Ga direct naar de content

Innovatie: theorie en praktijk

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 6 1988

Innovatie: theorie en praktijk
De stap van theorie naar beleid is dikwijls een stap in het duister. De theorie is vaak te
algemeen om er effectieve maatregelen uit af te leiden. In dit artikel wordt uiteengezet
dat dit ook het geval is bij innovaties. In de literatuur over innovatie gaat bij voorbeeld
haast alle aandacht naar grote ondernemingen die consumentenprodukten maken.
Gedetailleerd onderzoek naar de aanpak van innovatie brengt bij diverse categorieen
bedrijven aanknopingspunten aan het licht voor een betere afstemming van het
innovatiebeleid op de uiteenlopende behoeften.

DRS. H.J. DOCTER – DRS. R.E. VAN DER HORST
DRS. C.T.M. STOKMAN – PROF. DRS. J.G. VIANEN*
Inleiding
In het kader van het project Technologie-Economie is
door het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM) vier jaar lang onderzoek verricht naar relaties
tussen technologische en economische ontwikkelingen.
Gebleken is dat de vernieuwing van de Nederlandse Industrie mede zijn bron vindt bij het midden- en kleinbedrijf
(mkb), zij het dat de vernieuwingen die door deze bedrijven worden gegenereerd in het algemeen minder spectaculair zijn dan die van het grootbedrijf. Bovendien speelt
het mkb vooral een rol bij de diffusie van innovaties1. Het
neemt met name een sterke positie in op bedreigde markten. Het ziet daar kans langer te blijven opereren dan grotere bedrijven en ook daar impulsen te geven aan industriele vernieuwing. Uit een onderzoek van Webbink, dat de
eerste fase vormde van dit ElM-onderzoeksproject, blijkt
echter ook dat het midden- en kleinbedrijf een belangrijke
rol vervult in expansieve sectoren2. Na de bepaling van de
bijdrage van het kidustriele mkb aan de dynamiek en de
concurrentiekracht van de Nederlandse Industrie, is uitgebreid ingegaan op de vraag hoe produkt- en procesinnovaties in het mkb feitelijk tot stand komen. Tot nu toe is het
innovatieproces vooral bestudeerd met het doel een normatief model te ontwikkelen. Dit type modellen is bijna altijd ontwikkeld voor innovatieprocessen bij grote bedrijven.
Voor het voeren van een gericht technologiebeleid is het
juist noodzakelijk om meer inzicht te krijgen in de wijze
waarop innovatie in het midden- en kleinbedrijf tot stand
komt. In het verleden is met betrekking tot het technologiebeleid vaak alleen maar in algemene termen gesproken.
Zelfs een essentieel onderscheid in produkt- en procesinnovatie werd dikwijls niet gemaakt. Dit onderscheid is voor
het beleid juist zeer belangrijk omdat de motieven en overwegingen bij een produktinnovatie heel andere zijn dan bij
een procesinnovatie. Het onderscheid tussen produkt- en
procesinnovaties komt eveneens tot uiting bij de belemmeringen die men tijdens het innovatieproces ervaart. In een
eerder artikel is er op gewezen dat procesinnovaties voornamelijk binnen het gezichtsveld van een ondernemer tot

ESB 6-7-1988

stand komen, hetgeen betekent dat men (althans ogenschijnlijk) weinig hinder ondervindt van allerlei belemmeringen . De ontwikkeling van nieuwe produkten gaat doorgaans gepaard met veel meer onzekerheden en belemmeringen.

Achtergrond en uitwerking

_____

Om het vergelijken van innovatieprocessen in verschillende organisaties te vergemakkelijken, zijn vele modellen
geconstrueerd. Een bezwaar van deze modellen is dat zij
met name zijn ontwikkeld voor produktinnovaties, met een
accent op consumentenprodukten. Verder is kenmerkend
voor veel van deze studies dat men uiteindelijk tracht te komen tot de beschrijving van een (normatief) innovatiemodel. Met andere woorden, men gaat ervan uit dat er een
optimale methode is voor het tot stand brengen van innovaties4. Er blijken drie soorten modellen te overheersen:
– de afdelingsgewijze-stappenmodellen;
– de beslissingsstappenmodellen;
– de activiteitenmodellen.
Bij de eerste categorie wordt het innovatieproces in een
aantal stappen verdeeld, die verbonden zijn met bepaalde
afdelingen van de organisatie. Bij de tweede categorie
wordt gekeken naar de beslismomenten en de beslissingen in het innovatieproces. Vaak zijn die beslissingen wel
– De auteurs zijn werkzaam bij het Economisch Instituut voor het
Midden- en Kleinbedrijf (EIM) te Zoetermeer, laatstgenoemde is
tevens verbonden aan de Katholieke Universiteit Brabant te Tilburg.
1. H.J. Docter en C.T.M. Stokman, Diffusie van innovaties: met
kennis meer kans, EIM, Zoetermeer, 1987.
2. A.M. Webbink, Grooten klein in de Industrie, EIM, Zoetermeer,
1985. Zie ook: J.G. Vianen en A.M. Webbink, Vernieuwingen in
kleine en grote ondernemingen in de industrie, ESB, 6 augustus
1986.

