Een verkorting van de maximale WW-duur leidt weliswaar tot een grotere baanvindkans, maar gaat ten koste van de kwaliteit van de gevonden baan.
9Jaargang 100 (4706S) 26 maart 2015
De arbeidsmarkteffecten van het verkorten van de maximale WW-duur
WERKLOOSHEID
NYNKE
DE GROOT
Promovendus aan
de Vrije Universiteit
Amsterdam
BAS
VAN DER
KLAAUW
Hoogleraar aan
de Vrije Universiteit
Amsterdam
Op basis van gegevens over de hervorming van de WW in
oktober 2006 kunnen de effecten van een verkorting van
de maximale WW-duur worden geëvalueerd. Een verkor –
ting van de maximale WW-duur leidt tot een grotere kans
om een baan te vinden, maar gaat ten koste van de kwali-
teit van de gevonden baan. Het loon is lager, er zijn minder
contracturen en het gaat minder vaak om een vaste baan.
H
et kabinet is van plan per 1 januari
2016 de rechten op een WW-uitke –
ring te versoberen. Door beleidsma –
kers en economen wordt al lang ge –
sproken over het verkorten van de maximale duur dat
een werkloze een WW-uitkering kan ontvangen. Een
verkorting van de maximale WW-duur moet leiden
tot een besparing. Ten eerste vanwege het directe ef-
fect dat mensen die langdurig werkloos zijn in totaal
minder uitkering ontvangen. Ten tweede kan er een
indirect effect zijn dat het verkorten van de maximale
WW-duur werklozen stimuleert om sneller werk te
vinden. Een van de meest consistente conclusies van
empirische studies uit verschillende institutionele om –
gevingen is dat het verkorten van de maximale WW-
duur met tien weken de werkelijke werkloosheidsduur met gemiddeld één week verkort (Chetty, 2013; Gau
–
tier et al. , 2013).
Er kunnen echter ook andere indirecte effecten
zijn als de maximale WW-duur wordt verkort (en
werklozen sneller aan het werk gaan). Omdat werklo –
zen meer haast hebben, past de baan die zij vinden mis-
schien slechter bij hun vaardigheden. Dat zou kunnen
betekenen dat mensen minder verdienen, vaker van
baan veranderen of sneller terugkeren in werkloosheid.
De literatuur over de effecten van het verkorten van de
maximale WW-duur op de baankwaliteit is een stuk
beperkter en geeft ook geen eenduidig beeld (Card et
al. , 2007; Schmieder et al. , 2013). De reden daarvoor
is dat in veel gevallen de identificatie lastig is of de kwa –
liteit van de data te beperkt. Een eerdere beperking van de maximale WW-duur
in oktober 2006 wordt benut voor het onderzoeken van
de effecten van het verkorten van de maximale WW-
duur. Daarbij kunnen zowel het directe effect als de
diverse indirecte effecten geïdentificeerd worden, waar –
door het mogelijk wordt deze onderling af te wegen.
BAANZOEKTHEORIE
Vaak wordt gebruikgemaakt van baanzoektheorie om
het arbeidsmarktgedrag van werklozen te beschrijven.
Volgens deze theorie kiezen werklozen elke periode
een aantal vacatures waarop zij solliciteren. Solliciteren
kost vrije tijd, maar elke sollicitatie kan tot een baan –
aanbieding leiden. Een baanaanbieding is acceptabel
Werkloosheid ESB
0
0,05 0,100,15
0,20 0,25
0,30
Baanvindkans
Tijd
Hoge WW, lange maximale duur Hoge WW, verkorte maximale duur Lage WW, lange maximale duurLage WW, verkorte maximale duur
Instroom WW
Einde WW, lange duur
Einde WW, verkorte duur
0
10
20 30
40 50
60 70
0 1020 3040 50Maximale WW-duur in aantal maanden
Arbeidsverleden in aantal jaren
Maximale duur voor hervormingMaximale duur na hervormingGeen verandering in maximale duur Stijging maximale duur na hervorming
10Jaargang 100 (4706S) 26 maart 2015
voor de werkloze als de kenmerken van de baan beter
zijn dan die van de zogenoemde reserveringsbaan. De
reserveringsbaan geeft aan welke baanaanbieding mi-
nimaal acceptabel is voor de werkloze. Dit wordt be –
paald door de arbeidsmarktperspectieven van de werk -loze. Iemand met een goede opleiding kan het zich
veroorloven kritischer te zijn op baanaanbiedingen,
omdat de kans groter is dat een volgende sollicitatie
ook weer tot een baanaanbieding zal leiden.
