Ga direct naar de content

Belastingverlaging

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 3 1986

Belastingverlaging
De bladeren vallen, het hoogseizoen
voor congressen, seminars en workshops is weer begonnen. Ook fiscaal
Nederland Ron de afgelopen maand
zijn hart weer ophalen. Op twee drukbezochte bijeenkomsten trok het onderwerp belastingverlaging de meeste
aandacht. Op een congres over de toekomst van het tarief van de vennootschapsbelasting (vpb), dat op 14 november jl. in Amsterdam werd gehouden, vielen in alle toonaarden pleidooien te beluisteren voor een (verdere)
verlaging van het tarief van de vpb. Het
tariefpercentage bedroeg tot 1984 48,
daarna werd het verlaagd tot 43 en dit
jaar is het gekomen op 42. Verschillende sprekers vonden dit niet genoeg; ze
herinnerden in dit verband met nadruk
aan de verlaging van het tarief van de
‘corporate income tax’ in de Verenigde
Staten (van 46% naar 34%) en in Engeland (van 50% naar 35%). In Duitsland en Frankrijk zijn vergelijkbare tariefsverlagingen in discussie. Nederland zou niet achter mogen blijven,
omdat het vaderlandse bedrijfsleven
anders in de internationale concurrentiestrijd hopeloos achterop zou raken.
Welnu, de soep pleegt niet zo heet te
worden gegeten, als ze daar in Amsterdam werd opgediend.
De werkelijke, effectieve belastingdruk ligt in de praktijk namelijk aanzienlijk lager dan het tarief suggereert.
De effectieve druk van de vennootschapsbelasting voor het Nederlandse
bedrijfsleven is door welingelichte
zegslieden (onder wie de toenmalige
minister van Financien Duisenberg) regelmatig geschat op gemiddeld
slechts 15 tot 20%. Een belangrijke
oorzaak is dat de fiscale winstbepaling
geschiedt in overeenstemming met
‘goed koopmansgebruik’. Het goed
koopmansgebruik staat – in vergelijking met het fiscale regime in andere
landen – een soepele waardering toe
van voorraden en vorderingen op debiteuren, alsmede een snelle afschrijving op bedrijsmiddelen. Een tweede
oorzaak van de effectieve druk is dat
de bedrijven samen jaarlijks ruim 3 miljard gulden aan overheidssubsidies
voor hun investeringen ontvangen, in
de vorm van WIR-premies die tegen de
verschuldigde vpb mogen worden
weggestreept. De spectaculaire tariefsverlaging in de VS ging gepaard
met het schrappen van tal van vergelijkbare faciliteiten; de effectief betaalde corporate income tax zal daardoor
de komende vijf jaar $ 120 mrd. hoger
zijn dan deze voor de tariefverhoging
was! Ondernemingen weten hun effectieve belastingdruk niet in de laatste

C.A. de Kam

plaats eigenhandig te verlagen door
het gebruik van juridische constructies, waarbij winst uit industriestaten
met hoge tarieven wordt gesluisd naar
diverse ‘tax havens’ die hun aantrekkingskracht ontlenen aan de daar
bestaande lage tarieven. Het Ministerie van Financien kent deze praktijken
maar heeft zich er jaren lang bij neergelegd. Onlangs diende het PvdA-kamerlid Vermeend een initiatief-wetsontwerp in om eindelijk paal en perk te
stellen aan sommige vormen van
winstoverheveling naar zulke belastingparadijzen. Nu is ook het departementale apparaat in beweging gebracht, ironisch genoeg om het parlementaire initiatief af te zwakken.
Mr. E.J. Bosch, plaatsvervangend
directeur-generaal voor Fiscale Zaken
van het Ministerie van Financien, hekelde op het Amsterdamse congres in
ongekend felle bewoordingen bedrijven die door legale constructies streven naar minimalisering van hun belastingverplichtingen: ,,lndien bedrijven (door constructies) proberen de
van hen verwachte bijdrage in de
kosten van de samenleving te ontlopen, belemmert dat een verantwoorde
beleidsmatige afweging inzake de verdeling van de belasting in sterke mate”
1). Constructies kunnen worden bestreden met reparatiewetgeving, maar
dan dreigt het gevaar van ‘overkill’.
Bosch waarschuwde: ,,Als het echt
niet anders kan, moeten we deze overkill accepteren, als prijs voor een evenwichtige en rechtvaardige belastingheffing”. Hij zag de noodzaak van een
verlaging van het vpb-tarief niet in. Zijn
eerste prioriteit bleek een verlaging
van het tarief van de loon- en inkomstenbelasting te zijn, en dan vooral

aan de top. Momenteel is het hoogste
marginale percentage 72. De commissie-Oort heeft twee varianten voor het
toptarief voorgesteld: 70% respectievelijk 65%. Dat is internationaal gezien
nog steeds erg hoog; zulke hoge toptarieven van de inkomstenbelasting stimuleren bovendien de vlucht in de
besloten vennootschap.
Er lijkt sprake van ambtelijke (en
waarschijnlijk ook van politieke) consensus dat de toptarieven (aanzienlijk)
verder omlaag moeten. Op het congres ,,Eenvoud in zicht” dat op 24 oktober jl. in Den Haag plaatsvond, hamerde ook de secretaris-generaal van
Economische Zaken, prof. F.W. Rutten namelijk op het aambeeld van belastingverlaging. Hij noemde het in dat
verband ,,niet absurd dat tussen 1988
en 2000 de collectieve-lastendruk met
10 punten van het nationale inkomen
zou kunnen dalen” 2). Dat tijdens de
lopende kabinetsperiode (dus voor
1990) al ruimte voor een begin van tariefsverlaging zou kunnen worden gevonden, lijkt mij overigens rijkelijk illusoir. Gegeven de prioriteiten van het
regeerakkoord ligt de collectievelastendruk in 1990 even hoog als in
1986 (52% van het nationale inkomen), althans afgaande op de resultaten van door het CPB uitgevoerde berekeningen. Dromen over belastingverlaging is aardig, zoiets als uitzien
naar de komende lente. Maar eerst
moeten we de winter nog door!

1) Nederlandse Staatscourant, 17 november
1986, nr. 222, biz. 1-2.
2) Weekblad voor fiscaal recht, 13 november
1986, nr. 5750, biz. 1452.

Auteur