Ga direct naar de content

Het succes van ondernemers vanuit de WW

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 19 2015

Mensen die vanuit de WW gaan ondernemen, zijn even succesvol als de gemiddelde startende ondernemer. Met name voor oudere hoogopgeleiden is ondernemen een goede manier om succesvol het werk te hervatten.

19Jaargang 100 (4706S) 26 maart 2015
Het succes van
ondernemers vanuit
de WW
WERKLOOSHEID
PETER
HILBERS
Adviseur bij het
Uitvoeringsinstituut
Werknemersverze –
keringen (UWV)
HESTER
HOUWING
Adviseur bij UWV
PAUL
VROONHOF
Onderzoeker bij
Panteia
Mensen die vanuit een werkloosheidsuitkering gaan on –
dernemen blijken even succesvol als de gemiddelde star –
tende ondernemer. Vooral de oudere hogeropgeleiden ma –
ken de stap naar ondernemerschap. Voor een deel van de
werkzoekenden is ondernemen een goede manier om uit
de werkloosheidsuitkering te komen en succesvol het werk
te hervatten.
H
et aantal zelfstandige ondernemers op
de Nederlandse Arbeidsmarkt neemt
al jaren toe (CBS/TNO, 2013). Ook
voor werkzoekenden is werkhervat –
ting als ondernemer steeds vaker een manier om uit
een uitkeringssituatie te komen. Aangezien het zo –
wel voor de werkzoekenden zelf als voor de schade –
lastbeperking waardevol is als mensen duurzaam uit
een uitkering stromen, is het van belang om te weten
welke individuen die vanuit de werkloosheidsuitke –
ring werk hervatten als ondernemer succesvol zijn en
hoeveel dat er zijn. Ook is het relevant om inzicht te
hebben in hoeverre werkhervatters gebruikmaken
van de verschillende ondersteunende regelingen waar
UWV de werkzoekenden op wijst wanneer zij gaan
ondernemen. De overheid wil het voor mensen met
een werkloosheidsuitkering gemakkelijker maken om een onderneming op te zetten. Daarom heeft ze een
aantal ondersteunende regelingen ingevoerd of aan

gepast, in het bijzonder de startersregeling. Daarom is
onderzocht wat het succes is van mensen die vanuit de
WW als ondernemer aan de slag gaan. Daartoe zijn de
inkomstenopgaven van ondernemers aan de Belasting –
dienst gebruikt, die het Centraal Bureau voor de Statis-
tiek verzamelt (Panteia/UWV, 2014).
DATA EN METHODE
Het duurt circa twee jaar voordat alle ondernemers
hun inkomstenopgaven bij de Belastingdienst inge –
diend hebben en het CBS deze gegevens tot statisti-
sche informatie verwerkt heeft. Om die reden waren
ten tijde van het onderzoek data beschikbaar tot en
met 2011. Met de inkomstenopgaven is nagegaan of
de mensen die vanuit de WW als ondernemer het
werk hervatten, inkomsten hebben. De hoogte van de
inkomsten en het aantal aaneengesloten jaren met een
inkomstenopgave (duurzaamheid) geven een indicatie
van het succes als ondernemer. In de dienstverlening aan mensen met een werk –
loosheidsuitkering gebruikt UWV veelal de term ‘zelf-
standige’. Vanwege de verschillende betekenissen die
deze term kan hebben, is het eenduidiger te spreken
van ‘ondernemers’. Zelfstandigen zijn met ruim drie –
kwart van alle ondernemers vanuit de WW de grootste
subgroep. Zelfstandigen zijn gericht op het maken van
winst en hebben, als ze voldoende tijd in hun onderne –
Werkloosheid ESB