Uitkeringen verbeteren de arbeidsmarktperspec-
tieven. Als een werkloze nog een lange tijd een WW-
uitkering kan ontvangen, kan hij kritischer zijn op mo –
gelijke baanaanbiedingen. Dit betekent dat hij hogere
eisen stelt aan de reserveringsbaan. Omdat een aantal
banen niet meer aantrekkelijk is voor de werkloze, zal
deze selectiever gaan solliciteren. De baanzoektheorie
voorspelt dus dat de werkhervattingskans toeneemt
naarmate het einde van het recht op een WW-uitke –
ring in zicht komt; de werkloze wordt immers steeds
minder kritisch op mogelijke baanaanbiedingen. Dit
wordt weergegeven in figuur 1. Een hogere WW-uit –
kering leidt tot meer selectiviteit bij het solliciteren
en een hoger reserveringsloon, en daarom tot lagere
baanvindkansen. Naarmate het einde van de WW-
uitkering nadert, neemt de selectiviteit af waardoor
de baanvindkansen stijgen. Na het verstrijken van de
maximale duur blijft de baanvindkans constant. De voorspelling van het baanzoekmodel is dus
dat het verkorten van de maximale WW-duur ervoor
zal zorgen dat werklozen sneller werk vinden, maar
ook dat de kwaliteit van de gevonden baan slechter zal
zijn omdat werklozen lagere eisen zullen stellen aan de
reserveringsbaan. Dat betekent dat mensen vanuit de
eerste baan na werkloosheid sneller zullen doorstro –
men naar een volgende baan of terug zullen keren in
werkloosheid. Het is niet zeker of de negatieve effecten
op de baankwaliteit het positieve effect van het sneller
vinden van werk domineren. Daarom is het op basis
van de theorie niet mogelijk een duidelijke voorspel –
ling te doen over de langetermijneffecten.
HERVORMING VAN DE WW
In oktober 2006 vond een hervorming plaats van de
WW. Hierdoor veranderden de ingangseisen, de duur
en de hoogte van de uitkering. Wij zijn uitgegaan van
individuen die voldoen aan de ingangseisen van zowel
vóór als na de hervorming , wat geldt voor het overgrote
deel van de instroom. De aanpassing van de hoogte
van de WW-uitkering houdt in dat WW ’ers na de her –
vorming gedurende de eerste twee maanden 75 procent
van hun laatstverdiende loon krijgen, en de maanden
daarna 70 procent (vóór oktober 2006 was het in alle
gevallen 70 procent). Wij vinden dat deze verhoging
tot 75 procent geen effect had op de baanvindkans.
Bron: De Groot en Van der Klaauw, 2014
Theoretische baanvindkans bij verschil-
lende duur en hoogte van de WW-uitkering FIGUUR 1
Bron: De Groot en Van der Klaauw, 2014
Maximale WW-duur als functie van het
arbeidsmarktverleden, voor en na de hervorming
in 2006FIGUUR 2
ESB Dossier Activerende sociale zekerheid
11Jaargang 100 (4706S) 26 maart 2015
Daarom analyseren wij de hervorming voornamelijk als
een aanpassing van de maximale WW-duur. Het maximale aantal maanden dat iemand een
WW-uitkering kan ontvangen, is afhankelijk van de
arbeidsmarktgeschiedenis op het moment van in –
stroom in de WW. In figuur 2 is zichtbaar hoeveel
maanden een individu maximaal een WW-uitkering
kan ontvangen voor en na de hervorming van de WW
in oktober 2006. Voor het grootste deel van de nieuwe
instroom in de WW betekende de hervorming een
reductie van de maximale WW-duur. Alleen voor in –
dividuen met een arbeidsmarktgeschiedenis van 9, 12,
18 en 24 maanden bleef de maximale WW-duur gelijk.
Voor individuen met een arbeidsmarktgeschiedenis
van 13, 14 en 19 maanden steeg de maximale WW-
duur door de hervorming zelfs.
