Ga direct naar de content

Keuzevrijheid in het pensioenstelsel

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 10 2015

Er zijn vele vormen van keuzevrijheid in het pensioenstelsel denkbaar, maar deze vragen onvermijdelijk een prijs in termen van minder solidariteit of een verhoging van de uitvoeringskosten.

Afbakening ESB

AFBAKENING

Pensioen op maat
binnen een risicodelend
collectief
Pensioen op maat kan deels al binnen de bestaande verplichte pensioenregelingen van pensioenfondsen georganiseerd worden, vooral in de fase van pensioenopname. De
geboden mogelijkheden voor keuzevrijheid worden tot op
heden nog beperkt gebruikt. Tijdens de fase van pensioenopbouw conflicteert keuze met een collectief systeem met
name als deelnemers de keuze hebben om al dan niet deel
te nemen aan intergenerationele risicodeling of vrij kunnen
kiezen voor een solidariteitskring.

I

Benedict
n het KVS-preadvies over pensioen op maat en
keuzevrijheid (Dellaert en Ponds, 2014) staat
Dellaert
de vraag centraal hoe de aanvullende pensioeHoogleraar aan de
nen uit de tweede pijler meer maatwerk kunnen
Erasmus Universiteit
bieden aan een heterogene groep van deelnemers met
Rotterdam
Eduard
Ponds
Bijzonder hoogleraar aan de
Universiteit van
Tilburg en senior
researcher bij APG

verschillende behoeften. In collectieve pensioenregelingen met risicodeling, zoals die bij de Nederlandse
pensioenfondsen worden uitgevoerd, kan het toestaan
van keuzevrijheid op individueel niveau leiden tot negatieve externaliteiten en strategisch gedrag. Waar dit
het geval is, ligt het voor de hand om over te stappen
naar een individuele regeling die desgewenst wel nog
kan worden ondergebracht in een risicodelend col-

Jaargang 100 (4703S) 12 februari 2015

lectief, beperkt tot bijvoorbeeld beleggingsrisico. Op
basis van een systematische classificatie van keuzemogelijkheden en een internationale vergelijking tussen
landen, wordt er aandacht besteed aan verschillende
vormen van keuzevrijheid en welke inrichting van het
pensioensysteem daarbij kan passen.
aspecten van Keuzevrijheid

Een aantal belangrijke aspecten waarbij men al dan
niet keuze kan toestaan binnen collectieve pensioensystemen worden onderscheiden. Deze aspecten zijn
niet uitputtend, maar dekken verschillende veelbesproken keuzemogelijkheden af die men binnen pensioensystemen zou kunnen inbrengen. Hoe meer aspecten waarvoor er keuzevrijheid wordt ingevoerd, hoe
meer de pensioenregeling individueel van opzet dient
te zijn. Deze aspecten worden besproken in oplopende
volgorde aangaande de mate waarin aanpassingen aan
de bestaande tweedepijler-regelingen in Nederland
noodzakelijk zijn. De eerste vier aspecten hebben betrekking op de opname van het pensioen, en spelen
daarom pas na de pensionering. De tweede set van vier
aspecten is belangrijk bij de pensioenopbouw en speelt
dus al vóór pensionering.
In het stadium van de pensioenopname worden
vier aspecten onderscheiden. Ten eerste de keuze om
eerder of later met pensioen te gaan, en ten tweede de
keuze voor een variatie in de pensioenuitkering, bijvoorbeeld wat betreft het type uitkering – alleen ouder-