3. Zie H.J. Docter en C.T.M. Stokman, Informalie en innovatie,
ESB, 13 april 1988, biz. 363-365.
4. J. Buijs, Innovatie en interventie, Kluwer, Deventer, 1984.
637

aan een bepaalde activiteit gekoppeld, maar Saren stelt
dat”(…) activity-stages are determined by decision points,
not the contrary”5. De derde categorie modellen is de grootste groep. Men deelt het innovatieproces in naaropeenvolging van de activiteiten die nodig zijn om het proces te volbrengen. Een voorbeeld van zo’n model is dat van Booz,
Alien en Hamilton6, dat de volgende stappen onderscheidt:
– ideevorming;
– screening;
– commerciele beoordeling;
– technische ontwikkeling;
– commercialisering.
Kenmerkend voor dit type model is dat wordt aangenomen dat de activiteiten in het innovatieproces op een logische wijze na elkaar plaatsvinden. Een ander kenmerk is
dat niet wordt ingegaan op de intensiteit waarmee deze activiteiten plaatsvinden. Bovendien is dit soort modellen bijna alleen maar ontwikkeld voor produktinnovaties voor de
consumentenmarkt. Normatieve modellen voor industriele
produkten (halffabrikaten, onderdelen of componenten)
zijn niet of nauwelijks ontwikkeld.
Een alternatief voor dergelijke normatieve modellen
biedt Cooper7. Het essentiele verschil tussen het werk van
Cooper en vele andere onderzoekers is dat Cooper niet
heeft gewerkt met een van te voren opgesteld model, maar
dat zijn modellen uit de door hem verzamelde data naar voren zijn gekomen. Uitde vergelijking van zijn modellen kan
worden geconcludeerd dat er nauwelijks richtlijnen zijn aan
te geven voor een succesvol innovatieproces. De belangrijkste lessen uit zijn bevindingen zijn ten eerste dat er geen
sprake is van een algemeen of gemiddeld innovatieproces
en ten tweede dat het innovatieproces een complex geheel
is met veel, elkaar overlappende stappen. Juist vanwege
deze laatste constatering – op innovatie gerichte activiteiten kunnen gelijktijdig plaatsvinden -verschilt het werk van
Cooper van traditionele modellen als dat van Booz, Alien
en Hamilton8 en Myers en Marquis9, waarin het innovatieproces gezien wordt als een serie elkaar in de tijd opvolgende activiteiten.
De opvatting van het innovatieproces als een stappenmodel is in Nederland gehanteerd door Buiis bij zijn studie
van het Project Industriele Innovatie (Pll) . Vanwege het
karakter van het Pll-project is slechts het eerste deel van
het gehele innovatieproces beschouwd, het zoektraject
ofte wel de activiteiten die betrekking hebben op de ideevorming.
Het ElM-project had als doel voor zowel produkt- als procesinnovaties na te gaan welke activiteiten vervolgens ontplooid worden, dat wil zeggen vanaf het moment dat men
het idee krijgt om te gaan innoveren tot aan de uiteindelijke introductie. Het door het EIM uitgevoerde onderzoek is
gebaseerd op gesprekken bij 109 industriele bedrijven
waarvan op grond van een eerder telefonisch onderzoek
bekend was geworden dat zij met succes een produkt- of
een procesinnovatie hadden ingevoerd. In de gesprekken
stond het verloop van het innovatieproces centraal, waarbij de gevolgde methodiek om het innovatieproces te beschrijven is ontleend aan het stappenmodel van Cooper.
In totaal ging het om 53 bedrijven met een produktinnovatie en 56 bedrijven met een procesinnovatie.
Wat betreft de definitie van een innovatie kan worden
verwezen naarde Economische structuurnota^1 en de Innovatienota12. Daarin wordt een innovatie omschreven als
“(…) de ontwikkeling en succesvolle introductie van nieuwe c.q. verbeterde produkten of produktieprocessen”. Onduidelijk is wat moet worden verstaan onder “nieuw”. Daarom is binnen het ElM-onderzoek onderscheid gemaakt
naar de nieuwheid van een innovatie, ofte wel de innovatiegraad13

Schema 1. Stappen in het innovatieproces (produkt- en
procesinnovaties)
Produktinnovaties
1.
2.
3.
4.

idee uit de markt
technische vinding
globale marktverkenning
verkoopvoorspelling

5. verkrijgen licentie

6. onderzoek technische

haalbaarheid
7. produktontwerp
8. fabricage prototype
9. test prototype
10. proefproduktie

11. aanpassing
produktiemiddelen
12. introductie

1. behoefte
2. ontdekking

3. onderzoek economische
haalbaarheid
4. onderzoek naar machine
5. zoeken naar leveranciers
en systemen
6. specificatie van wensen
7. ontwerp machine
8. constructie machine
9. aanpassing machine
10. test machine
11. bijstelling machine
12. levertijd machine
13. plaatsing machine
14. opleiding werknemers
15. proefproduktie
16. definitieve invoering