20Jaargang 100 (4706S) 26 maart 2015
ming steken (minimaal 1225 uur per jaar), recht op fa-
ciliteiten als de zelfstandigen- en startersaftrek. Naast
zelfstandigen onderscheidt de Belastingdienst ook
resultaatgenieters en directeuren-grootaandeelhou –
ders (dga’s). Dga’s maken ongeveer vijf procent uit van
alle ondernemers vanuit de WW. Zij zijn directeuren-
eigenaren van ondernemingen met rechtspersoon –
lijkheid, meestal een besloten vennootschap. Bij de
subgroepen zelfstandigen en dga’s gaat het om zowel
zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers of eenmansza –
ken) als zelfstandigen met personeel. Resultaatgenieters maken een kleine twintig pro –
cent uit van de ondernemers vanuit de werkloosheids-
uitkering. Zij vormen fiscaal gezien een restgroep: het
gaat om personen met een inkomen dat noch winst,
noch loon is. Resultaatgenieters hebben vaak eenma –
lige werkzaamheden als het houden van lezingen, het
bemannen van stemhokjes, het geven van bijles, het
verzorgen van optredens (artiesten, dag voorzitters) en
het verlenen van thuiszorg. Zij besteden minder dan
1225 uren per jaar aan hun onderneming en komen
daarom niet in aanmerking voor zelfstandigen- en
startersaftrek. Zelfstandigen en resultaatgenieters ge –
ven ‘inkomsten niet uit dienstbetrekking’ op aan de
Belastingdienst. Het inkomen van dga’s is het loon dat zij via de
loonaangifte aan de Belastingdienst opgeven. Omdat
voor UWV het verkrijgen van inkomen als onderne –
mer centraal staat en het er weinig toe doet hoe dit
wordt verkregen, zijn in het onderzoek alle drie de
subgroepen ondernemers meegenomen.
GEBRUIK STARTERSREGELING TOEGENOMEN
Personen met een werkloosheidsuitkering die aan de
slag willen gaan als ondernemer, hebben de keuze tus-
sen een aantal alternatieven, die elk een economische
afweging van kosten en baten impliceren. Een eenvou –
dige optie is het opzeggen van de uitkering en zonder fi-
nanciële ondersteuning gaan ondernemen. Deze optie is
waarschijnlijk aantrekkelijk als de ondernemer voldoen –
de vertrouwen heeft dat hij of zij genoeg inkomsten zal
genereren met de onderneming. Een andere optie is om
de werkloosheidsuitkering geleidelijk te laten afbouwen
naarmate er meer uren gewerkt worden. In dat geval
worden de uren die de ondernemer besteedt aan de on –
derneming door middel van urenverrekening blijvend
gekort op de werkloosheidsuitkering. Een derde mo –
gelijkheid is om aan de slag te gaan met behulp van de
startersregeling , waarbij de inkomsten als ondernemer achteraf verrekend worden met de uitkering en waarbij
men mogelijk na verloop van tijd een deel van de uitke

ring moet terugbetalen. Gedurende het opzetten van de
onderneming loopt de startende ondernemer dan min –
der risico op sterke inkomensachteruitgang. Na de introductie van de startersregeling in 2006
heeft het gebruik ervan een vlucht genomen. Het aan –
deel werkhervatters dat gebruikmaakte van de starters-
regeling liep op van 13 procent in 2006 naar 57 procent
in 2011. De startersregeling werd ingevoerd om een
stimulans te geven aan het opzetten van een onderne –
ming vanuit een uitkering. Vóór de startersregeling wer –
den alle uren die men aan de onderneming besteedde
gekort op de uitkering , wat het erg onaantrekkelijk
maakte om de gok als ondernemer te wagen. In de op –
startfase wordt immers vaak nog geen redelijk inkomen
verdiend. Door de startersregeling tussen 2006 en 2013
konden personen met een werkloosheidsuitkering na
toestemming van UWV hun uitkering zes maanden als
voorschot ontvangen. Dit voorschot werd in een later
stadium (gemiddeld twee à drie jaar) verrekend met ze –
ventig procent van de inkomsten uit de onderneming.
De startersregeling van 2006 bleek lastig uitvoerbaar, en
startende ondernemers ervoeren het als een groot na –
deel dat verrekening met de inkomsten pas na een aantal
jaren plaatsvond, waardoor zij lang in onzekerheid ver –
keerden (SEO, 2009). In januari 2013 is de startersrege –
ling aangepast (dit valt buiten de onderzoeksperiode).
Onder de nieuwe startersregeling worden startende on –
dernemers voor een vast percentage (29 procent) gekort
op hun uitkering , ongeacht hun inkomsten.
OUDERE, HOGEROPGELEIDE MANNEN
In de periode 2006–2011 gaat gemiddeld zes procent
van alle personen met een werkloosheidsuitkering die
het werk hervatten, aan de slag als ondernemer. Tabel
1 laat zien dat het aantal mensen dat vanuit de werk –
loosheidsuitkering als ondernemer het werk hervat,
tussen 2006 en 2009 schommelt rond de 10.000. Met
de toename van de instroom en uitstroom van werk –
loosheidsuitkeringen vanaf 2009, neemt ook het aan –
tal werkhervattingen als ondernemer toe; in 2010 en
2011 gaat het om circa 14.000 mensen. De groep werkhervatters als ondernemer be –
staat voor bijna twee derde uit mannen en een derde
uit vrouwen. Bij de groep werkhervatters die vanuit
de werkloosheidsuitkering als werknemer aan de slag
gaat, zijn deze aandelen gelijker (57 procent is man
en 43 procent is vrouw). Wat betreft leeftijd en vooral
ESB Dossier Activerende sociale zekerheid