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

17

ESB Dossier Keuzevrijheid en pensioenen

domspensioen of deels ook als nabestaandenpensioen –
en verder ook wat betreft de hoogte per jaar waaronder
ook de directe opname van een deel van het pensioenkapitaal bij pensionering (lumpsum). De keuzevrijheid
voor deze twee aspecten leidt niet tot hogere of lagere
verwachte pensioenuitkeringen per deelnemer, omdat
de waarde van de pensioenaanspraken na pensionering
al vastligt. De keuzevrijheid kan echter wel tot een beter op het individu afgestemd opnamepatroon leiden.
Ook kan er keuzevrijheid worden geboden wat betreft
ten derde de keuze voor een beleggingsrisicoprofiel – na
pensionering – van het verwachte pensioeninkomen;
en ten vierde de keuze voor een indexatiebeleid na pensionering. Deze twee keuzes veranderen wel het risicoprofiel van de verwachte uitkeringen voor het individu,
maar de door het fonds voorziene uitkeringsmassa zal
constant blijven. Omdat daarom ook voor deze twee
aspecten de omvang van de totale uitkeringen per persoon niet verandert, kunnen deze evenals de twee andere aspecten worden ingevoerd in bestaande collectieve
stelsels. Keuzevrijheid leidt hier tot verschillen in pensioenuitkeringen op basis van gemaakte keuzes – en niet
op basis van strategisch gedrag en averechtse selectie.
Ook in de pensioenopbouwfase worden vier aspecten van keuzevrijheid onderscheiden. Deze aspecten zijn ten eerste de keuze van variatie in de premieinleg – bijvoorbeeld in welk jaar er hoeveel premie
wordt ingelegd –, ten tweede de keuze van pensioenuitvoerder, ten derde de keuze van de mate waarin
pensioenrisico’s worden gedeeld met andere pensioendeelnemers, en ten vierde de keuze met welke andere
deelnemers deze risico’s worden gedeeld – de solidariteitskring. Individuele deelnemers kunnen bij deze
aspecten wel strategisch gedrag vertonen.
Doorsneefinanciering is niet langer te handhaven
bij het toestaan van variatie in deze vier aspecten. Individuele deelnemers kunnen bij dit type van flexibele
regelingen namelijk in ongelijke mate profiteren van
de mogelijkheden van selectief gedrag die besloten liggen in de systematiek van doorsneefinanciering voor
een heterogeen bestand. Met andere woorden, alleen
deelnemers die nadeel ondervinden van de hoogte van
de vastgestelde doorsneepremie zouden ervoor kunnen kiezen om minder bij te dragen, waardoor de basis
onder het collectieve systeem vervalt. Als men keuzevrijheid wil realiseren op de premie-inleg, dan kan dat
in een collectieve regeling worden ingepast. De keuzevrijheid dient zodanig te worden ingeperkt dat men
deze actuarieel-neutraal kan inrichten. Voorwaarde
18

is dan wel dat de verschillen tussen de deelnemers en
de wijze waarop zij de pensioenuitkering beïnvloeden
verifieerbaar zijn. Als die neutraliteit niet kan worden
gewaarborgd, vooral wanneer de premie-inleg volledig
vrij wordt gelaten, is een overstap van een collectieve
regeling naar een individuele regeling vereist.
Hoewel dit in de huidige tweedepijler-systemen
vaak nog lastig is, kan men deelnemers met een individueel toewijsbaar kapitaal de keuze voorleggen of zij
risico’s individueel willen opvangen, of dat zij deze ook
willen delen of verhandelen met andere cohorten door
het aanhouden van specifieke beleggingsportefeuilles. Bij de keuze voor risicodeling speelt mogelijk wel
het probleem van averechtse selectie, waarbij vooral
hoogrisico-groepen ervoor zouden kunnen kiezen om
risico’s te delen, ten nadele van laagrisico-groepen. Dit
is vooral een probleem als de verschillen tussen individuen en de gevolgen voor pensioenuitkeringen moeilijk
verifieerbaar zijn. De individuele keuze om al dan niet
mee te doen aan risicodeling en met wie deze risico’s
dan worden gedeeld kan daarom grote gevolgen hebben voor andere pensioendeelnemers. Mede daarom is
in de Nederlandse praktijk de collectieve verplichtstelling van risicodeling via de werkgever een belangrijk
kenmerk van tweedepijler-pensioenregelingen.
prototypen van pensioenregelingen

