De publieke financiering van wetenschappelijk onderzoek is een heikel punt. Enerzijds is er groot respect voor de inspanningen van de geleerden en de veelheid aan nieuwe kennis die zij voortbrengen. Anderzijds wordt kritisch gekeken naar hun inzet en het maatschappelijke nut van het belastinggeld dat in wetenschappelijk onderzoek wordt geïnvesteerd. Dit leidt er toe dat de beschikbare middelen op verschillende manieren worden verdeeld. Is er een best practice om het geld te verdelen? Daar lijkt het niet op.
Enkele van mijn CPB-collega’s hebben afgelopen vrijdag een review van de verschillende manieren van onderzoeksfinanciering gepubliceerd. Zij stellen eerst vast dat het publieke geld op verschillende manieren wordt verdeeld. “Bij institutionele financiering ontvangt een onderzoeksinstelling middelen zonder selectie van onderzoeksprojecten. Het geld wordt meestal direct door de overheid verdeeld over de verschillende instituten. Daarnaast staat projectfinanciering, dat wordt toegekend aan onderzoeksprojecten met een vooraf vastgestelde onderzoeksvraag, budget en looptijd. Het geld wordt vaak toegekend op basis van onderzoeksvoorstellen, waarbij selectie plaatsvindt door middel van peer review. De middelen worden meestal verdeeld door intermediaire organisaties, zoals de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) in Nederland. Institutionele financiering kan verder worden onderverdeeld in vaste financiering en prestatiefinanciering. Prestatiefinanciering is afhankelijk van voorwaarden of prestatieindicatoren vaste financiering niet. In Nederland is de institutionele financiering van universiteiten deels afhankelijk van aantallen studenten en promoties. In België worden bibliometrische uitkomsten zoals publicaties en citaties gebruikt als prestatie-indicatoren. Naast projectfinanciering kan dus ook institutionele financiering competitieve elementen bevatten. Bij projectfinanciering vindt de selectie vóór aanvang van het onderzoek (ex ante) plaats, terwijl bij prestatiefinanciering de beloning achteraf (ex post) wordt toegekend. Het totaal van projectfinanciering en prestatiefinanciering duiden we aan als competitieve financiering.”
Daarnaast concluderen ze dat er geen best practice bestaat. Iedere vorm van financiering heeft voor- en nadelen. Dat geldt niet in de laatste plaats voor de financiering via NWO. De gelden die door NWO worden verdeeld, vallen onder het kopje projectfinanciering. Er moet een onderzoeksvoorstel worden ingediend, waardoor men hoopt dat onderzoeksmiddelen bij de beste onderzoekers terechtkomen. Dat leek mij op het eerste gezicht een eerlijke manier van het verdelen van middelen. Voorwaarde is natuurlijk wel dat er geen signalling optreedt, waardoor de beste onderzoekers zich door de inrichting van het systeem niet kunnen onderscheiden van minder goede onderzoekers. Dat zou geen probleem moeten zijn, want we hebben in Nederland immers voldoende gekwalificeerde mensen om in een jury het kaf van het koren te scheiden. En ook zou de vorm waarin het voorstel moet worden gegoten zo kunnen worden gekozen dat de beste voorstellen komen bovendrijven.
Een onderzoeker met het idee om een voorstel in te dienen, zou dan ook rekening moeten houden met de kans op honorering. Als het voorstel of het trackrecord van de onderzoeker weinig kansrijk is om de beurs te bemachtigen, zijn de kosten van het schrijven van een voorstel hoger dan de verwachte baten. Ik was dan ook verbaasd dat het honoreringspercentage van NWO-aanvragen in de periode 2004-2011 is gedaald van bijna 50 procent naar ongeveer 25 procent. Deze halvering in nog geen decennium wordt vooral veroorzaakt door het gestegen aantal aanvragen en in mindere mate door een geringer aantal honoreringen.
Er zijn een aantal mogelijke verklaringen voor deze waarneming. Ten eerste zijn we wellicht nog niet goed gewend aan deze manier van geld verdelen in Nederland, waardoor we nog zoeken naar een evenwicht. Het systeem van Veni-Vidi-Vici, om talent in verschillende fasen van de carrière te laten groeien en bloeien, bestaat bijvoorbeeld nog niet zo heel erg lang. Ten tweede zou het zo kunnen zijn dat onderzoekers een verkeerde kostenbatenafweging maken. De eigen kansen worden wellicht te hoog ingeschat ten opzichte van de andere mededingers. Dit leidt tot een relatief groot aantal ingediende aanvragen ten opzichte van de beschikbare middelen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de beoordelingsprocedure wordt beschouwd als een loterij. Als de perceptie zodanig is dat (behoudens een categorie excellente voorstellen/onderzoekers) het een kwestie van geluk is, zouden bepaalde wetenschappers op goed geluk kunnen indienen. Ten vierde is het mogelijk dat NWO onvoldoende duidelijk maakt wat de kans is op succes. Vaak wordt de beschikbare pot met geld wel vermeld, maar niet het totale aantal (relevante) aanvragen. Dit maakt het moeilijk om een inschatting van de kans op succes te bepalen. Dat effect wordt versterkt doordat veel onderzoekers niet erg ervaren zijn met het indienen van voorstellen. Ten slotte zijn er instellingen die onderzoekers belonen wanneer zij een goed voorstel ingediend hebben. Als een voorstel een topbeoordeling krijgt bij de NWO-jury, maar niet gefinancierd wordt (bijvoorbeeld wegens gebrek aan middelen), investeert de instelling zelf in het onderzoeksvoorstel. Op die manier wordt het probleem van signalling van de universiteit door de onafhankelijke NWO-jury opgelost.
Allemaal mogelijke verklaringen, en er zijn er waarschijnlijk nog meer, die er toe hebben kunnen leiden dat het honoreringspercentage is gehalveerd. Niettemin een aandachtspunt voor onderzoekers die de afweging moeten maken of zij investeren in een onderzoeksvoorstel of doorgaan met hun onderzoek. En daarmee ook een aandachtspunt voor beleid: In welke mate is het maatschappelijk optimaal dat onze beste krachten in toenemende mate onderzoeksvoorstellen schrijven die niet worden gefinancierd in plaats van wetenschappelijk onderzoek doen?
Auteur
Categorieën