Ga direct naar de content

Beter, maar nog niet goed

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 18 1984

Beter, maar nog niet goed
,,Het gaat beter, maar nog niet goed”. Zo typeert de president van De Nederlandsche Bank, dr. W.F. Duisenberg, in
het Jaarverslag 1983 de huidige Internationale en nationale
economische ontwikkeling. Daaruit spreekt optimisme,
maar het is een optimisme met bezorgde ondertoon. Internationaal is de conjunctuur nu duidelijk opgeveerd, maar zijn
er ernstige onevenwichtigheden die duurzaam herstel kunnen
belemmeren. Nationaal staat de economic er eveneens wat
beter voor, maar maakt een zwaluw ook nog geen zomer. Er
zijn nog te veel factoren die het onzeker maken of de internationale opleving zal doorzetten, c.q. of ons land daarvan in
voldoende mate zal meeprofiteren.
Internationaal gaat het beter… In 1983 en begin 1984 heeft
de Internationale conjunctuur een duidelijke opleving te zien
gegeven. De groeicijfers in de OECD-landen zijn naar boven
bijgesteld, de wereldhandel ontwikkelt zich voorspoediger
dan verwacht en de inflatie staat op een betrekkelijk laag
peil. De schuldenproblemen van met name Zuidamerikaanse
landen zijn nog lang niet bezworen, maar de meeste debiteurlanden hebben zich onder het juk van het IMF gebogen en de
ergste crisisdreiging lijkt te zijn afgewend. Als de wereldhandel verder groeit en de renteverplichtingen niet hoger oplopen, kunnen de ontwikkelingslanden hun betalingsbalanstekorten misschien wat verkleinen en zich weer enigszins aan
hun ontwikkeling gaan wijden in plaats van aan het aflossen
van schulden.
. ..maar het gaat nog niet goed. Er zijn echter een paar factoren die de duurzaamheid van het internationale economische herstel bedreigen. Een belangrijke bron van onevenwichtigheid ligt in de Verenigde Staten. De Amerikaanse economic vormt weliswaar de motor van het huidige conjunctuurherstel, maar het gevaar is niet denkbeeldig dat de motor
vastloopt op het mengsel van omvangrijke begrotingstekorten en tekorten op de lopende rekening van de betalingsbalans. Het begrotingstekort vormt een bron van onzekerheid
voor beleggers en investeerders waardoor de rente onder opwaartse druk blijft staan. Als ook de inflatie weer oploopt wat in de huidige conjunctuurfase allerminst denkbeeldig is
– valt te vrezen dat de nominale rente opnieuw gaat stijgen,
tot schade van de internationale investeringsactiviteit en tot
wanhoop van de schuldenlanden die dan misschien geen andere oplossing meer zien dan het vormen van een ,,schuldenkartel” dat weigert nog een cent aan de westerse geldschieters
terug te betalen. Ook het omvangrijke en nog steeds groeiende betalingsbalanstekort van de VS vormt een bron van instabiliteit, want het moet vroeg of laat tot een val van de dollar leiden die de internationale wisselkoersverhoudingen
flink door elkaar schudt. Ook dat is weinig bevorderlijk voor
het ongestoorde conjunctuurverloop.
Nationaal gaat het beter… Ook de Nederlandse economic
is nu wat opgekrabbeld uit de diepe economische recessie van
de afgelopen jaren. De produktie in bedrijven vertoont weer
groei en de binnenlandse bestedingen zijn niet verder ingezakt. Door het zeer gematigde verloop van de arbeidskosten
is de internationale concurrentiepositie verbeterd. In de periode 1980/1983 is het prijsverschil met het concurrerende buitenland voor ons land 996 gunstiger geworden. Hierdoor en deze keer door een gunstige samenstelling van het exportpakket (veel chemie en energie) – doet de Nederlandse export het goed op buitenlandse mark ten en groeit zij duidelijk
sneller dan de wereldhandel. In belangrijke delen van het bedrijfsleven begint zich ook een duidelijk rendementsherstel
af te tekenen dat tot een verbetering van de vermogensverhoudingen leidt. Tot de verhoopte stijging van de nationale
investeringsquote heeft dit in 1983 echter nog niet geleid.
Vermoedelijk was de bezettingsgraad in veel bedrijven nog te
laag om tot uitbreidingsinvesteringen over te gaan. Volgens
de conjunctuurenqu§te van het CBS is de bezettingsgraad vorig jaar echter belangrijk gestegen en ligt zij thans dicht bij
het hoogste punt sinds 1973. Dat geeft hoop dat de investeringen in 1984 wel flink zullen aantrekken, conform de hoge
verwachtingen zoals die uit de investeringsenquete van het
CBS naar voren zijn gekomen.
… maar het gaat nog niet goed. De gunstige ontwikkeling
geldt helaas niet voor de gehele nationale economic, maar