Er worden twee prototypen van pensioenregelingen
onderscheiden in termen van een toenemende mate
van keuzevrijheid en een afnemende graad van collectieve risicodeling (zie tabel 1). Aan de ene kant
is er het prototype van de traditioneel collectieve
tweedepijler-pensioenregelingen, zoals men dat ook
in Nederland terugvindt in de huidige opzet van een
Collective Defined Contribution (CDC) regeling. Aan
de andere kant is er het prototype van de sterk geïndividualiseerde tweedepijler-pensioenregelingen – Individual Defined Contribution (IDC) – zoals die bestaan
in Australië, Chili en de Verenigde Staten. Tussen deze
twee uitersten zijn er verschillende hybride modellen
mogelijk, zoals bijvoorbeeld de pensioenregelingen in
Denemarken en Zwitserland. In kader 1 zijn de pensioenregelingen van de genoemde landen gekarakteriseerd op een aantal relevante aspecten.
Collectieve pensioenregelingen

Een CDC zal typisch georganiseerd zijn als een opbouwregeling met maximale risicodeling – uitgestelde geïndexeerde annuïteiten met voorwaardelijke

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 100 (4703S) 12 februari 2015

Afbakening ESB

Prototypen van tweedepijler-pensioenregelingen

Tabel 1

Collectief (CDC)

Hybride

Individueel (IDC)

Regeling

Opbouwregeling
(geïndexeerde uitgestelde
annuïteit) tegen
doorsneetarieven en
conditionele indexatie

Individueel DC in collectief contract
met individuele tarieven aangevuld
met risicodeling en groepstarieven
voor risico’s die door werkgever of
representatieve agent zijn geselecteerd

Spaarplicht

Eigendom van
het vermogen

Opgebouwde rechten

Individuele pot aangevuld met
groepsverzekering en groepsannuïteiten

Individuele,
persoonlijke pot

Verplicht­stelling

Grote verplichtstelling

Specifieke verplichtstelling

Individuele verplichtstelling

Keuzevrijheid

Actuarieel neutrale
keuzes: pensioenleeftijd,
uitkeringsniveau,
risicoprofiel en indexatie

Standaardopties met keuzevrijheid voor
premieafdracht en bijstelling assetmix (naast leeftijd, uitkeringsniveau,
risicoprofiel en indexatie)

Maximaal (behoudens
spaarplicht en minimum
pensioenleeftijd)

Risicodeling

Alle risico’s gedeeld

Geselecteerde risico’s, deels gedragen
door werkgever (bijvoorbeeld
conversierisico, langleven, marktrisico)

Geen verplichte risicodeling,
alleen geselecteerde beleg­
gingsrisico’s gedeeld en
mogelijk individuele beslissing
over verzekeringen

Hoger

Hoogst

Keuze­complexiteit Lager

Bron: Dellaert en Ponds, 2014

indexatie volgens regels vooraf –, uitgevoerd door een
bedrijfstakpensioenfonds op basis van grote verplichtstelling met een doorsneepremie en geen of beperkte
keuzevrijheid. Er blijkt een aanzienlijke mate van flexibilisering mogelijk te zijn binnen dit type van CDCregelingen, in het bijzonder in de opnamefase, welke
ook deels al wordt toegepast in de praktijk. Men kan actuarieel-neutraal kiezen voor vroeg of laat pensioneren,
voor een hoog-laagconstructie, voor een uitruil tussen
ouderdoms- en nabestaandenpensioen. Er kan echter
nog verder worden gegaan met het actuarieel-neutraal
omzetten van de pensioentoezegging, bijvoorbeeld
door de opgebouwde rechten bij pensionering deels
als lumpsum uit te keren. Het is minder eenvoudig om
flexibilisering in de opbouwfase te implementeren.
Individuele pensioenregeling

Een IDC zal typisch enkel geregeld hebben dat er een
verplichting is tot individueel pensioensparen, met inlegplicht over het belastbaar inkomen boven een bepaalde vloer – bijvoorbeeld het minimuminkomen –
en met opname vanaf een bepaalde minimumleeftijd.
Er kan geregeld zijn dat de individuele vermogens verplicht moeten worden ondergebracht op een competiJaargang 100 (4703S) 12 februari 2015

tieve pensioenmarkt bij door de overheid gereguleerde
pensioenuitvoerders (vergunningen).
Hybride regelingen