21Jaargang 100 (4706S) 26 maart 2015
opleidingsniveau verschillen de werkhervatters als
ondernemer sterk van de werkhervatters die als werk-
nemer weer aan de slag gaan. Ruim twee derde van
de werkhervatters als ondernemer is tussen de 35 en
55 jaar en het opleidingsniveau is over het algemeen
hoog : 48 procent heeft een opleiding op hbo- of
wetenschappelijk niveau. Degenen die als werknemer
het werk hervatten zijn gemiddeld jonger en lager op –
geleid: 35 procent is jonger dan 35 jaar, 54 procent is
tussen de 35 en 55 jaar, en 28 procent is hoogopgeleid.
Werkhervatters als ondernemer gaan met name in de
zakelijke dienstverlening aan de slag , waarschijnlijk in
adviesfuncties op technisch, bedrijfsorganisatorisch of
ICT-terrein. De tweede grootste sector is de handel,
waaronder de detailhandel. Dit betreft waarschijnlijk
ondernemers die een kleine zaak dan wel een webshop
openen. De bouwnijverheid is de derde grootste sector.
MEERDERHEID IS DUURZAAM ONDERNEMER
Gemiddeld genomen is 83 procent van de werkhervat –
ters als ondernemer vanuit de werkloosheidsuitkering
in het jaar na werkhervatting nog actief als onderne –
mer. Twee jaar na werkhervatting is 74 procent nog
werkzaam als ondernemer, en na drie jaar geldt dit nog
voor ongeveer 68 procent (tabel 2). De duurzaamheid
van de ondernemingen van personen met een werk –
loosheidsuitkering die op deze manier weer aan het
werk gaan, is vrijwel gelijk aan die van alle startende
ondernemers. Onderzoek van CBS wijst namelijk uit
dat in een vergelijkbare periode ongeveer twee derde
van alle startende ondernemers na drie jaar nog actief
is als ondernemer (CBS 2013). Degenen die als zelfstandige aan de slag gaan, zijn
verreweg het meest succesvol, terwijl veel resultaatge –
nieters juist stoppen met het ondernemerschap. Een
mogelijke reden dat de duurzaamheid bij resultaat –
genieters lager ligt dan bij de andere twee groepen, is
het incidentele karakter van de werkzaamheden. Sinds
2006 is de duurzaamheid voor alle typen onderne –
mers iets afgenomen, waarschijnlijk als gevolg van de
verslechterde economische situatie. De verschillen in
duurzaamheid tussen ondernemers die gebruik heb –
ben gemaakt van verschillende typen regelingen is
erg klein. Verder blijkt dat de werkhervatting relatief
duurzamer is bij mannen, bij middelbaar- en hogerop –
geleiden, bij personen in de leeftijd van 35 tot 55 jaar,
bij personen met een hoog dagloon voor werkloosheid
en bij ondernemers in de bouwnijverheid. De duurzaamheid bij werkhervatters als onderne -mer ligt hoger dan voor de totale groep werkhervatters
vanuit de werkloosheidsuitkering. Het aandeel perso