In navolging van Cooper zijn bij het innovatieproces van
produktinnoveerders twaalf verschillende stappen onderscheiden. Daar Cooper zich heeft beperkt tot produktinnovaties moesten de stappen die van toepassing zijn op procesinnovaties nog worden onderscheiden. Dit laatste innovatieproces is in zestien stappen verdeeld (zie schema 1).
Doelstelling van het onderzoek was om na te gaan of op
grond van de tijd die besteed wordt aan de verschillende
stappen bepaalde typen innovatieprocessen zijn te onderscheiden. Om de onderzochte bedrijven in te delen in homogene groepen is gebruik gemaakt van clusteranalyse.
Er is een aantal clustermethodes uitgeprobeerd, waarbij de
methode-Ward (minimumvariantiemethode) het best aan
de eis voldeed van een zo gelijk mogelijke verdeling van
het aantal observaties per cluster.
Bij deze vorm van clusteranalyse wordt de homogeniteit
van de verschillende groepen innovatieprocessen uitgedrukt met behulp van de R2-waarde, die een maat vormt
voor de afstand (de verschillen) tussen de onderscheiden
clusters. Is deze R2 gelijk aan 1, dan is de homogeniteit
binnen een cluster maximaal, terwijl bij een waarde van 0
volstrekte heterogeniteit bestaat14. Bij het vaststellen van
een acceptabele R2 spelen enkele praktische overwegingen een rol. In de eerste plaats is het van essentieel belang om niet een groot cluster te krijgen met daarin alle bedrijven, maar een aantal verschillende clusters. In de tweede plaats dient de homogeniteit binnen een cluster zo groot
mogelijk te zijn, evenals de heterogeniteit tussen clusters.
In de derde plaats dienen zoveel mogelijk bedrijven in een
of ander cluster ingedeeld te worden. Bij een grenswaarde
5. M.A. Saren, A classification and review of models of the intrafirm innovation process, R&D management, 1984, nr. 1, biz. 20.
6. Booz, Alien en Hamilton, Management of new products, New
York, 1968.

7. R.G. Cooper, The new product process: an empirically-based
classification scheme, R&D management, 1983, nr. 1, biz. 1-13.
8. Booz, Alien en Hamilton, pp. cit.
9. S. Myers en D.G. Marquis, Succesful industrial innovations,
1969.
10. J. Buijs, op. cit.

11. Economische Structuurnota, Staatsuitgeverij, Den Haag,
1976.

12. Innovatienota, Staatsuitgeverij, Den Haag, 1979.
13. Met behulp van deze innovatiegraad zijn innovaties te onderscheiden in: nieuw voor de wereld, nieuw voor Nederland, nieuw
voor de bedrijfstak en nieuw voor het bedrijf.

14. Voor een beschrijving van clusteranalyse wordt verwezen naar
-P.S. Zwart, Methoden van marktonderzoek, Elsevier, Amsterdam,
1984.

638

Procesinnovaties

Figuur. Het Innovatiestappenmodel; stappen in het innovatieproces, gemeten in procenten van de totale duur van het innovatieproces
Procesinnovatie: voorbereidingsmodel

Produktinnovatie: marktorientatiemodel
Idee uit de markt

Behoefte

Globale

Onderzoek naar machine

marktverkenning
Zoeken naar leveranciers

Verkoopvoorspelling
Specificatie wensen

Proefproduktie
Plaatsing machine

Aanpassing
produktiemiddelen

Opleiding werknemers
Definitieve invoering

Introductie
0 (begin)

van de R2 van 0,60 zijn 46 van de 53 bedrijven met een
produktinnovatie in clusters in te delen. Het innovatieproces bij de overige zeven bedrijven wijkt zo sterk af dat indeling bij een van de clusters niet zinvol is. Concreet betekent een dergelijke lage grenswaarde dat er een grote diversiteit bestaat ten aanzien van de wijze waarop produktinnovaties tot stand komen. Bij procesinnovaties is veel
meer sprake van een dominante aanpak en blijken de te
onderscheiden clusters ook veel homogener te zijn zodat
bij deze bedrijven een grenswaarde is gehanteerd van
0,75. Op grand van deze R2 zijn 46 van de 56 bedrijven
met procesinnovaties in clusters in te delen.
Om het verloop van het innovatieproces overzichtelijk
weer te geven zijn stroomdiagrammen gebruikt. Per cluster is de totale doorlooptijd van het innovatieproces gestandaardiseerd tot honderd. Anders gezegd, het innovatieproces begint op het tijdstip nul en eindigt bij honderd. Met behulp van een dergelijke standaardisatie is het mogelijk om
innovatieprocessen met verschillende doorlooptijden met
elkaar te vergelijken.
In figuur 1 zijn als voorbeeld twee stroomdiagrammen
weergegeven: het eerste van een cluster met produktinnovaties en het tweede van een cluster met procesinnovaties.
Per stap is het begin- en eindpunt aangegeven. Uit deze
twee voorbeelden blijkt dat tijdens een innovatieproces
lang niet alle stappen voorkomen die op voorhand denkbaar zijn. Sommige stappen vinden tegelijkertijd plaats, en
ook zijn er tijdens het innovatieproces perioden waarin helemaal geen activiteiten plaatsvinden .