Een hybride regeling is typisch een collectief van
IDC-regelingen georganiseerd door de individuele
werkgever als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden in
de onderneming; de uitvoering is dan in handen van
een ondernemingspensioenfonds of een geselecteerde
partij op basis van kleine verplichtstelling. De sociale
partners kunnen ook dergelijke regelingen organiseren
via een collectieve arbeidsovereenkomst op niveau van
de bedrijfstak. Ook specifieke groepen kunnen solidariteitskringen vormen om dit type te organiseren, bijvoorbeeld beroepsgroepen. Er kan collectieve inkoop
van annuïteiten plaatsvinden tegen deels individuele
tarieven en deels collectieve tarieven; de representatieve agent (werkgever, sociale partners en beroepsorganisatie) kiest de risico’s die collectief worden gedragen
(conversierisico, langlevenrisico en marktrisico).
Van CDC naar meer keuze

Collectieve contracten kunnen economisch efficiënter
zijn dan individuele pensioencontracten omdat het

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

19

ESB Dossier Keuzevrijheid en pensioenen

collectief voordeel heeft van intergenerationele risicodeling en gericht is op collectief indekken van risico’s
die op financiële markten niet zijn af te dekken, zoals
inflatierisico en langlevenrisico (Boelaars et al., 2014;
Chen et al., 2015). Zolang de individuele alternatieven minder efficiënt zijn dan collectieve contracten, is

Zolang individuele alternatieven
minder efficiënt zijn, kan binnen een
verplicht gesteld risicodelend collectief
ingespeeld worden op de heterogeniteit
onder deelnemers

te overwegen om binnen de constructie van een verplicht gesteld risicodelend collectief aan veranderingen
te werken die inspelen op de heterogeniteit onder de
deelnemers en op het realiseren van meer maatwerk.
Een eerste en belangrijke stap zou de omzetting zijn
van de wijze van opbouw van pensioen. In de huidige
praktijk van Nederlandse pensioenfondsen verwerven
werknemers per dienstjaar opgebouwde rechten die
voorwaardelijk aangroeien met indexatie. Gelet op de

al bestaande grote variëteit in loopbaan en levensloop is
het beter deze systematiek van rechtenopbouw met een
collectief belegd vermogen te ruilen voor individuele
kapitaalopbouw per dienstjaar, met scherp afgebakende individuele kapitalen en winstdeling. Hiermee zijn
verschillende aspecten te realiseren die aansluiten bij
belangrijke trends als toenemende heterogeniteit onder
deelnemers en afnemend draagvlak voor collectiviteit
en uniformiteit. Premieafdracht kan gebaseerd worden
op belastbaar inkomen. Hiermee komen werknemers
en zelfstandigen in beginsel in een gelijke positie te verkeren en kunnen dan ook als werkende onder dezelfde
condities deelnemen aan dezelfde verplicht gestelde
collectiviteit, vanuit welke grondslag of solidariteitskring dan ook.
Een belangrijk voordeel is ook dat het gemakkelijker is om keuzevrijheid in de wijze van opname van
pensioenkapitaal te organiseren. Allereerst kan dat ingevuld worden op vergelijkbare wijze zoals dat nu in de
huidige regelingen van pensioenfondsen wordt gedaan.
Deelnemers kunnen actuarieel-neutraal kapitaal opnemen in een hoog-laagconstructie, gefaseerd als deeltijdpensioen en vroeger of later in het leven. De vraag is
wel wat men in deze verstaat onder actuarieel-neutraal.
Het kan passen binnen doorsneetarieven, maar alleen
zolang de deelnemers niet strategisch kiezen en gebruik
maken van de eigen verschillen met de doorsneedeelnemer. Een alternatief voor doorsneetarieven is omzetting
van het pensioenkapitaal tegen faire tarieven gebaseerd
op onderscheidbare subgroepen, waardoor herverde-

Keuzevrijheid op deelaspecten per prototype pensioenregeling
Keuzedimensie

TABEL 2

Collectief (CDC)