ESB 2-5-1984

slechts voor een beperkt deel ervan: de exportsector. Bedrijven die vooral voor de binnenlandse markt produceren hebben aan de opleving part noch deel omdat de binnenlandse
bestedingen door de voortdurende loonmatiging en de bezuinigingen op de collectieve uitgaven worden afgeknepen. De
Sociaal-Economische Raad heeft in zijn recente Advies inzake het sociaal-economische beleid op middellange termijn
1984-1987 zijn ernstige bezorgdheid uitgesproken over de
scheefgroei die hiervan het gevolg is: enerzijds een florerende
export en steeds grotere betalingsbalansoverschotten, anderzijds een krimpscenario in het binnenland waardoor de werkloosheid blijft stijgen en er ook weinig kans is om het financieringstekort te verkleinen. Misschien valt het in de praktijk
mee als het conjunctuurherstel met enige vertraging ook naar
de binnenlandse sectoren doorsijpelt, maar helemaal gerust
is de SER er niet op. Bovendien is er nog een ander gevaar: de
goede resultaten in bepaalde sectoren zouden daar tot looneisen kunnen leiden die zich vervolgens als een olievlek over de
gehele economic uitbreiden, met fnuikende gevolgen voor
het herstelbeleid. Ook Duisenberg toont zich in het Verslag
van De Nederlandsche Bank hierover bezorgd: ,,Op het gevaar af het odium op zich te laden nu al weer spoken te zien”,
zo schrijft hij, ,,is het toch goed te waarschuwen voor het
loslaten van deze geest uit de fles”.
Ook nog niet goed gaat het met de publieke financien.
Zelfs als de conjuncturele opleving doorzet, zal de problematiek van het financieringstekort nog jarenlang blijven spelen.
Ook wanneer de sociale uitkeringen niet meer stijgen en het
gehele takenpakket van de overheid is heroverwogen, blijven
de rentelasten op de staatsschuld nog een aantal jaren voor
een opwaartse druk op de begroting zorgen. Daarom zal,
volgens Duisenberg in zijn Verslag, voorlopig nog een defensief begrotingsbeleid moeten worden gevoerd. Een andere
bron van zorg is dat in de komende jaren de aflossingsverplichtingen op de staatsschuld zeer snel zullen stijgen. Dit is
het gevolg van het steeds korter worder van de looptijden van
staatsleningen. Terwijl de aflossingsverplichtingen in 1983
nog f. 4 mrd. bedroegen en dit jaar f. 6 mrd., zullen zij in
1990 tot ca. f. 35 mrd. zijn opgelopen, d.w.z. 7 a 9% van het
nationale inkomen. Het is de vraag of beleggers op dat
tijdstip bereid zullen zijn tot een zo omvangrijke (her)belegging in overheidspapier.
Zorg baart ook de monetaire ontwikkeling. Al een aantal
jaren gaat de geldcreatie aanmerkelijk uit boven de groei van
het nationale inkomen. De liquiditeitsquote is van 35% in
1979 tot 41 % eind 1983 opgelopen. Het is begrijpelijk dat De
Nederlandsche Bank zich zorgen maakt dat haar primaire
taak om ,,de waarde van de gulden zoveel mogelijk te stabiliseren” in het gedrang komt. As de opleving doorzet zou onder de ruime monetaire condities de inflatie weer snel de kop
op kunnen steken. Daarom waarschuwt Duisenberg er alvast
voor dat het accomoderende monetaire beleid wellicht niet
zal kunnen worden voortgezet totdat de financieringsbehoefte van de overheid weer meer in overeenstemming is gebracht met de structurele ruimte daarvoor in de economic.
Voordien zullen de kredietteugels weer worden aangehaald
waardoor de rente kan gaan stijgen.
Zeer slecht is nog steeds de situatie op de arbeidsmarkt.
Weliswaar is aan de snelle stijging van de werkloosheid een
einde gekomen, maar van een daling is nog geen sprake. De
arbeidstijdverkorting is in 1983 slechts in geringe mate gepaard gegaan met herbezetting. Dit moet de Bankpresident
genoegen doen na zijn frontale aanval in het Jaarverslag
1982 op vormen van arbeidstijdverkorting die de rendementen zouden kunnen aantasten. Nu echter het klimaat voor het
bedrijfsleven wat milder is geworden, vindt ook Duisenberg
dat de ondernemingen aan zet zijn, ,,ook waar het betreft
rechtstreekse aanvallen op het werkloosheidsvraagstuk”.
Het probleem van de 250.000 werkloze jongeren en de
600.000 oudere werklozen blijft anders als een molensteen
om de hals van de economie hangen. Ook op microniveau, in
overleg tussen ondernemers en vakbonden, moet daar iets
aan worden gedaan. Anders zal het nooit goed gaan.
L. van der Geest

389

Auteur