Produktinnovaties
Bij de bestudering van produktinnovaties lijkt het raadzaam om op voorhand onderscheid te maken tussen bedrijven die actief zijn op de consumentenmarkt en bedrijven die meer gericht zijn op de industriele markt, de zogenaamde toeleveringsbedrijven16. In het voorgaande is al
gesteld dat onderzoekers die zich hebben beziggehouden
met een modelmatige weergave van het innovatieproces
vooral aandacht hebben besteed aan de ontwikkeling van
consumentenprodukten. De ontwikkeling van industriele
produkten is veelal buiten beschouwing gelaten. Juist het
mkb richt zich sterk op industriele produkten: een reden om
hieraan dan ook extra aandacht te schenken.
Ten opzichte van bedrijven die consumptiegoederen
vervaardigen wordt de markt van toeleveringsbedrijven in
het algemeen gekenmerkt door een geringer aantal afnemers en ook een director contact met afnemers17. Gezien
de verschillende relaties met afnemers mag worden ver-

ESB 6-7-1988

0 (begin)

(eind)100
tijd

(eind)100
tijd

wacht dat de stappen in het innovatieproces die betrekking
hebben op produktontwikkeling en marktintroductie voor
beide groepen bedrijven een verschillend verloop zullen
hebben. Daarnaast hangen innovatieprocessen ook nauw
samen met de aard van het produkt. Met name toeleveringsbedrijven maken een grote verscheidenheid aan produkten. Zo wordt door Bekker en Havranek, op basis van
de mate van meedenken, onderscheid gemaakt in toeleveringsbedrijven die een eigen produkt leveren en toeleveringsbedrijven die vooral bewerkingen uitvoeren volgens
specificaties van afnemers18. Op grand van deze overwegingen zijn drie verschillende soorten bedrijven onderscheiden, namelijk:
– bedrijven die consumptiegoederen vervaardigen;
– toeleveringsbedrijven met een eigen produkt;
– toeleveringsbedrijven die hoofdzakelijk werken op basis
van specificaties.

Met behulp van clusteranalyse is voor elk van deze drie
groepen bedrijven een aantal innovatiemodellen te onderscheiden. Deze zijn in schema 2 weergegeven.
Consumentenmarkt
Van de 53 onderzochte bedrijven met produktinnovaties
bleken er veertien te zijn die produkten produceren voor de
consumentenmarkt. Kenmerkend voor deze ondernemingen in vergelijking met ondernemingen die op de toeleveringsmarkt opereren, is dat zij een relatief zwaar accent leggen op marktaspecten (idee uitde markt, globale marktverkenning en verkoopvoorspelling). Uit nadere analyse blijkt
zich binnen deze groep van veertien bedrijven een vrij grote diversiteit voor te doen met betrekking tot het innovatieproces. Met behulp van clusteranalyse zijn drie min of meer
herkenbare modeller te onderscheiden, die elkaar qua
doorlooptijd weinig ontlopen.
Er blijken drie bedrijven te zijn die geen of nauwelijks activiteiten ontplooien om het produkt technisch te ontwikkelen en om een prototype te maken en te testen. Bij dit marktorientatiemodel gaat de voile aandacht uit naar het onderzoeken van de economische haalbaarheid. Nadat men bepaalde signalen heeft opgevangen uit de markt gaat men
over tot een nadere marktverkenning. Vervolgens treedt er
15. Zie voor een schematische weergave: H.J. Docter en C.T.M.

Stokman, Het innovatieproces: een stapsgewijze benadering,
EIM, Zoetermeer, 1988.

16. H.J. Docter en J.G. Vianen, InnovatiestrategieSn van kleine industriele bedrijven, EIM, Zoetermeer, 1987.
17. R. Brown, Marketing for the small firm, Rinehart en Winston,
London, 1985.
18. J.N. Bekker en G.W. Havranek, Commercieel beleid op basis
van planning, Metaal & Kunststof, april 1986, biz. T6-11.