Hybride

Individueel (IDC)

Pensioenfase

1. Pensioenleeftijd

Wel

Wel

Wel

Opname

2. Hoogte van de pensioenuitkering per jaar

Wel

Wel

Wel

Opname

3. Risicoprofiel verwachte pensioeninkomen

Deels (na pensioen)

Wel

Wel

Opname + Opbouw

4. Mate van indexatie

Deels (na pensioen)

Deels

Wel

Opname

5. Wanneer en hoeveel pensioenpremie

Deels

Wel

Opbouw

6. Uitvoerder

Deels

Wel

Opname + Opbouw

7. Mate van risicodeling

Wel

Opname + Opbouw

8. Solidariteitskring

Wel

Opname + Opbouw
Bron: Dellaert en Ponds, 2014

20

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 100 (4703S) 12 februari 2015

Afbakening ESB

ling tussen subgroepen wordt vermeden of ingedamd.
Mocht het komen tot een transitie van een systeem van opbouw rechten naar opbouw kapitaal, dan
wordt de grens tussen een CDC-regeling en een collectiviteit van individuele pensioenrekeningen minder
scherp. Verdere stappen zijn mogelijk om heterogeniteit aan te pakken, bijvoorbeeld alleen die risico’s voor
collectieve rekening die niet anderszins via de markt te
verzekeren of in te kopen zijn, zoals inflatie-indekking
en het langlevenrisico.
Nog een stap verder in het aanbieden van keuzevrijheid kan worden gezet door te differentiëren naar
moment en hoogte van de premie-inleg. In een collectieve regeling kan dit evenwel leiden tot strategisch gedrag doordat het besluit tot het doen van een premieinleg bepaald zal zijn door de financiële dekking van
de collectief gedragen risico’s. Variabele premie-inleg
verdraagt zich dus niet met een risicodelend collectief,
het impliceert dan ook de overstap naar geheel individuele regelingen met eigen verantwoordelijkheid van
kapitaalaccumulatie en risicobeheer.
Het loslaten van een verplicht collectief met
uniforme parameters stelt ons voor de vraag wie
verantwoordelijk wordt voor de belangrijke beslissingen aangaande de hoogte van de premie-inleg,
het beleggingsbeleid en de timing en het tempo van
vermogensonttrekking voor de financiering van de
oudedagsconsumptie. Een opdeling van een collectief pensioenfonds leidt ertoe dat de functies die een
pensioenfonds vervult, opnieuw kunnen worden
toegedeeld. Dit hangt samen met de keuzes die aan
de deelnemer worden aangeboden. In een verplicht
gesteld risicodelend collectief bepaalt het pensioenfondsbestuur de invulling van de financieringsopzet,
waaronder het beleggingsbeleid, dat afgestemd is op
de doorsneedeelnemer. Bij een individueel pensioen
met afgebakend pensioenkapitaal kiest in principe het
individu en vervalt in beginsel de traditionele rol die
het fondsbestuur in een collectief heeft. Het bestuur
kan zijn paternalistische rol opnieuw invullen door als
financieel adviseur of levensloopregisseur goede standaarden aan te bieden aangaande premie-inleg, beleggingsstrategie en decumulatie, daarbij handelend vanuit het perspectief en belang van dat individu.
In tabel 2 is samengevat hoe de verschillende
prototypen keuzevrijheid mogelijk maken voor de
acht verschillende onderscheiden aspecten. Het blijkt
dan dat de twee uitersten van de pensioenregelingen
Jaargang 100 (4703S) 12 februari 2015

mogelijkheden bieden voor een viertal aspecten. De
verschillen ontstaan vooral bij de keuze voor een vrije
pensioeninleg, de keuze van de pensioenuitvoerder
en de keuzes ten aanzien van de risicodeling. De vrije
keuze wat betreft het tijdstip dat men zijn pensioen
inlegt en de hoeveelheid die dit dan bedraagt kan in
de traditionele Nederlandse collectieve tweedepijlerbenadering niet worden ondergebracht, en het is dus
noodzakelijk om daarvoor individuele regelingen in