nen dat vijftien maanden na werkhervatting nog steeds
werkzaam is, ligt gemiddeld op 61 procent (UWV,
2011). Dit verschil heeft onder andere te maken met
het feit dat het overgrote deel van de personen met een
werkloosheidsuitkering aan de slag gaat in een tijde –
lijke (uitzend)baan (UWV, 2013). Daarnaast hebben
de hervatters als ondernemer door hun relatief hoge
opleidingsniveau een gunstiger arbeidsmarktpositie
dan de gemiddelde persoon met een werkloosheids-
uitkering. Ten slotte kan er ook een effect zijn van de
voorwaarden in de werkloosheidsuitkering : wanneer
een persoon met een werkloosheidsuitkering voor het
eerst als ondernemer aan de slag gaat en daarna weer in
Bron: Belastingdienst; CBS
Aantal werkhervatters, 2006–2011TABEL 1
Type ondernemer 200620072008 2009 2010 2011
Zelfstandigen 7.4648.2126.662 7.44911.12311.476
Resultaatgenieters 1.8932.0912.068 2.342 2.6511.689
Dga’s 211293 268 216354 384
Combinatie van
meerdere subgroepen 448372285 278369240
Totaal 10.01610.968 9.28310.285 14.49713.789
Aandeel werkhervatters werkzaam
nog werkzaam als ondernemer, in procentenTABEL 2
Bron: Belastingdienst; CBS
Naar type ondernemer Na 1 jaar
(2006–2010) Na 2 jaar
(2006–2009) Na 3 jaar
(2006–2008)
Zelfstandige 9184 79
Resultaatgenieter 533830
Dga 8970 58
Totaal 837468
Naar regeling Na 1 jaar
(2006–2010) Na 2 jaar
(2006–2009) Na 3 jaar
(2006–2008)
Startersregeling 847569
Urenkortingsregeling 807165
Geen regeling 887974
Totaal 837468
Werkloosheid ESB

060
Minder dan 0 euro
0 tot 5.000 euro
5.000 tot 10.000 euro
10.000 tot 25.000 euro
25.000 tot 50.000 euro 50.000 euro of meer
Zelfstandigen (gemiddeld 14.100 euro)
In procenten
0
60
Minder dan 0 euro0 tot 5.000 euro
5.000 tot 10.000 euro
10.000 tot 25.000 euro
25.000 tot 50.000 euro 50.000 euro of meer
Overige arbeid (gemiddeld 4.200 euro)
0
60
30
30
30
50
50
50
40
40
40
20
20
20
10
10
10
0 tot 5.000 euro
5.000 tot 10.000 euro
10.000 tot 25.000 euro
25.000 tot 50.000 euro 50.000 euro of meer
Dga’s (gemiddeld 26.000 euro)
22Jaargang 100 (4706S) 26 maart 2015
Inkomensverdeling in het jaar van
werkhervatting, 2006-2011FIGUUR 1
Bron: Belastingdienst; CBS
aanmerking wil komen voor een werkloosheidsuitke –
ring , moet hij of zij de onderneming volledig beëindi-
gen. Deze ‘alles of niets’-voorwaarde geldt zowel voor
de startersregeling als voor de urenkortingsregeling.
Het is denkbaar dat deze voorwaarde het zo lang mo –
gelijk voortzetten van de onderneming stimuleert. Naast de duurzaamheid van de onderneming kan
succes van ondernemers ook afgemeten worden aan de
mate van terug val in een werkloosheids- of bijstands-
uitkering. Het blijkt dat minder dan één op de tien
personen met een werkloosheidsuitkering die het werk
als ondernemer hervat, maar niet behoudt, in de jaren
daarna opnieuw in de werkloosheidsuitkering terecht –
komt. Minder dan één op de twintig is in de bijstand te –
rechtgekomen. Ongeveer de helft is aan de slag gegaan
in loondienst. Van het resterende deel is niet bekend
wat ze zijn gaan doen; deze groep zal ofwel geen recht
meer hebben op een uitkering , de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt of zich hebben teruggetrokken
uit de arbeidsmarkt.
INKOMEN VANUIT WERKLOOSHEIDSUITKERING
Figuur 1 laat de inkomsten afgerond op honderden eu

