Ga direct naar de content

Arbeid adelt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 1 1987

Arbeid adelt
,,lk weet dat werkenden niet iedere dag staan te juichen
dat ze een baan hebben. Maar als je er geen hebt denk je
er iedere dag aan”. ,,De laatste tijd heb ik aanvallen van
angst. Je hebt het gevoel dat je wereld inkrimpt. Werkloosheid is een aanslag op je persoon”. Dit zijn een paar uitspraken van langdurig werklozen, geciteerd in de
Volkskrant van 21 maartjl.
Langdurige werkloosheid is een groot maatschappelijk
probleem. Van het totale aantal werklozen is ongeveer de
helft (350.000) langer dan een jaar werkloos; daarvan zijn
er maar liefst 100.000 langer dan vier jaar werkloos. De
langdurige werkloosheid concentreert zich bij de kansarme groepen in de samenleving. 75% van de langdurig
werklozen heeft alleen basis- of lager beroepsonderwijs
gevolgd. Verder zijn ethnische minderheden en bepaalde
groepen ouderen oververtegenwoordigd. Het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorziet voor de
eerstkomende jaren slechts een lichte daling van de langdurige werkloosheid.
In brede politieke kring heerst de overtuiging dat men de
zaak niet op zijn beloop kan laten en dat er voor de langdurig werklozen een specifiek werkgelegenheidsbeleid
gevoerd moet worden. Daartoe is een groot aantal ‘banenplannen’ gelanceerd. De effectiviteit van deze banenplannen – die voornamelijk bestaan uit het verstrekken van
loonkostensubsidies, het ‘terugploegen’ van uitkeringsgelden en scholingsmaatregelen – staat de laatste tijd
nogal ter discussie. In steeds meer commentaren klinkt
door dat het allemaal weinig voorstelt en niet veel uithaalt.
Is die conclusie terecht?
Uit recent empirisch onderzoek blijkt dat het verstrekken van loonkostensubsidies aan werkgevers die langdurig werklozen in dienst nemen, bijna altijd leidt tot
verdringing van reguliere arbeid 1). Per saldo ontstaat
nauwelijks additionele werkgelegenheid. Verder zijn in
veel gevallen arbeidsmarktkwalificaties van meer betekenis dan loonkostensubsidies, waardoor slechts een beperkt deel van de doelgroep bereikt kan worden. Dit neemt
niet weg dat de aangenomen werklozen in elk geval tijdelijk aan het arbeidsproces deelnemen en dat zij – op voorwaarde dat scholing plaatsvindt – hun positie op de
arbeidsmarkt kunnen verbeteren. Het jeugdontplooiingsbanenplan (job-plan), dat een loonkostensubsidie behelst
van ca. 30% voor het in dienst nemen van personen jonger
dan 25 jaar die langer dan twee jaar werkloos zijn, en de
Wet-Vermeend/Moor, waarbij een loonkostensubsidie gegeven wordt van ongeveer 20% plus een vergoeding van
f. 4.000 voor scholing en begeleiding voor het in dienst te
nemen personen van 21 jaar en ouder die langer dan 3 jaar
werkloos zijn, lijken in hun opzet – het verbeteren van de
arbeidsmarktpositie van langdurig werklozen – redelijkte
slagen 2).
Ook bij het terugploegen van uitkeringsgelden kan zich
het probleem van verdringing van reguliere arbeid voordoen. Zo bleek uit een evaluatie van het terugploegexperiment in de bouw door het bureau Berenschot dat ongeveer
in de helft van de gevallen geen additionele werkgelegenheid tot stand kwam. Niettemin kon het experiment als
werkgelegenheidsmaatregel voor langdurig werklozen als
geslaagd bestempeld worden. In de collectieve sector zijn
verder goede mogelijkheden om met behulp van uitkeringsgelden additionele arbeidsplaatsen te scheppen. Met
hetzogenoemde ‘wpo-plan’ zijn in het onderwijs 8.400 boventallige banen gecreeerd. In de bejaardenzorg en de gezinsverzorging zouden op soortgelijke wijze minstens
7.500 extra arbeidsplaatsen tot stand kunnen komen, zo
werd onlangs berekend 3). Ook op lokaal niveau zijn mogelijkheden voor terugploegprojecten zonder dat er verdringing van reguliere arbeid optreedt. Bij al deze
initiatieven – hoe waardevol ze voor de betrokkenen ook
mogen zijn – moet natuurlijk niet worden vergeten dat het
hier vergeleken met het totale aantal langdurig werklozen
om een betrekkelijk kleine groep participanten gaat.
Het meest effectieve instrument om de kansen van

