Ga direct naar de content

Wat weten we over de effectiviteit van innovatiesubsidies?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 26 2015

Innovatie leidt tot een hogere productiviteit en economische groei. Investeringen in innovatie komen echter vaak niet goed van de grond, omdat bedrijven niet de volledige vruchten kunnen plukken van hun investeren en er onzekerheid is over het slagen van een project. Hierdoor vloeit schaars geld binnen het bedrijf niet als vanzelfsprekend naar onderzoek en ontwikkeling. Ook is het vaak moeilijk om te meten waar het geld van een externe financier precies naar toe gaat, waardoor banken en investeerders vaak terughoudend zijn met het beschikbaar stellen van middelen voor innovatie. Daarom bestaan er in veel landen overheidssubsidies om deze externe effecten te verminderen en zo te proberen het sociaal optimale niveau van investeren in onderzoek en ontwikkeling te bereiken.

Het blijft echter in de internationale wetenschappelijke literatuur grotendeels onduidelijk of deze subsidies effectief zijn. Er zijn ongeveer net zo veel goed uitgevoerde studies die geen effect vinden als dat er studies zijn die een positief effect van subsidies op innovatie rapporteren. Het doel van de subsidies is dat er wordt geïnvesteerd in projecten die zonder een dergelijke subsidie niet zouden worden uitgevoerd. Dit is erg moeilijk te meten, omdat de subsidies vaak beschikbaar worden gesteld voor alle bedrijven. Een deel van de bedrijven zal dan ook gebruik maken van de subsidie, omdat het hun helpt om nieuwe risicovolle projecten te financieren of om projecten die ze toch al van plan waren uit te voeren te financieren met deze subsidie. Dat laatste is uiteraard niet de bedoeling, het eerste wel waarbij de hoop is dat het leidt tot zinvolle innovaties. Een ander deel van de bedrijven maakt geen gebruik van de subsidie.

De grote uitdaging voor de onderzoeker is om een causaal effect van de subsidie te vinden door bedrijven die wel en niet gebruik maken van de subsidie met elkaar te vergelijken. Het probleem is dat bedrijven die wel gebruik maken de subsidie anders zijn dan bedrijven die dat niet doen. De beste manier om hier rekening mee te houden is door het uitvoeren van een experiment (een randomized controlled trial), zoals het CPB dat met de innovatievouchers in Nederland heeft uitgevoerd. Dit soort kansen om de effectiviteit van innovatiesubsidies te meten zijn echter zeldzaam. Een andere manier om causale effecten te meten, is om bedrijven die zich melden voor de subsidie door onafhankelijke experts te laten rangschikken op de kwaliteit van het idee. Vervolgens krijgen de bedrijven die het beste voorstel hebben geschreven de subsidie en de rest niet. Op de marge zijn de voorstellen van het bedrijf dat de subsidie net wel krijgt en het bedrijf dat net niet in aanmerking komt bijna gelijk. Het ene bedrijf krijgt echter een subsidie en het andere niet, waardoor het meetbaar wordt of deze bedrijven andere beslissingen nemen. Een voorwaarde is wel dat deze bedrijven op andere kenmerken ook op elkaar lijken, maar dat is relatief eenvoudig te meten.

In Italië heeft men in 2004 in de streek Emilia-Romagna een dergelijk programma opgezet. Dit programma is relatief groot qua middelen 93 miljoen euro (gelijk aan 0,1% van het lokale bbp, wat gelijk is aan het OESO-gemiddelde voor landen) en ook het aantal bedrijven dat een project heeft ingediend is groot (1.246 waarvan de 557 bedrijven met het beste voorstel een subsidie hebben ontvangen), waardoor er een degelijke studie kan worden uitgevoerd. De resultaten laten zien dat de subsidie een positief effect heeft op investeringen in onderzoek en ontwikkeling van relatief jonge, kleine bedrijven. Voor andere bedrijven wordt geen effect gevonden. Dit is niet het gevolg van de opzet van het subsidieprogramma of van de omvang van de gemiddelde subsidies.

De resultaten wijzen er op dat subsidies effectief zijn voor bedrijven die relatief moeilijk toegang hebben tot financiële markten. Jonge bedrijven hebben geen track record en zijn vaak financieel minder gezond of meer volatiel, waardoor de financiering van onderzoek en ontwikkeling door private partijen maar moeizaam tot stand komt. Subsidies zijn effectief als deze bedrijven doorgroeien, maar het is vooralsnog niet duidelijk of dit ook gebeurt. Dit positieve effect voor relatief kleine bedrijven is recent ook gevonden bij evaluaties van soortgelijke impulsen in bijvoorbeeld Israël en het Verenigd Koninkrijk. Ook bij de WBSO in Nederland lijkt dit effect het belangrijkste.

Goed nieuws dat we weer wat meer weten over de effectiviteit van dit soort subsidies op investeringen in onderzoek en ontwikkeling. Maar hiermee zijn we er nog niet. We weten immers nog niets over het succes van de projecten die door deze bedrijven zijn uitgevoerd. Misschien zijn ze wel allemaal mislukt of zijn de bedrijven verdwenen van de markt. De volgende vraag is dus wat de lange termijn prestaties van de geselecteerde bedrijven zijn ten opzichte van de overige bedrijven. Zijn ze gegroeid? En wat zijn de indirecte effecten op andere bedrijven van de spillovers van hun bevindingen, die vaak groter zijn bij grotere bedrijven? Hoe vertaalt dat zich vervolgens en uiteindelijk in economische groei? Interessante vragen, maar ook vragen die empirisch nog niet zijn beantwoord.

Auteur

Categorieën