ESB Statistiek
Lopende rekening eurogebied nadert hoogtijdagen China
D
e figuur toont de saldiontwikkeling op de lopende rekening
voor het eurogebied en China. Landen met een overschot op
de lopende rekening hebben een nationaal spaaroverschot dat
gereflecteerd wordt in een tekort op de kapitaalrekening of – in geval van
een vaste wisselkoers – een stijging van de buitenlandse reserves.
De figuur laat zien dat de lopende rekening van het eurogebied sinds de invoering van de euro in 1999 in alle jaren behalve 2000 en 2008 een positief
saldo had. In de eerste tien jaar na invoering van de euro was er geen sprake
van grote tekorten of overschotten op de lopende rekening. Het saldo
schommelde tussen de –1 procent en 1 procent van het bruto binnenlands
product (bbp). Sindsdien trekt het saldo op de lopende rekening van het
eurogebied aan, naar ruim 2 procent bbp in 2013. Hieraan ligt voor een
deel een stijging van de uitvoer als percentage van het bbp ten grondslag.
In China nam het overschot op de lopende rekening als percentage van
het bbp in de jaren voorafgaand aan de crisis explosief toe. In 2007 piekte
het overschot op ruim 10 procent bbp, waarna het weer afnam tot ongeveer 2 procent bbp.
In 2013 is het overschot op de lopende rekening in het eurogebied en
China als percentage van het bbp ongeveer gelijk. Omdat de economie
van het eurogebied groter is dan die van China, is het nominale overschot op de lopende rekening in het eurogebied in 2013 echter bijna het
dubbele van het Chinese overschot. Het overschot lag in 2013 met zo’n
275 miljard euro zelfs zeer dicht bij het Chinese nominale hoogtepunt
van ruim 285 miljard euro in 2008.
Sinds de tweede helft van 2012 is de euro geapprecieerd. De sterke euro
internationaal
is volgens sommigen ongunstig voor de internationale concurrentiepositie van het eurogebied. Het hoge overschot op de lopende rekening verklaart echter de opwaartse druk op de waarde van de euro. Wanneer het
overschot op de lopende rekening van het eurogebied toeneemt, stijgt de
buitenlandse vraag naar euro’s om deze uitvoer te financieren. Een overschot op de lopende rekening heeft hiermee een opwaarts effect op de
wisselkoers. ■Loes van driel en Joris van Dijk (Ministerie van financiën)
Saldo lopende rekening eurogebied en China
350
In miljarden euro’s
In procenten bbp
300
10
250
8
200
150
6
100
4
50
2
0
0
-50
-100
1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Eurogebied (linkeras)
Eurogebied (rechteras)
O
526
-2
China (linkeras)
China (rechteras)
Bron: IMF; ECB
Schadesector boekt ruim 12 miljard euro premie
mdat de risicodekking die de schadesector biedt onmisbaar
is voor veel activiteiten in de economie, vervult deze sector
een belangrijke rol in het financieel-economische stelsel. In
het afgelopen jaar bedroeg het bruto-premievolume van de schadesector
12,1 miljard euro (figuur). Dit volume is geboekt in diverse branches met
elk een eigen dynamiek. In de grootste branche – motorrijtuigen – is in
2013 een omzet van 4,4 miljard euro behaald. De omzet en het resultaat
van deze branche staan echter onder druk omdat Nederlanders vaker
kleinere auto’s kopen met een bijbehorende lagere verzekeringspremie.
Ook wordt meer gebruikgemaakt van vergelijkingssites en kiest men
vaker voor een lagere dekking of een hoger eigen risico. In de branche
brand en andere schaden – met name stormschade – bedraagt het premievolume al jaren ongeveer 3,7 miljard euro. Na een periode met uitsluitend positieve jaarresultaten is in 2013 een negatief resultaat geboekt.
Dit is het gevolg van de hoge schadelast in het afgelopen jaar. Zo bereikte
het aantal grote branden een piek en raasde daarbij in het najaar een
zware storm over het land die veel schade veroorzaakte. In de transportbranche – waaronder zee- en luchtvaart – is daarentegen het resultaat
na twee jaren van verlies weer positief. Tegelijkertijd is echter de omzet
gedaald naar 0,8 miljard euro. De combinatie van een hoger resultaat
en een lagere omzet in deze branche kan erop duiden dat verzekeraars
kritischer zijn geweest bij het accepteren van nieuwe risico’s. Tot slot bedraagt het premievolume in de branche overig 3,3 miljard euro. Deze
branche bestaat uit verschillende onderdelen waarvan algemene aansprakelijkheid, krediet en rechtsbijstand de grootste zijn. Deze branche werd
12
monetair
gekenmerkt door relatief goede resultaten, maar in de afgelopen jaren is
het resultaat geleidelijk teruggelopen. Door de economische crisis zijn
klanten prijsbewuster geworden. In combinatie met de verhoogde assurantiebelasting zorgt dit voor moeilijkere marktomstandigheden voor
verzekeraars. â– Henk Klein Teeselink (DNB)
Bruto premievolume schadesector in 2013,
in miljard euro
Overig
3,3
Transport
4,4
Motorrijtuigen
0,8
3,7
Brand en andere schaden
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Bron: DNB
Jaargang 99 (4692) 28 augustus 2014
Statistiek ESB
Ruim 450.000 werknemers met een arbeidsongeval
I
n 2013 liepen 458.000 werknemers in Nederland lichamelijk letsel
of geestelijke schade op door een ongeval tijdens het werk. Dat komt
overeen met 6,5 procent van de werknemers. Bij 268.000 werknemers leidde het arbeidsongeval tot geen of minder dan een dag verzuim.