METHODE EN DATA
In de empirische analyses maken we gebruik van een
verschil-in-verschillen-model. De controlegroep zijn alle nieuwe instromers met een arbeidsmarktgeschie
–
denis voor wie de maximale WW-duur gelijk gebleven
is. De behandelgroepen bevatten alle instromers voor
wie de maximale WW-duur veranderde. De treatment-
variabele geeft het aantal maanden waarmee de maxi-
male WW-duur beperkt is. Dat komt erop neer dat we
in ons regressiemodel vaste effecten opnemen voor de
arbeidsmarktgeschiedenis en voor de verschillende ka –
lendertijdperioden op het moment van instroom. We
controleren ook voor individuele kenmerken, maar
het weglaten of toevoegen daarvan verandert de schat –
tingsresultaten niet.
We gebruiken data van het CBS die alle indi-
viduen bevatten die tussen juli 2004 en december
2008 instroomden in een WW-uitkering. Dit zijn bi-
jna 670.000 nieuwe WW-perioden, die we volgen tot
uiterlijk 31 december 2010. Als de regels van vóór de
hervorming zouden gelden, dan zou zowel de groep
die voor oktober 2006 instroomde, als de groep die
dat na oktober 2006 deed, gemiddeld recht hebben op
maximaal 18,7 maanden WW. Door de hervorming
heeft de groep die daarna instroomde slechts recht op
gemiddeld 15,6 maanden WW. Op andere kenmerken
zijn beide groepen sterk vergelijkbaar.
RESULTATEN
Tabel 1 laat zien wat de effecten zijn van het inkorten
van de maximale WW-duur met een maand. Het ver –
korten van de maximale WW-duur heeft geen signifi-
cant effect op de kans om binnen drie maanden weer
aan het werk te gaan, maar heeft wel een effect op de
baanvindkansen daarna. Elke maand verkorting van
de maximale WW-duur vergoot de kans dat iemand
Het verkorten van de maximale
WW-duur heeft geen significant effect op de kans om binnen drie maanden
weer aan het werk te gaan, maar heeft wel een effect op de kans om daarna een baan te vinden
De geschatte effecten van
een verkorting van de maximale
WW-duur met een maand
1
TABEL 1
Uitkomstmaat Geschatte
effect
Baan binnen 3 maanden na instroom –0,0002
Baan binnen 6 maanden na instroom 0,0016***
Baan binnen 12 maanden na instroom 0,0025***
Baan binnen 18 maanden na instroom 0,0027***
Totale WW-uitkering binnen 3 jaar
in euro’s –107,63***
Jaarloon eerste baan in euro’s –218,77***
Jaarloon na 3 jaar in euro’s –187,68***
Totale loon binnen 3 jaar in euro’s –14,87
Aantal contracturen eerste baan per
week –0,137***
Aantal contracturen na 3 jaar per
week 0,009
Uitzendwerkcontract eerste baan 0,0030***
Uitzendwerkcontract na 3 jaar –0,0022
Aantal banen binnen 1 jaar na
instroom 0,0034***
Aantal banen binnen 3 jaar na
instroom –0,0006
1 Elke regel geeft een aparte regressie weer
*** Significant op eenprocentsniveau
Werkloosheid ESB
0
0,0005 0,00100,0015
0,0020 0,0025
0,0030 0,0035
0,0040 0,0045
246810 1214 161820 2224
Baanvindkans
Aantal maanden na instroom
Maximale WW-duur zes maanden Maximale WW-duur negen maanden Maximale WW-duur twaalf maanden
12Jaargang 100 (4706S) 26 maart 2015
binnen zes maanden weer aan het werk is met 0,0016
(oftewel 0,16 procentpunt). Omdat de hervorming
in 2006 de maximale WW-duur met gemiddeld drie
maanden verkortte, is de werkhervattingskans bin –
nen zes maanden met 3 × 0,0016 = 0,0048 (0,48
procentpunt) toegenomen. Vóór de hervorming vond
ongeveer 38 procent van de nieuwe instromers bin –
nen zes maanden werk. De hervorming vergrootte de
uitstroom naar werk dus met 0,0048 / 0,38 = 0,013,
ofwel 1,3 procent. Dit effect blijft redelijk constant als
we naar de baanvindkans na zes maanden kijken. Het reduceren van de maximale WW-duur met
een maand resulteert in een besparing op de totale WW-
uitkering voor een periode van drie jaar na instroom van
gemiddeld bijna 108 euro. De hervorming van de maxi-
male WW-duur in 2006 zorgde ervoor dat de werkelijke
WW-duur gemiddeld met ongeveer drie maanden werd
verkort, dus het heeft gezorgd voor een besparing van de
totale WW-uitkering van gemiddeld ongeveer 325 euro
per nieuwe WW-instromer. Maar slechts 15 procent
van deze besparing is het gevolg van het sneller vinden
van werk, de overige 85 procent is het gevolg van de
uitstroom uit de WW doordat WW ’ers vaker het einde
van de uitkeringsperiode bereiken. Een deel van deze
WW ’ers vraagt vervolgens een bijstandsuitkering aan,
wat betekent dat de uitgaven aan bijstandsuitkeringen gedurende de eerste drie jaar gemiddeld met iets meer
dan vijftig euro per WW ’er toenemen.