Eén universeel optimaal model
lijkt niet te bestaan. Elk land evolueert
naar een tweedepijler-pensioen dat bij
de eigen geschiedenis, cultuur en
tradities past

het leven te roepen. De reden daarvoor is dat, zodra
er verschillen in keuzes wat betreft het tijdstip en de
hoeveelheid van de inbreng ontstaan, er inherent verschillende pensioenkapitalen worden opgebouwd.
Een pensioendeelnemer die bijvoorbeeld een groot
deel van zijn of haar pensioenbijdragen pas in de laatste jaren van de pensioenopbouw inbrengt, zal minder
kapitaal kunnen opbouwen dan een deelnemer die een
groot deel van de bijdragen juist aan het begin van de
pensioenopbouw inbrengt. In een collectieve regeling
leiden dergelijke verschillen tot onhoudbare herverdelingen als deelnemers niet een individueel toegewezen
kapitaal opbouwen. Dergelijke ingrijpende gevolgen
voor de pensioenopbouw spelen ook bij de vrije keuze
van pensioenuitvoerder en de keuzes voor risicodeling,
waardoor ook daarbij een strikt individuele pensioenregeling noodzakelijk is. Pensioendeelnemers die bij
aanvang van hun pensioenregeling geen risico’s willen
delen met anderen, kunnen daar niet aan het eind van
hun pensioenopbouw op terugkomen als risicodeling
alsnog gunstiger blijkt.
Conclusie en advies

De vraag is hoe met het organiseren van een pensioenop-maat de toenemende mate van heterogeniteit in

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

21

ESB Dossier Keuzevrijheid en pensioenen

Nederland in internationaal perspectief
Tabel 3 vergelijkt Nederland op kernaspecten met een aantal landen die
ook relatief grote kapitaalgedekte tweedepijlerpensioenen kennen. De
landen in deze groep zijn op hun beurt weer onderscheidend ten opzichte van landen met relatief grote omslag-gefinancierde pensioenen,
waaronder Zweden, Duitsland en Frankrijk. Pensioenen op basis van
omslag bieden in het algemeen weinig of geen keuze voor de deelnemers. Een onderscheidend kenmerk van het Nederlandse stelsel is dat
werknemers weinig keuze hebben bij de opname van pensioenkapitaal. De andere landen bieden wel keuze voor de deelnemers (Garcia
Huitron, 2014; OESO, 2011; 2013; PPI, 2014; Whitehouse, 2007).
De regelingen in Nederland zijn in de kern – nog – georganiseerd op
basis van CDC, waarbij de jaarlijkse premie-inleg leidt tot opbouw
van pensioenaanspraken waarvan de indexatie afhankelijk is van de
financiële positie van het pensioenfonds. De uitbetaling is geheel in
de vorm van annuïteiten. De andere landen daarentegen kennen DCregelingen waarbij de premie leidt tot opbouw van pensioenkapitaal.
Anders dan in de andere landen kan men in Nederland het kapitaal
niet deels als een lumpsum – ineens – opnemen. Wel kunnen de deelnemers bij steeds meer fondsen de uitbetaling van de annuïteiten afstemmen op hun individuele omstandigheden en voorkeuren. Zo is
de ingangsdatum van het aanvullend pensioen steeds meer ter vrije
keuze en ook kan men variëren in de hoogte van de jaarlijkse stroom
uitkeringen, bijvoorbeeld na pensionering aanvankelijk hoger en later
lager.
De grootste keuzevrijheid is er in de Verenigde Staten. Zo hebben de werkgevers geen verplichting om een pens­oenregeling
i
aan te bieden. In het geval dat er wel een pensioenregeling
wordt aangeboden, is het aan de werknemer om te besluiten
of hij eraan deelneemt of niet. Bij deelname zijn er veel mogelijkheden om pensioenkapitaal op te nemen als lumpsum – bij
pensionering en bij baanwisseling. In zeer beperkte mate wordt
Aspect