639

Schema 2. Verschillende innovatiemodellen (produktinnovaties)
Model

R2

Duur in

Accent op

maanden
Consumentenmarkt
– marktorienlatiemodel

0,82

12

marktverkenning en
verkoopvoorspelling

– produktontwerpmodel

0,71

13

produktontwerp,
constructie en testen
van het prototype

– evenwichtsmodel

0,63

15

bijna alle stappen

Industriele markt
• eigen produkt
– directe-produktiemodel 0,78

21

0,62

16

proefproduktie en
testen prototype
bijna alle stappen

produkt op specificatie
– produktontwerpmodel 0,85

8

– evenwichtsmodel

produktontwerp,
constructie en testen
van het prototype

– prototypemodel

0,71

35

– evenwichtsmodel

0,67

15

constructie en testen
van het prototype
bijna alle stappen

een periods op waarin de ideeen die men heeft, verder
moeten rijpen. Ten slotte gaat men over tot aanpassing van
de produktiemiddelen en proefproduktie. Bedrijven met
een dergelijk marktorie’ntatiemodel zijn gemiddeld wat groter en minder expansief, terwijl hun produktinnovaties een
lagere innovatiegraad hebben dan bedrijven met de twee
andere innovatiemodellen. De lagere innovatiegraad past
bij de geringe aandacht voor technische activiteiten. De
grotere aandacht voor de markt bij het marktorientatiemodel is in overeenstemming met de bevinding dat zowel de
marktbewerking als de distribute door het bedrijf zelf worden verzorgd. Bovendien is sprake van een sterke spreiding van de klantenkring en is de concurrentie op de markt
groter, hetgeen meer aandacht vraagt voor de introductie
van het produkt op de markt.
Bij vier bedrijven is sprake van een innovatieproces dat
kan worden aangeduid als het produktontwerpmodel. In totaal wordt maar liefst 51 % van de doorlooptijd besteed aan
het produktontwerp. De inspanningen om het produkt te
ontwerpen gaan kennelijk zover, dat het niet nodig is om
een apart prototype te maken, zodat men onmiddellijk met
het testen van het produkt kan beginnen. Evenals bij het
evenwichtsmodel gaat het ook bij dit model om produkten
die vrij nieuw zijn, hetgeen verklaart waarom zoveel tijd besteed wordt aan de technische stappen. Vrijwel geen aandacht gaat uit naar orientatie op de markt. Omdat er sprake is van een groter aantal afnemers en concurrenten dan
bij het evenwichtsmodel heeft men relatief veel tijd nodig
om het produkt te introduceren op de markt.
Tot slot is bij vijf bedrijven sprake van evenwicht tussen
de verschillende stappen. Daarom wordt dit type innovatieproces aangeduid met de term evenwichtsmodel. Na een
globale marktverkenning en het onderzoek naar de technische haalbaarheid volgt het produktontwerp. Deze stap
vergt 34% van de totale doorlooptijd van het innovatieproces. Vrij snel na het begin van het produktontwerp wordt
overgegaan tot de constructie van een prototype en het testen ervan. Samen nemen deze twee stappen 45% van de
doorlooptijd in beslag. Het innovatieproces wordt afgesloten met de proefproduktie en introductie op de markt. Bij
.dit evenwichtsmodel gaat het om produkten die relatief
nieuw zijn en waarbij de markt vrij weinig concurrenten
kent. Bovendien is het aantal afnemers verhoudingsgewijs
640

gering waardoor slechts een beperkte marktbewerking nodig is. Ook blijkt dat de distributie veelal via indirecte kanalen verloopt (groothandel, agentschappen en dergelijke),
waardoor de inspanningen van het bedrijf zich wat meer
kunnen concentreren op deze intermediairs. De marktbenadering verloopt meestal via advertenties, mailings en
beurzen.
Toelevering eigen produkt
De tweede groep bedrijven die is onderscheiden, richt
zich optoelevering aan andere bedrijven van produkten die
volgens eigen ontwerp zijn vervaardigd en om die reden
min of meer gestandaardiseerd genoemd mogen worden.
Binnen deze groep, die twaalf bedrijven uit de steekproef
bevat, zijn op basis van clusteranalyse twee groepen van
bedrijven te onderscheiden. Bij deze twee modellen neemt
het innovatieproces gemiddeld meer tijd in beslag dan bij
de drie voorgaande modellen.
Drie bedrijven blijken in staat te zijn om een produkt op
de markt te brengen zonder noemenswaardige aandacht
te besteden aan ontwikkelingen op de markt. Binnen dit directe-produktiemodel richt men zich direct op de technische aspecten van de produktie: een kort technisch haalbaarheidsonderzoek, gevolgd door de constructie van een
prototype en proefproduktie. Substantiate aandacht is gemoeid met het aanpassen van het produktieapparaat (64%
van de doorlooptijd). Het gaat hier om wat grotere bedrijven, die op verschillende terreinen samenwerken met andere bedrijven. De geringe aandacht voor de markt hangt
nauw samen met de omstandigheid dat men slechts aan
een kleine groep afnemers levert. Marktbewerking vindt
vooral plaats via beurzen en via indirecte kanalen. Dat
geen tijd wordt besteed aan het produktontwerp hangt samen met de geringe nieuwheid van de innovatie, waardoor
direct met de fabricage van het prototype kan worden begonnen, gevolgd doorde proefproduktie.
Bij het evenwichtsmodel, dat bij zeven bedrijven wordt
aangetroffen, is te zien dat er aan de belangrijkste stappen
in het innovatieproces min of meer gelijke aandacht wordt
besteed. Tegelijk met een globale marktverkenning en verkoopvoorspelling wordt begonnen met het onderzoeken
van de technische haalbaarheid. Vervolgens wordt aanzienlijke tijd besteed aan het construeren en het testen van
het prototype, proefproduktie en aanpassing van produktiemiddelen, waarna het nieuwe produkt wordt gemtroduceerd op de markt. Dat aandacht wordt besteed aan verschillende activiteiten, komt overeen met de bedrijfs- en
marktkenmerken. Het gaat immers om tamelijk nieuwe produkten, waardoor een zorgvuldig ontwerp van het produkt
nodig is. Om die reden is het ook noodzakelijk dat een prototype wordt gemaakt en getest, voordat het produkt op de
markt kan worden gebracht. De structuur van de markt (met
veel afnemers), de marktbewerking en de distributie vertonen een gevarieerd beeld. Dit leidt ertoedatde markt goed
verkend en bewerkt moet worden.

