Ga direct naar de content

Natuurlijk opnemen die kosten!

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 20 2004

Natuurlijk opnemen die kosten!
Aute ur(s ):
A.L. ‘t Hoen en J.R. Hakfoort (auteur)
‘t Hoen is als senior adviseur strategie en kennis werkzaam bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat en is projectleider OEI. Hakfoort is als
clusterleider ruimtelijk-economische strategie werkzaam bij het ministerie van Economische Zaken. arjen.t-hoen@cend.minvenw.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4440, pagina 395, 20 augustus 2004 (datum)
Rubrie k :
reactie
Tre fw oord(e n):

In hun artikel wijzen Vleugel en Bos op het belang van het monetariseren van natuur- en milieu-effecten in kosten-batenanalyses, zoals
eerder in dit tijdschrift is gedaan (onder andere Ruijgrok et al, 2003). Uit hun aanvullende analyse van het inmiddels geannuleerde project
‘Rondje Randstad’ blijkt dat er sprake is van een aanvullende kostenpost voor dit project van drie tot zes procent van de in de
oorspronkelijke studie geraamde kosten.
Volwaardige plaats voor natuur in kosten-batenanalyses
We onderschrijven het pleidooi van de auteurs om, waar mogelijk, natuur- en milieueffecten mee te nemen in maatschappelijke kostenbatenanalyses van infrastructuurprojecten. In onze visie heeft juist deze integrale aanpak sinds de publicatie van de OEI-leidraad in 2000
geleid tot vergroting van het draagvlak bij beleidsmakers.
De auteurs merken op dat er momenteel gewerkt wordt aan een aantal aanvullingen op de oorspronkelijke leidraad. Eén van de
aanvullingen bevat een systematische beschrijving van de manier waarop natuur-, water- en bodemeffecten in kosten-batenanalyses
kunnen worden meegenomen. De aanvulling is gericht op natuureffecten omdat een aantal belangrijke milieueffecten, zoals
luchtvervuiling, reeds in kosten-batenanalyses wordt meegenomen. Naar verwachting komen deze, en andere, aanvullingen op de
oorspronkelijke leidraad in het najaar van 2004 beschikbaar.
Monetariseren niet altijd mogelijk
Dit laat onverlet dat het om methodologische of praktische redenen niet altijd goed mogelijk is om natuureffecten in het kader van een
kosten-batenanalyse in geldbedragen te waarderen. In het najaarsnummer van het Journal of Economic Perspectives van 1994, dat gewijd
is aan de, ook door Vleugel en Bos genoemde, CVM-methode, wordt bijvoorbeeld gewezen op een aantal methodologische problemen
met het monetariseren van projecteffecten (Diamond en Hausman, 1994). Bepaalde waarderingsmethoden zijn bovendien gebaseerd op
het uitvoeren van grootschalig enquêteonderzoek, dat tijdrovend en kostbaar is. In de aanvulling op de OEI-leidraad zal daarom worden
voorgesteld om, daar waar het om inhoudelijke of pragmatische redenen niet mogelijk is effecten te monetariseren, deze in elk geval in
hun fysieke omvang weer te geven.
Of het in kaart brengen van alle natuureffecten mogelijk en efficiënt is, hangt ook samen met de fase waarin het infrastructuurproject zich
bevindt. In de verkenningsfase, waarin een aantal mogelijke oplossingen voor een bepaald probleem samen met relevante actoren wordt
verkend, volstaat vaak een globale analyse van kosten en baten (kengetallen kosten-batenanalyse). Bovendien zijn de projectvarianten
in dit stadium vaak nog niet zo ver uitgewerkt dat gedetailleerde bepaling en waardering van natuureffecten mogelijk is. In de daarop
volgende planstudiefase is dat vaak wel mogelijk en wenselijk.
Methodologische kanttekeningen
Binnen het totaal van de mogelijke natuur- en milieueffecten beperken Vleugel en Bos de analyse tot de verstoring van de recreatie (als
onderdeel van de gebruikswaarde) en de verstoring en versnippering van het ecosysteem (als onderdeel van de niet-gebruikswaarde).
Dit ondersteunt onzes inziens de hiervoor geponeerde stelling dat het om methodologische of praktische redenen niet altijd goed
mogelijk is om natuureffecten te monetariseren. Evenwel zou een kwantitatieve of kwalitatieve beschrijving van andere relevante
natuureffecten nuttig zijn geweest, evenals een beschrijving van waar deze effecten zich op het traject van het Rondje Randstad
voordoen. Waar loopt het Rondje Randstad parallel met bestaand spoor en waar vindt een nieuwe doorsnijding van een gebied plaats?
Op basis van de summiere beschrijving is het niet goed na te gaan op welke wijze een inschatting is gemaakt van de vermindering van
het aantal recreatieve bezoeken aan de Randstad als gevolg van het project.
Ook kunnen op voorhand vraagtekens worden gezet bij het gebruik van kengetallen uit een studie over de Alblasserwaard ten behoeve
van de berekeningen in het artikel. Verder wijkt de gehanteerde discontovoet van tien procent (naast de gebruikelijke discontovoet van
vier procent) af van de aanbevelingen van de commissie Risicowaardering. Deze commissie beveelt aan om in die situaties waarin er geen
specifieke risico-analyse wordt gedaan een risico-opslag van drie procent te hanteren bovenop de in Nederland al langer
voorgeschreven risicovrije discontovoet van vier procent (ministerie van Financiën / CPB, 2003). Het Kabinet heeft in november 2003

besloten deze aanbevelingen over te nemen.
Belang natuurkosten
Deze kanttekeningen terzijde blijft de hoofdconclusie van de auteurs overeind. Conform de aanbevelingen van de OEI-leidraad dient
waar mogelijk rekening gehouden te worden met alle effecten, inclusief de natuur- en milieu-effecten. De auteurs drukken de
natuurwaardepost uit als percentage van het oorspronkelijk berekende MKBA-saldo. Dit is misleidend. Beter is het om de
natuurwaardepost te relateren aan de totale oorspronkelijk berekende kosten. Een globale berekening geeft aan dat de natuurwaardepost
drie tot zes procent van de oorspronkelijk door nei-ecorys berekende kosten van Rondje Randstad bedraagt. Dat de gemonetariseerde
natuurwaarden aanzienlijke posten kunnen zijn in een kosten-batenanalyse, blijkt derhalve niet uit de casestudie.
Arjen ‘t Hoen en Jacco Hakfoort
Literatuur
Buck Consultants International (BCI) (2002) Evaluatie OEEI-leidraad, Nijmegen.
Diamond, P. A. en Jerry A. Huisman (1994) Contingent valuation: is some number better than no number? Journal of Economic
Perspectives, Fall 1994, 45-64.
Ministerie van Financiën/Centraal Planbureau (2003) Risicowaardering bij publieke investeringsprojecten. Den Haag.
Ruijgrok, E.C.M., R. Brouwer, R.S. de Groot e.a. (2003) Van methodenstrijd naar beleid. esb, 7 februari 2003, 60-61.

Copyright © 2004 – 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs