Ga direct naar de content

Erflater: Martyn (1665–1721) en de zegen van de opkomst van de lagelonenlanden

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 27 2014

Al in 1701 wist Henry Martyn met zijn anonieme publicatie over de handel met Oost Indië met economische argumenten het belang van vrijhandel voor welvaart aan te tonen.

Geschiedenis & Denken ESB

geschiedenis

& Denken

Erflater:
Martyn (1665–1721)
en de zegen van de opkomst
van de lagelonenlanden
Auke leen
Universitair docent
aan de Universiteit
Leiden

I

n de zeventiende eeuw zagen velen de opkomst van
de lagelonenlanden als een kwaad, zoals ook nu nog
wel gebeurt. De Engelse jurist, ‘econoom’ en essayist Henry Martyn weerlegde dit echter al in 1701 in
zijn essay Considerations on the East-India Trade. Hij
publiceerde het anoniem en in der haast, want – zoals hij in
zijn voorwoord schrijft – het moment was er rijp voor en dat
wilde hij niet voorbij laten gaan. Voor hem is de opkomst van
en concurrentie met lagelonenlanden een zegen die ook rijke
landen naar een hogere welvaart en werkgelegenheid brengt. Als een van de eersten en zijn tijd ver vooruit (Schumpeter,
1954; Viner, 1937), beargumenteerde hij
zijn standpunt op analytisch overtuigende
wijze. Handel is meer dan het ruilen tussen landen van overschotten. Martyn analyseert vrijhandel door gebruik te maken
van fundamentele economische begrippen: arbeidsdeling, opportuniteitskosten,
efficiëntie en productiviteit. Hoewel zijn
werk in zijn tijd zelf geen invloed had,
bracht hij het economisch denken over
vrijhandel op een nieuw en hoger niveau.
Als Martyn over vrije import spreekt,
bedoelt hij daarmee zowel het opheffen van de beperkingen op de invoer van
Indiase waren als het openbreken van de
monopoliepositie van de Britse East-India
Company. Iedereen zou met India mogen
handelen en niet alleen degenen die daartoe een licentie hebben van de East-India Company. Door de heilzame werking
van de concurrentie zullen de producten goedkoper worden,
iets wat bij een monopolie nooit het geval zal zijn. Natuurlijk
zal de winst voor de bestaande bedrijven ook kleiner worden,
maar als geheel profiteert Engeland van de grotere handel.
Maar hoe moeten dan al die forten en legers ter bescherming
van de handel worden betaald, als de monopoliewinsten er
niet meer zijn? Dat kan volgens Martyn beter uit de algemene

Jaargang 99 (4692) 28 augustus 2014

middelen gebeuren, die ook overvloediger zullen zijn door de
winst van een grotere handel.
Is niet het doel van alle productie, lezen we in de Considerations, om uiteindelijk meer te consumeren tegen een lagere
prijs? “De ware en grootste rijkdom van mensen en landen zijn
het vlees, brood, de kleren en huizen (…) die worden genoten.
(…) Goud is slechts een middel en secundair.†Het doel van
productie is niet om mensen in dienst te houden die werk
doen dat elders goedkoper gedaan kan worden. Meer mensen
te laten werken dan nodig is, is inefficiënt
en een verkeerd economisch principe. Als
dit het juiste principe was, zouden we – zo
stelt hij met een reductio ad absurdum –
ook een gratis gift van graan uit Dantzig
moeten afwijzen. Voor Martyn zijn importen een manier om indirect goederen
via export te verkrijgen. Beperken we de
invoer, dan worden we gedwongen om de
arbeid van velen te consumeren, terwijl die
van een paar al voldoende is. Het verdwijnen van deze arbeid bij vrije import betekent ook geen verlies aan arbeidsplaatsen
die het waard zijn om te behouden: er gaat
geen winstgevende industrie verloren.
Handen die andere arbeid hadden kunnen
verrichten, vormen de waarde van het opgeofferde alternatief. Wat moet er met de
arbeiders gebeuren die werkloos worden?
Vrijhandel zorgt voor meer werk. Mensen
de werkloos worden, kunnen enerzijds ander werk verrichten
– voor de ingevoerde goederen moet immers worden betaald
– en anderzijds ook weer makkelijker aan de slag in de bestaande industrieën. Dit laatste omdat de prijzen van Engelse
producten dalen door de grotere concurrentie en er dus meer
exportmogelijkheden komen. Ondernemers moeten immers
innovatief worden om zo met nieuwe technologieën de productiekosten te kunnen drukken. Wat overigens niet betekent
dat de lonen ook naar beneden gaan. Tussen het loon en de

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

523

ESB Geschiedenis & Denken

prijs van een product maakt hij een scherp onderscheid. Door
de toegenomen arbeidsdeling en nieuwe technologieën neemt
de productiviteit toe: de prijs van een product gaat omlaag
maar het loon omhoog. In een welvarend en handeldrijvend
land wordt, hoe paradoxaal het ook klinkt, arbeid duur maar
producten worden er goedkoop. Voor Martyn is het tegengaan
van import van goedkope katoen uit India even irrationeel als
het weigeren gebruik te maken van nieuwe arbeidsbesparende
technologieën.