De schattingsresultaten laten ook zien dat de
kwaliteit van de gevonden baan afneemt. De eerste
baan na werkloosheid betreft vaker uitzendwerk of
een oproepbaan en het jaarloon van de eerste baan is
gemiddeld bijna 660 euro lager terwijl er gemiddeld
per week een half uur minder gewerkt wordt, bij een
beperking van de maximale WW-duur met gemiddeld
drie maanden. Daardoor stromen na de hervorming
mensen ook sneller door naar een volgende baan. Het
effect van de verkorting van de WW-duur op het loon
wordt na verloop van tijd wat kleiner, maar blijft ne –
gatief. Desondanks is het effect op het totale loon in
de drie jaar na instroom in de WW beperkt omdat het
lagere loon wordt gecompenseerd doordat WW ’ers
sneller werk vinden. In totaal ontvingen zij gemiddeld
nog geen vijftig euro minder aan loon gedurende deze
hele periode en dit effect is in tegenstelling tot alle an –
dere effecten insignificant. De voornoemde effecten komen precies overeen
met de voorspellingen van het eenvoudige baanzoek –
model dat we eerder beschreven. De resultaten lijken
ook op effecten die gevonden zijn voor andere landen,
al moet daarbij opgemerkt worden dat er niet veel stu –
dies zijn die de effecten op arbeidsmarktuitkomsten na
het vinden van werk nauwkeurig kunnen schatten. Er
blijkt bovendien weinig verschil te bestaan in het effect
voor mannen en dat voor vrouwen, voor mensen met
een hoog of laag inkomen voorafgaand aan werkloos-
heid, en voor allochtonen en autochtonen.
ONDERLIGGENDE DYNAMIEK
De tot nu toe gepresenteerde effecten komen overeen
met het eenvoudige baanzoekmodel. Dit model voor –
spelt ook dat de werkhervattingskans toeneemt naar –
mate het einde van het recht op een WW-uitkering in
zicht komt. Mofitt (1985) toonde al aan dat dit the –
oretische patroon terug te zien is in empirische baan –
vindkansen. Wij onderzoeken dit door een duurmodel
te schatten voor de werkhervattingskans, waarbij we
primair geïnteresseerd zijn in het effect van de residu –
ele duur tot aan het einde van het WW-recht. In het
duurmodel corrigeren we voor het feit dat werkhervat –
tingskansen door bijvoorbeeld ontmoediging of stig –
matisering meestal afnemen naarmate mensen langer
werkloos zijn, voor kalendertijdeffecten, en voor ver –
schillende individuele kenmerken. Evenals de eerdere studies vinden wij een toene –
Geschatte baanvindkansenFIGUUR 3
ESB Dossier Activerende sociale zekerheid
13Jaargang 100 (4706S) 26 maart 2015
mende baanvindkans naarmate het bereiken van de
maximale WW-duur nadert. In figuur 3 geven we de
geschatte baanvindkans per dag voor de gemiddelde
WW ’er bij verschillende maximale WW-duren. Voor
alle WW-duren is er een grotere baanvindkans in de
eerste WW-maanden, waarbij die kans afneemt naar-
mate de maximale duur langer is. Na de eerste paar
maanden in de WW zien we de baanvindkans echter
flink stijgen voor de WW ’er met recht op maximaal
zes maanden WW. Deze hogere baanvindkans ligt
rond het verstrijken van de maximale WW-duur van
zes maanden. Bij een maximale WW-duur van negen
maanden zien we ditzelfde patroon, maar dan voor de
periode rond negen maanden na instroom, en bij een
maximale WW-duur van twaalf maanden verschijnt
dit patroon rond het einde van het eerste WW-jaar. Echter na het aflopen van het recht op WW neemt
de baanvindkans ook weer af, terwijl deze volgens het
eenvoudige theoretische model hoog zou moeten blij –
ven. Om dit verder te onderzoeken kijken we specifiek
naar een groep WW ’ers die na afloop van de WW recht
hebben op bijstand en voor wie de bijstandsuitkering
ongeveer net zo hoog is als de eerdere WW-uitkering.
