echter worden bedacht dat de nieuwe
president zich enige manoeuvreerruimte zal willen verschaffen voor de aanloop naar de presidentsverkiezingen
van 1992, als hij kan worden herkozen.
Het gesignaleerde risico zal zich dan
ook eerder in het laatste dan in het eerste jaar van de volgende presidentiele
ambtsperiode manifeste’ren.
Afsluitend kan worden gesteld dat in
1988 en vooral in 1989 de onevenwichtige handelsbalansverhoudingen substantieel zullen kunnen dalen. De vermindering van de onevenwichtigheden
in het totale lopende verkeer zal vooralsnog minder geprononceerd naar voren komen. Het feit dat deze beweging

slechts geleidelijk aan zal plaatsvinden
moet echter niet als negatief worden
beoordeeld. Immers, zouden genoemde onevenwichtigheden, die in een periode van verscheidene jaren zijn opgebouwd, op zeer korte termijn moeten
verdwijnen, dan zou dit grote schokken
in de internationale conjunctuur teweegbrengen, met negatieve gevolgen
voor de economische groei. Doordat de
belangen van de verschillende industrielanden in toenemende mate parallel
lopen en – belangrijker nog – de autoriteiten van de meeste landen hiersteeds
meer van doordrongen raken, zal 1989
voor de meeste industrielanden het zevende jaar in successie worden met
een positieve groei en een lage inflatie.

Wim Boonstra
De auteur is medewerker van het Econo-

misch Bureau Buitenland van de Amro Bank.
Het artikel is op persoonlijke titel geschreven.

Auteur