Wat hij beweert kon hij waarmaken door
consequent gebruik te maken van enkele destijds
originele economische begrippen

Martyn illustreert de voordelen van internationale handel met een getallenvoorbeeld: “Wanneer negen [arbeiders]
in Engeland niet meer dan drie schepels tarwe kunnen produceren, terwijl ze met dezelfde hoeveelheid arbeid negen
schepels uit een ander land kunnen krijgen, dan staat het laten werken van deze arbeiders in de landbouw in eigen land
gelijk aan negen man werk te laten doen dat ook door drie
had kunnen gebeuren. Wat weer gelijk staat aan zes aan het
werk zetten om ze niet meer werk te laten verrichten dan
ook zonder hen had kunnen gebeuren (…)arbeiders die ook
profijtelijk elders hadden kunnen werken, betekenen dus een
verlies van zes schepels voor het land.†Volgens commentatoren bewees hij de voordelen van vrijhandel zelfs duidelijker
dan de latere en veel bekendere pleitbezorger van vrijhandel
Adam Smith (Irwin, 1996; Maneschi, 2002). De kwantitatieve manier van bewijsvoering op het terrein van internationale handel werd pas meer dan honderd jaar daarna ook door
David Ricardo toegepast. Er is dan ook gesteld dat Martyns
argumentatie in rudimentaire vorm Ricardo’s principe bevat
van comparatief voordeel als verklaring van internationale
handel (Maneschi, 2002).

Literatuur
Irwin, D.A. (1996) Against the tide, an intellectual history of free trade. Princeton NJ: Princeton
University Press.
Maneschi, A. (2002) The tercentenary of Henry Martyn’s considerations upon the EastIndia Trade. Journal of the History of Economic Thought, 24(2), 233–249.
Martyn, H. (1701) Considerations on the East-India trade. Boek op socserv2.socsci.mcmaster.
ca.
McCulloch, J.R. (1856) A select collection of early English tracts on commerce. Boek op oll.libertyfund.org.
Schumpeter, J.A. (1954) History of economic analysis. New York: Oxford University Press.
Viner, J. (1937) Studies in the theory of international trade. New York: Harper Bros.

524

Om de voordelen van vrije invoer duidelijk te maken –
en daarin ligt ook de originaliteit van Martyn – gebruikt hij
het principe van de arbeidsdeling. Zoals Smith ter illustratie
van de voordelen van arbeidsdeling het bekende voorbeeld
van de speldenfabriek gebruikt, zo komt Martyn, naast voorbeelden uit de textielindustrie en scheepsbouw, met zijn favoriete voorbeeld van een horlogemaker, destijds een van de beroepen die de meeste vakkundigheid vereisten (1701). “In een
horloge zitten vele onderdelen, en het is natuurlijk mogelijk
dat een vakman alle delen maakt en ze ten slotte samenvoegt.
Maar als de vraag naar horloges groot genoeg is (…) kunnen
de afzonderlijke delen natuurlijk ook door evenzovele arbeiders worden gemaakt. (…) Het gevolg is dat een ieder in het
maken van zijn onderdeel steeds bekwamer wordt, iets wat
nooit bereikt was als iedereen alle onderdelen zelf had moeten maken.†Kortom, is de markt groot genoeg, dan loont de
arbeidsdeling en stijgt de arbeidsproductiviteit. Het punt dat
Martyn maakt, is dat door vrije import Engeland gedwongen
wordt om efficiënter te gaan werken – en dus het principe van
de arbeidsdeling moet gaan toepassen om te kunnen blijven
concurreren met de rest van de wereld.
De vraag rijst waarom Martyn zo onbekend is gebleven,
ondanks dat zijn boek in 1720 werd herdrukt. Voor de meeste
commentatoren van de Considerations ligt dit vooral aan het
feit dat hij met zijn verdediging van vrijhandel, en zeker ook
de analytische manier waarop hij dat deed, zijn tijd gewoon te
ver vooruit was (Maneschi, 2002). Het aantal schrijvers dat
in zijn tijd voor vrijhandel was, wordt vaak overschat, en de
schrijvers die het tegendeel beweerden, hadden er ook geen
belang bij om voorstanders voor het voetlicht te halen (Viner, 1937). Aan zijn bekendheid zal ook zeker niet hebben
bijdragen dat hij de Considerations, zoals gezegd, anoniem publiceerde. Pas aan het eind van de vorige eeuw werd onomstotelijk bewezen dat Martyn de auteur was. Daarvoor werd het
werk meestal toegeschreven aan ‘een onbekend auteur’. Het
werk zelf kreeg pas honderdvijftig jaar na publicatie echt bekendheid nadat het werd opgenomen in een bundel opstellen
over vrijhandel. Dit met de vermelding dat het “de meest bekwame en grondige verdediging van vrijhandel†van allemaal
was (McCulloch, 1856).
Conclusie

Martyn zegt in zijn voorwoord dat het meeste wat hij beweert
tegengesteld is aan de gangbare opvattingen van zijn tijd – en
in onze tijd dus nog steeds aan die van de populaire pers. Dit
kon hij waarmaken door consequent gebruik te maken van
enkele destijds originele economische begrippen: arbeidsdeling, opportuniteitskosten, efficiëntie, productiviteit en getallenvoorbeelden ter illustratie. Daarin was hij zijn tijd, begin
18e eeuw, ver vooruit en was hij dus bekendere kopstukken
van het economische denken, zoals Smith en Ricardo, ruim
voor. Zijn werk bewijst dat niet alleen vrees voor werkgelegenheidsverlies door de opkomst van lagelonenlanden al
heel oud is, maar ook het analytisch gegronde economische
standpunt voor vrije import. Het bewijst echter ook dat het
teniet doen van vooroordelen van tijdgenoten en opvolgers
een hele reeks van nog kundiger auteurs plus een nog grotere
empirische ervaring met de resultaten van protectie en vrijhandel vraagt.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 99 (4692) 28 augustus 2014

Auteur