Voor deze werklozen geldt dat het einde van de WW-
uitkering geen implicaties heeft voor de hoogte van de
uitkering en daarnaast dat de baanzoekverplichtingen in
de bijstand vergelijkbaar zijn met die in de WW. Vol –
gens het eenvoudige baanzoekmodel zou in dit geval het
aflopen van de WW-uitkering en de instroom in de bij –
stand geen implicaties voor het gedrag moeten hebben. Ook voor deze groep vinden we echter een piek
in de baanvindkansen rond het verstrijken van de
maximale WW-duur, maar deze piek is veel kleiner
dan voor andere groepen. Dit betekent dat ook andere
factoren dan de hoogte van de uitkering een rol spe –
len om de dynamiek in baanzoekgedrag te verklaren.
Een mogelijke verklaring is dat WW ’ers onzeker zijn
over een eventueel toekomstig recht op het ontvan –
gen van bijstand, of dat aan bijstand een groter stigma
kleeft dan aan de WW-uitkering. Ten slotte zou het zo
kunnen zijn dat het einde van de WW-uitkering een
impliciete deadline voor de werkloze vormt. In al deze
gevallen zal de WW ’er extra zijn best doen om niet in
de bijstand terecht te komen.
CONCLUSIE
Het verkorten van de maximale WW-duur heeft in
de periode na 2006 geleid tot kortere WW-duren.
De gemiddelde verkorting van drie maanden heeft de baanvindkans binnen zes maanden met 1,3 procent
verhoogd en de totale WW-lasten met 325 euro per
instromer in de WW verlaagd. Tegelijkertijd heeft de
verkorting van de WW-duur geleid tot een lagere kwa
–
liteit van de baan na de WW. De eerste baan na de WW
is vaker op uitzendbasis en heeft minder contract uren,
bovendien is het jaarloon gemiddeld bijna 660 euro la –
ger dan vóór de verkorting van de WW-duur. Toch zijn
de totale inkomsten van de WW ’ers niet afgenomen,
omdat ze sneller een baan vinden. We hebben de empirische resultaten gebruikt om
een schatting te maken van het effect van de hervor –
ming voor de totale WW-instroom. Stel dat de hervor –
ming een jaar eerder was ingevoerd, wat waren dan de
effecten geweest voor het instroomcohort tussen okto –
ber 2005 en september 2006? Voor dit cohort waren
de totale WW-uitkeringslasten van de eerste drie jaar
na instroom 3.296 miljoen euro. Dit bedrag zou 56
miljoen euro lager geweest zijn door de hervorming.
Daar staat tegenover dat de bijstandslasten voor de –
zelfde periode dan zouden zijn gestegen van 152 naar
161 miljoen euro. Aangezien er geen effect op het to –
tale verdiende loon is, zou het totale inkomen van deze
groep met 47 miljoen afnemen. Dit komt neer op 0,6
procent van het totale inkomen.
LITERATUUR
Card, D., R. Chetty en A. Weber (2007) Cask-on-hand and competing models of
intertemporal behavior: new evidence from the labor market. Quarterly Journal of
Economics, 122, 1511–1560.
Chetty, R. (2013) Yes, economics is a science. The New York Times, 20 oktober.
Gautier, P., A. de Grip en B. van der Klaauw (2013) Canon deel 7: Arbeidsmarkt.
ESB, 98(4664&4665), 448–451.
Groot, N. de, en B. van der Klaauw (2014) The effects of reducing the
entitlement
period to unemployment insurance benefits. IZA Discussion paper, 8336.
Meyer, B. (1990) Unemployment insurance and unemployment spells. Econome-
trica, 58(4), 757–782.
Mofitt, R. (1985) Unemployent insurance and the distribution of unemployment
spells. Journal of econometrics, 28(1), 85–101.
Schmieder, J., T. von Wachter en S. Bender (2013) The causal effect of unemploy-
ment duration on wages: evidence from unemployment insurance extensions.
NBER Working Paper, 19772.
Werkloosheid ESB