kader 1

het pensioenkapitaal aangewend voor de inkoop van annuïteiten. In de USA wordt in toenemende mate gebruikgemaakt van
vooraf geselecteerde keuzeopties om individuele werknemers
aan te zetten tot deelname aan een regeling, tot een voldoende
hoge premie-inleg en tot een verantwoorde beleggingsstrategie
over de levensloop.
In Australië en Chili verplicht de overheid alle werknemers tot een minimale jaarlijkse premie-inleg in individuele
DC-pensioenrekeningen, die moeten worden aangehouden bij
door de overheid gereguleerde financiële instellingen. In Australië kan bij pensionering ook het kapitaal geheel als lumpsum
worden opgenomen. In Chili dient bij pensionering het aanwezige vermogen eerst te worden ingezet voor de inkoop van
annuïteiten waarmee een door de overheid opgelegd minimum
kan worden gerealiseerd. In beide landen bevordert de overheid
concurrentie tussen de financiële instellingen die actief zijn op
de pensioenmarkt, maar desondanks kenmerkt het beheer van
de DC-rekeningen zich door een geringe mate van kostenefficiëntie.
Zwitserland en Denemarken nemen wat keuzevrijheid betreft
een tussenpositie in tussen Nederland en landen als Australië
en Chili. Evenals in Nederland zijn de sociale partners primair
verantwoordelijk voor de inhoud van de regeling. De werknemersdeelname is verplicht op basis van individuele en collectieve arbeidscontracten. In beide landen is de regeling in de kern
een DC-regeling. Risico’s worden deels collectief afgedekt. Zo is
er in beide landen een garantie van een minimale opbrengstvoet
en in Zwitserland ook de conversierente bij inkoop van annuïteiten. In beide landen is er sprake van een hoge mate van annuïtisering, mede door de actieve rol van de sociale partners bij
de vormgeving ervan.

Nederland

Denemarken

Zwitserland

Chili

Australië

VS

DB / CDC

DC

DC

DC

DC

DC

Ja, via sociale
partners

Ja, via sociale
partners

Ja, via sociale
partners

Ja, via overheid

Ja, via overheid

Nee

Ja

Nee

Nee

Nee

Nee

Nee

Garanties

Nee

Ja

Ja

Nee

Nee

Nee

Individuele keuze
– Premie
– Lump sum
– Specifieke doelopname
– Aanbieder

Nee
Nee
Nee
Nee

Nee
Ja
Ja
Nee

Nee
Ja
Ja
Nee

Nee
Ja
Nee
Ja

Nee
Ja
Ja
Ja

Ja
Ja
Ja
Ja

Type regeling
Verplicht sparen
Verplicht risicodelend collectief

Mate van annuïtisering (in %)
Kostenefficiëntie

100

50

70

70

2 tot 10

<2

Hoog

Hoog

Hoog

Laag

Laag

Laag
Bron: Dellaert en Ponds, 2014

22

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 100 (4703S) 12 februari 2015