Toelevering op specificaties
Er blijken 27 bedrijven in de steekproef te zijn die produkten toeleveren die in nauw overleg met de opdrachtgever zijn gespecificeerd. Als deze groep bedrijven nader
wordt geanalyseerd, dan blijken er drie clusters van bedrijven te ontstaan, waarbij verschillende vormen van zogenaamd co-makership zijn te herkennen.
Bij het eerste model, het produktontwerpmodel, wordt
het idee aangereikt door de uitbesteder, die ook het onderzoek naar de technische haalbaarheid voor zijn rekening
heeft genomen. Bij dit type model gaat het om wat door Kok
wordt aangeduid als gespecialiseerde uitbesteding en toelevering. Het uitbestedende bedrijf geeft wel de specificaties mee, maar beslist niet over de wijze van produceren
bij de toeleverancier. Dit heeft weer tot gevolg dat er veel

Schema 3. Verschillende innovatiemodellen (procesinnovaties)
Model
Hoge innovatiegraad
– ontwerp-/oonstructiemodel
– aankoopmodel

– aanpassingsmodel
Lage innovatiegraad
– evenwichtsmodel
– overleg- en implementatiemodel
– voorbereidingsmodel

Fr

Duur in Accent op
maanden

0,83

11

0,83

6

0,79

15

0,81
0,81

5
11

0,77

10

zelf construeren van
een nieuwe machine
zoeken naar leveranciers en systemen
aanpassing aan
specifieke wensen
verschillende stappen
zoeken naar leveranciers en systemen
ideevorming

overleg nodig is19. Dit betekent dat de toeleverancier zich
alleen bezighoudt met het ontwerpen van het produkt en
met het maken en testen van het prototype, waardoor het
innovatieproces gemiddeld slechts acht maanden in beslag neemt. Het gaat hierbij om bedrijven die zeer afhankelijk zijn van een klein aantal uitbesteders, waarmee intensieve contacten worden onderhouden. Proefproduktie
en aanpassing van produktiemiddelen blijft achterwege.
De innovatiegraad bij de zeven bedrijven die dit model volgen is zeer hoog.
Het tweede model, het prototypemodel, wordt aangetroffen bij zes bedrijven. Onderzoek naar de economische en
naar de technische haalbaarheid vindt gelijktijdig plaats,
waarna de aandacht vrijwel volledig wordt gericht op constructie en testen van het prototype. Samen nemen deze
twee stappen 62% van de doorlooptijd in beslag. Hierbij
wordt intensief overlegd met de uitbesteder. Het produktontwerp vindt bij het toeleverende bedrijf zelf plaats. Hoewel de innovatiegraad gemiddeld vrij laag is, gaat het om
technisch complexe produkten zodat de doorlooptijd van
het innovatieproces bijna drie jaar is.
Het derde model, het evenwichtsmodel, dat bij elf bedrijven wordt aangetroffen, is vergelijkbaar met dat bij toeleveringsbedrijven met een eigen produkt. Na de globale
marktverkenning en verkoopvoorspelling wordt begonnen
met het onderzoeken van de technische haalbaarheid. Op
hetzelfde moment wordt veel tijd besteed aan het construeren en het testen van het prototype, gevolgd door proefproduktie en aanpassing van produktiemiddelen. De relatief grote aandacht die binnen dit model besteed wordt aan
marketingactiviteiten vloeit voort uit het redelijk grote aantal af nemers waarmee deze bedrijven te maken hebben en
de relatief sterke concurrentie. De bedrijven die dit innovatiemodel volgen brengen redelijk nieuwe produkten voort.
Bovendien wordt veel samengewerkt met andere bedrijven, zoals met uitbesteders die het produktontwerp voor
hun rekening nemen. Gezien de intensieve relaties met de
uitbesteder zijn vooral deze toeleveringsbedrijven als ideaaltype van co-makership aan te merken.

Procesinnovaties
Bij het beschrijven van procesinnovaties is in de eerste
plaats een onderverdeling gemaakt naar innovatiegraad.
Het onderzoek wijst namelijk uit dat het invoeren van procesinnovaties met een hoge innovatiegraad anders verloopt dan het invoeren van procesinnovaties met een lage
innovatiegraad. In het eerste geval is het innovatieproces
dikwijls complex van aard, zoals bij voorbeeld bij flexibele

ESB 6-7-1988

produktieautomatisering, terwijl in het laatste geval vaak
sprake is van een min of meer routinematige investeringsbeslissing. Wanneer de procesinnovatie nieuw is voor Nederland of nieuw voor de wereld, dan zal worden gesproken van een hoge innovatiegraad. In 22 onderzochte bedrijven zijn dergelijke innovaties doorgevoerd. Is de procesinnovatie nieuw voor het bedrijf of nieuw voor de bedrijfstak, dan is sprake van een lage innovatiegraad. Het
gaat hierbij om 34 bedrijven.
Per innovatiegraad is opnieuw een clusteranalyse uitgevoerd. Op grand van deze analyse zijn zes verschillende
clusters onderscheiden. Een overzicht van de verschillende innovatiemodellen is weergegeven in schema 3.