ro’s zien van degenen die vanuit de werkloosheidsuitke –
ring ondernemer zijn geworden. Het beeld voor de drie
typen ondernemers verschilt sterk; binnen de groep
zelfstandigen lopen de inkomsten erg uiteen. Een kwart
van hen heeft een negatief inkomen in het jaar van
werkhervatting ; het gemiddelde verlies bedraagt iets
minder dan 7.000 euro. Bij de resultaatgenieters is te
zien dat de helft nauwelijks inkomen (gemiddeld 1.800
euro per jaar) verdient. Een belangrijke reden voor het
inkomensverschil tussen de soorten ondernemers is dat
vooral de ondernemers met grotere bedrijven en hogere
winsten er uit fiscale overwegingen voor kiezen om dga
te worden van een besloten vennootschap. De resultaten in figuur 1 hebben betrekking op
het inkomen in het jaar van werkhervatting ; dit be –
treft in veel gevallen inkomsten over slechts een deel
van het kalenderjaar. In de jaren na de werkhervatting
neemt het inkomen vooral bij de zelfstandigen toe. In
de drie jaren na werkhervatting groeit het inkomen
van de zelfstandigen in het eerste jaar na werkhervat –
ting veel harder dan dat van de resultaatgenieters. In
het tweede en derde jaar na werkhervatting groeit het
inkomen van beide groepen ondernemers niet of nau –
welijks meer. Bij de zelfstandigen blijft het gemiddelde
inkomen rond de 25.000 euro en bij de resultaatge –
nieters ligt het net boven de 5.000 euro. Omdat het
inkomen van dga’s zeer lastig te achterhalen is, is hun
inkomensontwikkeling na het jaar van werkhervatting
in dit onderzoek niet nagegaan. Het inkomen van de zelfstandigen die vanuit de
werkloosheidsuitkering aan de slag gaan, is lager dan
bij de totale groep startende ondernemers. De totale
groep startende zelfstandigen in 2010, gedefinieerd als
iedereen die recht had op de startersaftrek en dus on –
der andere minstens 24 uur per week als zelfstandige
actief was, had een bruto-inkomen van bijna 35.000
euro (Vendrig , 2014). Daarvan was gemiddeld 27.000
euro winst uit onderneming. Omdat de meeste zelf-
standigen gebruik kunnen maken van fiscale regelin –
gen als de zelfstandigen- en startersaftrek (samen 7.000
à 9.000 euro) is hun besteedbaar inkomen gemiddeld
genomen vergelijkbaar met een modaal looninkomen
en ook met het loon dat ze hadden voordat ze werk –
loos werden. Ter illustratie: de gemiddelde zelfstan –
ESB Dossier Activerende sociale zekerheid