Afbakening ESB

pensioenvoorkeuren en pensioencapaciteit geadresseerd kan worden, rekening houdend met de efficiëntie-voordelen van het collectieve beheer van vermogen
en de – geselecteerde – risico’s. Vastgesteld wordt dat
bij de huidige regelingen al veel keuzemogelijkheden
bestaan wat betreft de wijze waarop opgebouwde
pensioenaanspraken direct voor en tijdens de pensionering opgenomen kunnen worden. Ook zijn er nog
mogelijkheden voor verdere flexibilisering zonder
dat daarbij de collectieve structuur hoeft te worden
verlaten (tabel 2). Deze vaststelling motiveert ons tot
de stellingname dat pensioen-op-maat al grotendeels
binnen een verplicht gesteld risicodelend collectief georganiseerd kan worden. De geboden mogelijkheden
– hoog-laag, flexibele pensioneringsleeftijd, deeltijdpensioen, uitruil tussen pensioentypen – worden in
beperkte mate gebruikt.
Uit de internationale vergelijking in kader 1 is
vast te stellen dat één universeel optimaal model niet
lijkt te bestaan. Elk land evolueert naar een inrichting
en herinrichting van het tweedepijler-pensioen dat bij
de eigen cultuur en tradities past, en ook past bij de
keuzes die gemaakt zijn in het verleden. Deze vaststelling suggereert dat het Nederlandse debat gericht moet
zijn op het vinden van een eigen vervolg op de in het
verleden gemaakte keuzen en de eigen pensioentradities. De best-practices kunnen daarbij een leidraad
vormen, maar zijn niet zonder meer kopieerbaar. Zo
kunnen de oplossingen in Zwitserland en Denemarken ter inspiratie dienen. Deze landen combineren
een individuele kapitaalopbouw met garanties rond
de minimale opbrengstvoet en conversierente. Gelet
op de hoge mate van – zelfgekozen – annuïtisering
aldaar is het waarschijnlijk dat onder andere de grote
betrokkenheid van sociale partners heeft geleid tot een
goed pakket van annuïteitentypen die als basisopties
worden aangeboden.
De transitie zou kunnen verlopen van de huidige invulling van Collective Defined Contribution
gecentreerd rond de opgebouwde rechtenpositie van
deelnemers uit een bedrijfstak of onderneming, naar
een Collective Defined Contribution ingevuld als collectief van individuele pensioenrekeningen met geselecteerde risico’s, waarbij de collectiviteit betrekking
heeft op solidariteitskringen passend bij de 21ste eeuw.
Elementen van verplichting zijn onvermijdelijk bij een
keuze voor risicodeling als de risico’s niet verhandelbaar zijn, zoals de uitkomsten van macro-economische
risico’s of individuele risico’s die alleen ex post tot kenJaargang 100 (4703S) 12 februari 2015

bare verschillen in pensioenbehoeften leiden.
Samenvattend is de conclusie dat collectieve pensioensystemen al veel mogelijkheden voor pensioen op
maat bieden, op voorwaarde dat ze daar flexibel voor
worden ingericht. De historische uniforme invulling
van pensioensystemen in Nederland kan de transitie
naar meer flexibiliteit soms in de praktijk lastig maken, maar vormt blijkens de analyse op veel punten
geen principiële belemmering. Bijvoorbeeld een goede
standaardpensioeninvulling – zoals het gebruik van
goede basisopties – op basis van betrokkenheid van de
sociale partners met daarbovenop keuzevrijheid kan
pensioendeelnemers daarbij helpen om met de toenemende keuzecomplexiteit om te gaan. Wanneer men
echter aan deelnemers de keuze wil bieden om al dan
niet deel te nemen aan intergenerationele risicodeling
of een vrije keuze van solidariteitskring wil toestaan,
dan conflicteert keuzevrijheid wel met een collectief
systeem zoals in Nederland gebruikelijk is.

Literatuur
Boelaars, I. et al. (2014) De toegevoegde waarde van risicodeling met toekomstige generaties. Artikel op www.netspar.nl.
Chen, Z., J. de Haan en E. Ponds (2015) Beter pensioen bij breder risicodraagvlak. Artikel te vinden op www.netspar.nl.
Dellaert, B.G.C. en E. Ponds (2014) Pensioen op maat: heterogeniteit en individuele
keuzevrijheid in pensioenen. In: Bovenberg, L., C. van Ewijk en T. Nijman (red.) Toekomst voor aanvullende pensioenen: Preadviezen van de Koninklijke Vereniging voor de
Staathuishoudkunde 2014. Den Haag: Sdu, 45–71.
Garcia Huitron, M. (2014) The role of annuities, lump-sums and special purpose withdrawals in pension design – Main lessons for the Netherlands. Intern werkdocument, aan
de Tilburg Universiteit.
OESO (2011) Pensions at a glance 2011. Parijs: OESO.
OESO (2013a) Pensions at a glance 2013. Parijs: OESO.
OESO (2013b) Pension markets in focus. Parijs: OESO.
PPI (2014) Freedom and choice in pensions: comparing international retirement
systems and the role of annuitisation. PPI Briefing Note, 2014(66).
Whitehouse, E. (2007) Pensions panorama: Retirement-income systems in 53 countries.
Washington: World Bank Publications.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

23

Auteur