Hoge innovatiegraad
Het eerste cluster kan worden aangeduid met de term
ontwerp-/constructiemodel. Deze procesinnovaties betreffen veelal nieuwe machines, die door de zeven bedrijven
die tot dit cluster behoren, zelf worden vervaardigd. Dat betekent dat veel tijd besteed wordt aan het ontwerp en de
constructie van de machine. De overige tijd gaat net als bij
de andere zeer innovatieve bedrijven vooral zitten in het
onderzoeken van de economische en technische haalbaarheid. De uiteindelijke implementatie verloopt bijzonder
snel. De bedrijven die dit innovatiemodel hanteren zijn relatief groot. Ze beschikken over veel kennis die nodig is om
zelf de procesinnovatie te ontwikkelen. De innovaties die
met behulp van deze aanpak tot stand komen zijn gewoonlijk het resultaat van teamwerk. Meestal zijn het bedrijfsinterne motieven die aanleiding geven tot deze innovaties.
Het tweede cluster bevat acht bedrijven die er een snelle-koopbenadering op na houden (aankoopmodel). Er
wordt weinig tijd besteed aan onderzoek naar nieuwe mogelijkheden. Na het zoeken naar en overleg met de leverancier wordt een machine gekocht. Afgezien van een lange levertijd neemt de implementatie van de innovatie weinig tijd in beslag: plaatsing van de machine, opleiding van
werknemers en proefproduktie verlopen heel soepel. In dit
cluster bevinden zich relatief veel grotere bedrijven die voor
een belangrijk deel onderdeel zijn van een concern. Juist
doordat ervaringen ten aanzien van het gebruik van bepaalde machines binnen een concern kunnen worden uitgewisseld, is de totale doorlooptijd van het innovatieproces
bij dit cluster erg kort. Gemiddeld duurt het innovatieproces
bij deze bedrijven een half jaar.
Het derde cluster, bestaande uit drie bedrijven, kan getypeerd worden als het aanpassingsmodel. Van alle onderscheiden clusters is de gemiddelde doorlooptijd van het innovatieproces in dit cluster het langst, namelijk vijftien
maanden. Er wordt bijzonder veel tijd besteed aan het onderzoeken van de economische en technische haalbaarheid. Vooral in het zoeken naar een geschikte machine
gaat veel tijd zitten. Veelal betreft het dan ook heel nieuwe
machines. Gedurende het overleg met de leverancier
wordt de machine aangepast aan de specifieke wensen
van het bedrijf. Deze aanpassing kost veel tijd. Hetzelfde
geldt voor de plaatsing van de machine en het opleiden van
werknemers. Dat de machine aangepast moet worden aan
de specifieke behoeften van het bedrijf, hangt nauw samen
met het feit dat deze bedrijven zich op een nieuwe markt
bewegen. Met name door deze bedrijven wordt de markt
getypeerd als zijnde in opkomst. Het gaat hierbij om vrij
grote bedrijven met hoog opgeleid personeel.
Lage innovatiegraad
Bij de innovaties met een lage innovatiegraad bevat het
eerste cluster de meeste bedrijven, namelijk negentien.
Het innovatieproces bij deze bedrijven kan getypeerd wor19. J.A.A.M. Kok, Uitbesteden en toeleveren, Geografisch Tijdschrift, 1988, nr.1, biz. 93-104.

641

den als een evenwichtsmodel. Met evenwichtige blijkt uit
het feit dat veel verschillende stappen worden doorlopen.
Overigens is dit wel het cluster met de kortste doorlooptijd.
Bedrijven die het innovatieproces op deze manier uitvoeren zijn gemiddeld iets minder dan vijf maanden bezig. Het
gaat om een routinematig innovatieproces, waarbij de belangrijkste motieven bestaan uit het verhogen van de produktiesnelheid en kwaliteitsverbetering.
Gezien de tijd die gemoeid is met het zoeken naar leveranciers, het overleggen over specif icaties, de lange levertijd en gezien de tijd die nodig is voor het opleiden van werknemers, kan het innovatieproces van de zes bedrijven in
cluster twee worden betiteld als het overleg- en implementatiemodel. Deze bedrijven, die worden gekenmerkt door
een hoog opleidingsniveau van de werknemers, worden
met name aangetroffen op markten die in opkomst zijn of
die sterk groeien. Over het algemeen is de belangrijkste
stimulans om te gaan innoveren afkomstig van afnemers,
die ook intensief betrokken zijn bij het innovatieproces.
Het derde en laatste cluster bestaat uit drie bedrijven die
veel tijd kwijt zijn aan de ideevorming, het zoeken naar een
nieuwe machine, overleg met leveranciers en het onderzoeken van de economische haalbaarheid. De bedrijven
met een dergelijk innovatieproces werken volgens een uitvoerig voorbereidingsmodel. Er wordt nauwelijks tijd besteed aan technische realisatie en implementatie. Gesteld
kan worden dat er bij deze kleine bedrijven sprake is van
een eenvoudig innovatieproces. De belangrijkste impuls
om te gaan innoveren is afkomstig van afnemers. Intern is
er nauwelijks technische know-how aanwezig.

