Ga direct naar de content

Discussie doorsneepremie misleidend

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 12 2014

De meeste aanvullende Nederlandse pensioenregelingen zijn gebaseerd op de zogenaamde doorsneesystematiek waarbij alle deelnemers binnen hetzelfde pensioenfonds dezelfde premie betalen en hetzelfde jaarlijkse opbouwpercentage genieten als fractie van hun inkomen boven de franchise. Volgens een recent rapport van het CPB zorgt dit voor verschillende vormen van herverdeling, met als belangrijkste een subsidie van jongere naar oudere werknemers, omdat de premie-inleg van jongeren langer kan renderen dan die van ouderen terwijl ze toch evenveel pensioenrechten krijgen voor hun inleg. In feite betalen zo jongeren door een te lage opbouw voor de te hoge opbouw van ouderen, een soort omslagsysteem dus, zoals ook geldt voor de AOW. Volgens het CPB gaat het hierbij om gemiddeld 8% van de pensioenopbouw.

Deze 8% is prominent in de media geweest en heeft het beeld is geschapen dat met het afschaffen van deze systematiek de pensioenen flink omhoog zouden kunnen. Dat beeld is echter niet juist. We hebben een lopend systeem van aanvullende uitkeringen waarin een grote groep oudere werknemers in het verleden als jongere minder opbouw heeft gehad dan waarvoor betaald is en daarvoor gecompenseerd zal worden door relatief hogere opbouw in de rest van hun arbeidzame levenEen actuarieel fair systeem voor de verhouding jaarlijkse bijdragen versus daarvoor-verkregen-rechten zou kunnen bijvoorbeeld met degressieve opbouw, waarbij het jaarlijkse opbouwpercentage daalt met de leeftijd. Maar bij een overstap naar een dergelijk systeem lopen de huidige oudere werknemers dan hun compensatie mis voor de tekorten opgebouwd in hun jonge jaren. Zonder de huidige (oudere) werknemers te benadelen kan de overstap dus alleen als uit een andere bron geld voor die compensatie gevonden wordt. Het CPB gaat het om grote bedragen, zo’n 100 miljard Euro. Daar is redelijkerwijs maar één manier voor: de overheid springt bij. Langs deze weg komt het echter toch grotendeels weer bij de werknemers terecht als hogere belastingen, waarmee het pensioenvoordeel weer verdampt.

Het probleem is vergelijkbaar met de omzetting van een omslagstelsel zoals de AOW in een kapitaalgedekt stelsel. Bij de invoering van die AOW kregen de toenmalig ouderen hun uitkering zonder dat ze zelf in hun jonge jaren aan het systeem bijgedragen hadden. De initiële gift aan de eerste groep AOW-ers wordt in een omslagsysteem als het ware als een schuld in de tijd doorgerold, en die zal bij een omzetting op een of andere manier moeten worden afgelost. Bij de doorsneepremie speelt een vergelijkbaar probleem: toen die in de zestiger jaren ingevoerd werd kregen de toenmalige oudere werknemers dus eigenlijk teveel, iets wat elk jaar gecompenseerd wordt door de later komende jongere werknemers elke keer te weinig te geven.

Het overstappen van dergelijke omslagsystemen (zoals in de AOW en impliciet in ons systeem van doorsnee premie)  kan voordelen hebben als er met die verschuiving van kasstromen grote efficiëntiewinsten gepaard gaan. Die zouden kunnen komen vanwege het meer directe verband tussen inleg en toekomstige uitkering dat ontstaat na omzetting in actuarieel faire kapitaalsdekking. In dat geval zou de contributie minder als een belasting op arbeid en meer als sparen voor oude dag gezien worden, en een als lager gepercipieerde belasting op arbeid kan weer leiden tot meer arbeidsaanbod. De grootte van zo’n efficiëntiewinst is onbekend, maar waarschijnlijk macro-economisch gezien te klein.

Beperking van de doorsneesystematiek heeft andere nadelige consequenties die moeten worden meegewogen. Een dalende opbouw ontmoedigt werken op hogere leeftijd, terwijl een stijgende premie bij gelijkblijvend opbouwpercentage oudere werknemers relatief duur maakt. Beide effecten zijn onwenselijk juist nu we de pensioenleeftijd gaan verhogen en ouderen dus langer aan het werk willen houden. Het compenserende positieve effect op de werkgelegenheid van jongere werknemers is waarschijnlijk kleiner, omdat hun arbeidsaanbod minder gevoelig is voor loonhoogte.

Het grootste nadeel van de doorsneesystematiek ondervinden de mensen die op latere leeftijd ZZP-er worden en dan niet meer kunnen profiteren van de “te hoge” opbouw in de latere levensfase. Weliswaar kunnen ZZP-ers tegenwoordig nog een aantal jaren bij hun “oude” fonds blijven, maar volledige compensatie van dit nadeel kan alleen bereikt worden door deze mogelijkheid permanent te maken. En het bezwaar dat de doorsneepremie een inkomensoverdracht van arm naar rijk zou impliceren omdat inkomensverschillen bij oudere cohorten groter zijn dan bij jongeren, speelt veel minder bij ZZPers omdat die meestal in inkomen achteruit gaan vergeleken met hun eerdere loondienst. De tegenwerping dat doorgaan in hun oude pensioensysteem te duur is voor ZZP-ers, omdat ze zowel werknemers- als werkgeverspremies moeten betalen, gaat voorbij aan het feit dat de werkgeversbijdrage eigenlijk gewoon loon is dat door de werkgever afgeroomd en doorgestort wordt. Werkgevers zien ook wel dat die bijdrage wegvalt bij een ZZP-er en kunnen hem dus meer betalen zonder duurder uit te komen dan bij een regulier arbeidscontract. En voortgezette deelname betekent gebruikmaking van het voordeel van te hoge opbouw op latere leeftijd, terwijl overstappen op een beschikbare premie regeling wellicht een lagere premie betekent, maar ook een dienovereenkomstig lager aanvullend pensioen. Gezien de grote overgangsproblematiek zal de discussie hierover nog wel doorlopen. Het door laten lopen van ZZPers in hun oude pensioenregeling corrigeert althans een van de nadelen van het huidige systeem

 

* Deze blog verscheen dinsdag 11 maart in het Financieele Dagblad

Auteur

Categorieën