werklozen op een vaste betrekking te verhogen is scholing
4). Het blijkt echter problematisch te zijn de moeilijk bemiddelbare groepen op de arbeidsmarkt – de langdurig
werklozen – te motiveren voor scholingsmaatregelen.
Een belangrijke uitzondering daarop vormen de zeer jeugdigen (16- tot 18-jarigen). Als er sprake is van een gericht
scholingsprogramma waarbij de deelnemers goede vooruitzichten worden geboden op een baan zou de animo van
langdurig werklozen voor scholing wellicht kunnen
toenemen.
Het geheel overziende kunnen we stellen dat de diverse
banenplannen toch wel soelaas bieden, zij het voor een
beperkt aantal langdurig werklozen. Dat is op zich reden
genoeg om de bestaande maatregelen te handhaven. De
banenplannen zijn evenwel bij lange na niet toereikend om
de gehele doelgroep te bereiken. Daarvoor is deze groep
veel te groot. Verder lijkt het er op dat de harde kern van
laag opgeleid langdurig werklozen heel moeilijk bereikbaar is voor welk banenplan dan ook. Een geringe motivatie speelt hier zeker een rol. Prof. Van Voorden schat op
basis van een onderzoek van zijn vakgroep dat 50% van
de langdurige werklozen met de laagste schoolopleiding
geen enkele ambitie heeft om reguliere betaalde arbeid te
verrichten 5).
Daarmee komen we op de principiele vraag of de overheid moet volstaan met banenplannen waaraan deelname
vrijblijvend is en waarmee slechts een beperkte groep
wordt bereikt, of dat er meer dwang uitgeoefend zou moeten worden. Het is onmiskenbaar dat zich op segmenten
van de arbeidsmarkt in toenemende mate tekorten voordoen. In de metaalindustrie, de bouwnijverheid, het banken verzekeringswezen en de commerciele dienstverlening
bestaat een groot aantal moeilijk vervulbare vacatures. Financiele prikkels zouden langdurig werklozen kunnen stimuleren zich te scholen in die vakken en vaardigheden die
goede perspectieven bieden op een baan. Dat hoeven niet
per se negatieve prikkels (korting op de uitkering) te zijn;
positieve prikkels (beloning voor het volgen van een cursus) zijn wellicht te prefereren. Er zijn twee argumenten
voor dergelijke prikkels aan te voeren. Het eerste is dat uit
empirisch onderzoek steeds weer naar voren komt dat
(langdurige) werkloosheid tot onvrede en lethargie leidt.
Men komt er op eigen kracht op een gegeven moment niet
meer uit. Het tweede is dat het tegelijkertijd voorkomen
van werkloosheid en vacatures welvaartsverlies inhoudt.
Voor een effectief werkgelegenheidsbeleid is in elk geval noodzakelijk dat wordt voorkomen dat jongeren die
hun opleiding voltooid of afgebroken hebben (langdurig)
werkloos worden. Het succesvol gebleken Zweedse
systeem waarbij jongeren op straffe van verlies van hun
uitkering verplicht zijn scholingsprogramma’s te volgen en
deeltijdbanen te accepteren verdient navolging. Met de invoering van een dergelijk systeem staan de Nederlandse
overheid, de werkgevers en de vakbonden voor de opgave
voor goede en voldoende scholingsprogramma’s en deeltijdbanen te zorgen. Gelet op de grote vraag naar goed geschoolde vaklieden en de vele mogelijkheden voor nietcommercie’le dienstverlening moet dat echter te organiseren zijn.
J.H. Hoogteijling
1) M. de Wachter en E. Visser (red.), Doelmatigheid intredingbevorderende arbeidsmarktinstrumenten, SEO, COB/SER, ‘s-Gravenhage,
1986.

2) Met het job-plan wordt naar schatting ongeveer 30% van de doelgroep bereikt. De Wet-Vermeend/Moor is pas van kracht geworden. De
eerste tekenen wijzen er echter op dat de wet enig effect heeft, zie FNV
Magazine, 7 maart 1987, biz. 28-29.
3) Sociaal-economisch adviesbureau R. de Boer, Terugploegen in de
WVC-sector, Ministerie van WVC, Rijswijk, 1986.
4) De Wachter en Visser, op.cit.
5) W. Van Voorden, G. van Kooten en A.W. Bouwman, Een analyse
van de non-respons van enige categorieen werklozen in Dordrecht,
Erasmus Universiteit Rotterdam, 1987.

277

Auteur