Conclusies _________

__

In dit artikel is verslag gedaan van het onderzoek naar
de vraag hoe produkt- en procesinnovaties in het industriele mkb feitelijk tot stand komen. Dergelijk onderzoek was
nodig omdat in de literatuur in zeer generaliserende termen
over innovatie wordt gesproken. Een aantal belangrijke
verschillen is daardoor verwaarloosd: die tussen produkten procesinnovatie, die tussen innovatie van consumentenprodukten en intermediaire produkten en die tussen innovatie bij grote bedrijven en bij het mkb. Het verloop van
innovatieprocessen is van belang, mede omdat het technologiebeleid van de overheid zich door middel van het
voorlichtings- en adviesbeleid primair richt op de latere fasen in het kennis- en innovatietraject; in deze fasen komen
immers de innovaties in het mkb tot stand20. Dit betekent
dat de overheid bij haar beleid rekening moet houden met
de factoren die de aanleiding vormen voor de verschillende soorten innovatieprocessen bij het mkb.
Uit het onderzoek is gebleken dat er in de praktijk grote
verschillen in innovatieprocessen bestaan met betrekking
tot de tijd die aan de afzonderlijke stappen wordt besteed,
en dat er tevens aanzienlijke verschillen zijn in de totale
doorlooptijd van het innovatieproces. Voor adviseurs kan
deze stappenbenadering een nuttig handvat zijn bij het begeleiden van bedrijven tijdens een innovatieproces.
Er is een opmerkelijk verschil waar te nemen tussen produkt- en procesinnovaties. Het invoeren van een procesinnovatie neemt aanzienlijk minder tijd in beslag dan het invoeren van een produktinnovatie. Procesinnovaties blijken
een lagere innovatiegraad te hebben dan produktinnovaties. Gevolg is dat de invoering van een procesinnovatie
zich veel meer binnen het gezichtsveld van de ondernemer
voltrekt. Ook Is bij procesinnovaties veel meer sprake van
een dominante aanpak dan bij produktinnovaties. Produktinnovaties zijn complexer te noemen, zeker gegeven het
type markt waarop men optreedt, zodat de verschillen tussen de waargenomen innovatiemodellen groter zijn. Bedrij642

ven die een nieuw produkt widen maken begeven zich vaak
op nieuwe terreinen, waardoor men te maken krijgt met allerlei onbekende problemen.
In het onderzoek is geen aandacht besteed aan de relatie tussen het gevolgde model en het succes van de innovatie. Nader onderzoek hiernaar zou een aantal scenario’s kunnen opleveren voor het succesvol innoveren. Stellig zullen er dan modeller) naar voren komen van uiteenlopende situaties. Essentiele factoren, zoals de invloed van
het type markt, de mate van samenwerking en de mate van
nieuwheid van de innovatie zullen bepalen welk model geschikt is voor een specifiek bedrijf.
Men kan vaststellen dat het innovatieproces tijdrovend
en veelvormig is en veelal ad hoc en discontinu verloopt.
Door het ontbreken van een goed strategisch management
heefl het industriele midden- en kleinbedrijf onvoldoende
greep op het innovatieproces om dit op een efficients wijze te voltooien. Als gevolg hiervan is de opbouw van het
produktenpakket onevenwichtig en is er een permanent risico van afbraak van in beginsel creatieve ondernemingen.
Soortgelijke risico’s zijn evenzeer aanwezig bij de vervanging en vernieuwing van produktiemiddelen, waardoor de
concurrentiekracht kan worden aangetast. Prijs, kwaliteit
en levertijd raken in het gedrang als er niet min of meer gelijke tred wordt gehouden met technische ontwikkelingen.
Dit is met name bedreigend voor het mkb dat vaak als toeleverancier fungeert voor grotere bedrijven.
Uit het onderzoek is gebleken dat het mkb sterk technisch gericht is. Risico’s treden vooral op doordat te weinig
aandacht wordt besteed aan commerciele aspecten. Langdurige innovatieprocessen, zowel bij de ontwikkeling van
nieuwe produkten als bij de selectie en invoering van nieuwe machines en systemen zijn het gevolg. Ook bij het overheidsbeleid ligt een zwaar accent op de technische aspecten. Zo zijn de huidige innovatie-stimuleringsregeling (INSTIR) en het technisch ontwikkelingskrediet (TOK) bij uitstek ontwikkeld voor de technische ontwikkeling van innovaties. Bovendien vereist een optimaal gebruik van een regeling als het technisch ontwikkelingskrediet impliciet een
planmatige aanpak bij het innovatie.proces, hetgeen leidt
tot een beperkt gebruik door het mkb . Daarentegen wordt
wel veel gebruik gemaakt van de subsidieregeling management ondersteuning (SMO). Deze regeling subsidieert
extern advies dat is gericht op de bedrijfsvoering van de
onderneming. Het is echter opmerkelijk dat deze regeling
niet geldt voor marktonderzoek, een wezenlijk onderdeel
van een goed innovatieproces. Door marktonderzoek kan
de introductie van produktinnovaties succesvoller verlopen. Ook kan met een goede marktanalyse het aantal innovaties in het mkb aanzienlijk toenemen. Helaas blijkt de
overheid ook hier mogelijkheden voor bezuinigingen te
zien. Beperking van de doelgroep tot de wat kleinere bedrijven (minder dan 100 werknemers) lijkt een goede keuze. Reductie van het subsidiepercentage van 40 naar 30
en het verlagen van het plafond van /10.000 naar / 5.000
lijken minder goede aanpassingen van de regeling. Uitbreidingen in de richting van marktonderzoek en meer aandacht voor stuwende activiteiten zijn gegeven de voorgaande bevindingen meer in lijn met de nationale doelstelling van economische groei en werkgelegenheid.

H.J. Docter
R.E. van der Horst
C.T.M. Stokman
J.G. Vianen
20. Beleidsoverzichttechnologie 1987-1988, biz. 9.

21. Zoals blijkt uit het Beleidsoverzichttechnologie 1987-’88bedroeg in 1986 het totaal aantal aanvragen voor het technisch ontwikkelingskrediet slechts 111. Daarentegen bedroeg in 1987 het
aantal aanvragen voor de subsidieregeling managementondersteuning maar liefst 4550.

Auteurs