column
Eric van Damme
Netwerkneutraliteit
In de VS woedt, onder de titel net neutrality, al enige
tijd een heftig debat over de toekomst van het Internet.
Diverse wetsvoorstellen beogen het traditionele, open
karakter van het Internet te behouden door aanbieders
van netwerkdiensten (ISP’s) te verbieden tussen
dienstenaanbieders te discrimineren. Voorstanders
betogen dat neutraliteit (elke bit moet voor dezelfde
prijs, of zelfs gratis, vervoerd worden, onafhankelijk van
herkomst of bestemming) essentieel is om de innovatiekracht van het Internet te behouden. Tegenstanders
betogen juist het omgekeerde: discriminatie door ISP’s
is nodig om voldoende revenuen voor uitbreiding van
netwerkcapaciteit te genereren. Zonder dergelijke
investeringen zou de toegangspoort tot het Internet te
smal blijven en de ruimte voor toekomstige toepassingen
te gering.
Aan Europa is deze fundamentele kip-ei discussie
tot nu toe grotendeels voorbij gegaan. In het nieuwe
Coalitieakkoord komt het woord Internet slechts één
keer voor, en wel in het kader van terrorismebestrijding:
“Teneinde radicaliserende boodschappen en voorlichting over de middelen van terreur te bestrijden, wordt
voorzien in de mogelijkheid om het doorgeven van
boodschappen door ‘internet-providers’ te verbiedenâ€
(pagina 34). Niet-neutraliteit dus, maar dan op nieteconomische gronden.
Ons vorige kabinet was duidelijk liberaler en had ook
meer oog voor de economische aspecten van het net.
Het Beleidskader Elektronische Communicatie van
augustus 2006 stelt: “Een van de meest waardevolle
eigenschappen van het Internet (…) komt erop neer
dat iedere gebruiker iedere andere gebruiker via het internet een boodschap kan sturen, zonder tussenkomst
van de partij (de ISP) die toegang biedt tot het netâ€.
Het Beleidskader betoogt dat dankzij dit end-to-end
principe, veroorzaakt door het feit dat het Internet te
dom is om bits te onderscheiden en ze dus wel gelijk
moet behandelen, het Internet zich tot het huidige
succes kon ontwikkelen. Het vorige kabinet toonde
zich echter ook bezorgd over een mogelijk intelligenter
Internetarchitectuur in de toekomst, waardoor de ontkoppeling van toegang tot de diensten en toegang tot
het netwerk in gevaar zou kunnen komen, bijvoorbeeld
omdat netwerkaanbieders betaling vragen voor sommige diensten of inhoud, of die vertragen of blokkeren
als ze van concurrerende aanbieders komen. “Indien
het end-to-end principe in gevaar zou komen, kan dat
aanleiding zijn voor de overheid om te interveniërenâ€.
124
ESB 23
februari 2007
Moet de overheid in actie komen om netwerkneutraliteit te garanderen? Op het eerste gezicht lijkt de angst
voor blokkeren niet ongegrond. Als KPN het, bijvoorbeeld, voor het zeggen zou hebben, zou zij vast pogen
de toegang tot VoIP (telefonie via Internet) te belemmeren. VoIP concurreert immers direct met traditionele
telefonie. KPN heeft het echter niet voor het zeggen:
zij heeft haar kopernetwerk moeten openstellen voor
andere ISP’s die geen belangen in telefonie hebben.
Verder ondervindt KPN concurrentie van de kabelmaatschappijen die breedband via coax aanbieden. Als de
met KPN verbonden ISP’s toegang tot VoIP diensten
zouden blokkeren, zouden ze marktaandeel verliezen
en vlug op hun schreden terugkeren.
Algemener geldt dat, bij een concurrerende markt
voor toegang tot het Internet, geen enkele ISP zich
discriminatie kan veroorloven die niet in het belang
van de consument is. In Nederland is sprake van een
zeer competitieve markt met lage prijzen en een hoge
penetratiegraad. Er lijkt dus geen reden voor extra
regulering. Bovendien moet niet vergeten worden dat
de situatie in Europa geheel anders is dan in de VS. In
de VS vallen breedbanddiensten niet onder de telecommunicatiewetgeving, maar in Europa vallen ze onder de
regulering voor elektronische communicatie. Als er al
problemen zijn, zijn er in Europa nu reeds meer instrumenten voorhanden om ze aan te pakken.
Het debat over net neutrality is in feite een gevecht
tussen de grote dienstenaanbieders als Google
en de machtige netwerkaanbieders zoals AT&T.
Netwerkaanbieders willen meeliften op het succes
van dienstenaanbieders, maar deze willen de koek
zelf houden. Google’s argument dat bij hogere kosten
voor netwerkgebruik er minder geïnnoveerd wordt is
niet noodzakelijk juist. Joost (de nieuwe TV-dienst
van de uitvinders van Kazaa en Skype) is gebaat bij
gegarandeerde bandbreedte en wordt vermoedelijk
juist een succes als ISP’s in Joost’s voordeel kunnen
discrimineren. Als de consument Joost ziet zitten,
zullen concurrerende ISP’s dat maar al te graag doen.
Bij een concurrerende toegangsmarkt zijn zij niet
de vijanden maar de bondgenoten van innoverende
dienstverleners.
Neutraliteit klinkt mooi, maar geformuleerd als verbod
op prijsdiscriminatie klinkt het vals en is duidelijk
dat het economisch onzin is. Gelukkig maar dat het
Internet aan de aandacht van Balkenende IV ontsnapt
is.