23Jaargang 100 (4706S) 26 maart 2015
dige (met zelfstandigenaftrek) heeft met een bruto-
inkomen van 41.000 euro een besteedbaar inkomen
van 29.000 euro, terwijl de gemiddelde werknemer
in de marktsector met een inkomen van bruto 49.000
euro een besteedbaar inkomen van 26.000 euro heeft.
Desondanks zijn looninkomsten lastig te vergelijken
met winstinkomsten. Ondernemers ontvangen geen
inkomsten tijdens ziekte en arbeidsongeschiktheid
omdat ze zich hier veelal niet voor verzekeren. Bij
ziekte lopen veel ondernemers dan ook inkomsten mis,
wat eigenlijk verdisconteerd zou moeten worden. Wanneer het inkomen van de werkhervatters als
ondernemer af wordt gezet tegen een aantal achter –
grondkenmerken blijkt dat het inkomen van de werk –
hervatters die gebruikmaakten van de startersregeling
lager is dan dat van de overige ondernemers vanuit de
WW. Het is aannemelijk dat juist degenen die onzeker
zijn over de haalbaarheid van hun op te zetten onder –
neming gebruikmaken van de startersregeling , omdat
deze regeling een bepaalde mate van inkomenszeker –
heid biedt. Degenen die de starterregeling benutten
hebben geen ondernemerservaring. De regeling is
immers gereserveerd voor mensen die nog niet eer –
der een onderneming hadden. Ondernemers die geen
gebruik maken van de startersregeling hebben vaak al
eerdere ervaringen met het ondernemerschap. Het ligt
voor de hand dat zij door hun ondernemerservaring
gemiddeld een hoger inkomen kunnen genereren. Het gemiddelde inkomen van de mannen onder
de werkhervatters als ondernemer ligt hoger dan dat
van de werkhervattende vrouwen. Dat hangt waar –
schijnlijk samen met de sectoren en/of het beroep waar
mannen en vrouwen werkzaam zijn: mannen werken
bijvoorbeeld vaker in de bouw en vrouwen werken
vaker in de persoonlijke dienstverlening. Personen met
een werkloosheidsuitkering die als ondernemer gaan
werken in de sectoren bouwnijverheid of zakelijke
dienstverlening ontvangen het hoogste gemiddelde
inkomen. Ondernemers in de horeca, handel, cultuur
en overige dienstverlening verdienen beduidend min –
der. Deze sectorale verschillen komen overeen met het
beeld van inkomsten naar sector voor de totale groep
ondernemers in Nederland (Vendrig , 2013). Het inkomen van werkhervatters als ondernemer
blijkt hoger te zijn naarmate de leeftijd toeneemt. Dat
is ook het geval bij alle startende zelfstandigen. Het
laat zich verklaren door de mate waarin ervaring en
relevante netwerken – met potentiële klanten – zijn
opgebouwd. Ook de financiële uitgangssituatie van het huishouden kan een rol spelen. Tot slot blijkt
dat het opleidingsniveau, en daaraan gekoppeld het
gemiddelde loon voor werkloosheid, een positieve

impact hebben op het gemiddelde bruto-inkomen van
de werkhervatter als ondernemer.
CONCLUSIE
Aan de slag gaan als ondernemer vanuit de WW is vrij –
wel even succesvol als gaan ondernemen na eerder een
dienstverband gehad te hebben of als men nog geen be –
taald werk heeft. Het is daarom van belang dat UWV
werkzoekenden blijft wijzen op deze mogelijkheid als
manier om werk te hervatten. De keuze ligt echter altijd
bij de werkzoekende zelf. In de huidige arbeidsmarkt is
er veel interesse in het starten van een eigen bedrijf. Het
blijven wijzen op de mogelijkheden van het ondernemer –
schap speelt dus ook in op de behoefte die een deel van
de werkzoekenden heeft. Onderzoek laat zien dat suc-
cesvolle ondernemers vanuit de WW vaak wat oudere
hogeropgeleide mannen zijn. Omdat deze werkzoeken –
den een relatief sterke arbeidsmarktpositie hebben, zal
hun het ondernemen inkomenszekerheid bieden. Een
deel van de startende ondernemers heeft met behulp van
de startersregeling de stap gezet naar het ondernemer –
schap. De inkomsten van deze groep ondernemers zijn
lager dan die van de gemiddelde ondernemer vanuit de
werkloosheidsuitkering. Dit hangt waarschijnlijk samen
met het feit dat deze mensen echte starters zijn, en voor
het eerst een onderneming opzetten. Desondanks doen
deze starters het wat betreft duurzaamheid net zo goed
als de gemiddelde ondernemer vanuit de WW.
LITERATUUR
CBS (2013) Overlevingskansen startende eenmanszaken gestegen. CBS Webmaga-
zine, 30 september.
CBS/TNO (2013) Dynamiek op de Nederlandse arbeidsmarkt. De focus op flexibilisering.
Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Panteia/UWV (2014) Succesvol zelfstandig. Amsterdam: UWV.
SEO (2009) Zelfstandig uit de WW. Evaluatie van de startersregeling in de WW. Amster-
dam: SEO Economisch Onderzoek.
UWV (2011) UWV Kennisverslag 2011-III. Den Haag: UWV.
UWV (2013) Na de WW aan het werk. Den Haag: UWV.
Vendrig, S. (2014) Monitor Inkomens Ondernemers. Zoetermeer: Panteia.
Werkloosheid ESB

Auteurs