Bij 190.000 werknemers was er sprake van verzuim van een dag of langer.
Ongeveer 70 procent van de werknemers met een arbeidsongeval liep
Aandeel werknemers met arbeidsongeval, 2013
In procenten
Totaal
Informatie en communicatie
Financiële diensten
Onderwijs
Cultuur en recreatie
Handel
Zakelijke dienstverlening
Overheid
Gezondheids- en welzijnszorg
Vervoer en opslag
Nijverheid en energie
Bouwnijverheid
Horeca
0
5
10
15
arbeidsmarkt
uitsluitend lichamelijk letsel op, zoals een wond, botbreuk, verstuiking
of verbranding. Ruim 20 procent liep alleen geestelijke schade op, zoals
psychische schade door bedreiging of agressief gedrag. En bij bijna 10
procent was er zowel lichamelijk letsel als geestelijke schade.
Arbeidsongevallen deden zich relatief vaak voor bij werknemers in de
horeca, circa 12 procent was slachtoffer van een ongeval (figuur). Ook in
de bouw was het aandeel met ruim 8 procent hoger dan gemiddeld. In
de horeca gingen relatief veel ongevallen – twee op de drie – echter niet
gepaard met ziekteverzuim of duurde het verzuim korter dan een dag.
Mannen zijn vaker betrokken bij een arbeidsongeval dan vrouwen, deels
als gevolg van de sector en het beroep waarin zij werkzaam zijn. Daarnaast zijn werknemers tot 25 jaar vaker betrokken bij een ongeval, maar
verzuimen ze vaak niet of korter dan één dag. Dit hangt onder andere samen met de sector: jongeren zijn relatief vaak werkzaam in de horeca. In
die bedrijfstak gebeuren relatief veel arbeidsongevallen, maar deze leiden
in het merendeel van de gevallen niet tot verzuim van een dag of langer.
Hoogopgeleiden hebben het minst vaak een ongeval. Dit verschil naar
opleidingsniveau hangt ook deels samen met de bedrijfstak van werknemers. Zo werken er bijvoorbeeld relatief veel laag- en middelbaaropgeleiden in de bouwnijverheid en nijverheid en energie, bedrijfstakken
waarin relatief veel ongevallen voorkomen. â– Martine Mol (CBS) en Anita
Venema (TNO)
Geen verzuim of korter dan één dag
Minstens één dag verzuim
Bron: TNO; CBS
Hbo’ers steeds meer in een flexibele arbeidsrelatie
A
fgestudeerde hbo’ers beginnen qua contractvorm steeds meer
op academici te lijken. Het merendeel van beide groepen werkt
anderhalf jaar na afstuderen in een vorm van een flexibele arbeidsrelatie.
In het verleden werkte de grootste groep recent afgestudeerde hbo’ers
met een vast contract. In 2010 had nog 46 procent van deze groep een
vast contract en op dit moment is dit nog maar 30 procent (figuur). De
grootste groep hbo’ers werkt nu met een tijdelijk contract met uitzicht
Contractvorm werkende alumni
hbo
2010
2011
2012
2013
2014
wo
2010
2011
2012
2013
2014
0
10
Vast
20
30
Uitzicht op vast
40
50
Tijdelijk
60
Zelfstandig
70
80
90
100
In procenten
Uitzend/detachering
Bron: SEO Economisch Onderzoek; Elsevier
Jaargang 99 (4692) 28 augustus 2014
arbeidsmarkt
op een vaste baan. In 2014 is dit 35 procent van de alumni; dit aandeel is
de laatste 10 jaar redelijk constant. Een grote stijging heeft zich voorgedaan in het aandeel hbo’ers dat met een tijdelijk contract zonder uitzicht
op een vaste baan werkt. Dit is in vijf jaar meer dan verdubbeld. Inmiddels werkt 22 procent van deze groep met een tijdelijk contract zonder
uitzicht op een vaste baan, dit was vijf jaar geleden slechts 9 procent.
Daarnaast is ook het aandeel zelfstandigen gestegen. Dit was 5 procent
in 2010 en is tegenwoordig 8 procent. Het aandeel hbo’ers dat in een
uitzendrelatie werkt, is stabiel rond de 5 procent. Zowel de economische crisis als de flexibilisering van de arbeidsmarkt voor hbo’ers kan een
goede verklaring zijn voor de dalende zekerheid van hbo’ers op de arbeidsmarkt.
Bij de recent afgestudeerde academici zijn de ontwikkelingen minder
groot. Zij werkten altijd al minder vaak met een vast contract dan hbo’ers
en veel vaker met een tijdelijk contract. Dit komt vooral door de groepen die arts in opleiding of medicus worden. Het aandeel academici met
een vast contract is de laatste drie jaar stabiel rond de 30 procent. In de
afgelopen 10 jaar is dit wel gedaald van een aandeel van boven de 40
procent. De groep met een vast contract is even groot als de groep met
een tijdelijk contract met uitzicht op vast. Het aandeel zelfstandigen en
uitzendkrachten is onder academici de laatste jaren stabiel rond de 3 Ã
4 procent. De flexibilisering van de arbeidsmarkt voor academici heeft
zich al voor de economische crisis ingezet. â– Siemen van der Werff (SEO
Economisch Onderzoek)
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
527