Ga direct naar de content

Retourmigratiegedrag van recente immigranten

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 20 2004

Retourmigratiegedrag van recente immigranten
Aute ur(s ):
A. Zorlu, J. Hartog, A. Sprangers en H. Nicolaas (auteur)
De eerste twee auteurs zijn verbonden aan aias, Universiteit van Amsterdam. De laatste twee zijn werkzaam bij het Centraal Bureau voor de
Statistiek j.hartog@uva.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4440, pagina 402, 20 augustus 2004 (datum)
Rubrie k :
migratie
Tre fw oord(e n):

Met een nieuw, longitudinaal databestand onderzoeken we retourmigratie van immigranten. De kans op retourmigratie stijgt tot drie
jaar na aankomst en begint daarna te dalen. Herkomst is belangrijker dan immigratiemotief in het verklaren van
retourmigratiegedrag.
Retourmigratie is een verwaarloosd aspect in het migratiedebat. In dit artikel proberen wij licht te werpen op de omvang en de
determinanten van retourmigratie onder recente immigranten. Het terugkeergedrag van immigranten is sterk gecorreleerd met
immigratiemotief bij vestiging in Nederland en met het land van herkomst. Eerst geven wij een korte beschrijving van data. Vervolgens
presenteren we schattingen van retourmigratie. Daarna trekken we enkele conclusies.
Longitudinale data
Onze analyses zijn gebaseerd op een databestand dat de immigratiemotieven (arbeid, asiel, gezinshereniging, gezinsvorming) en
demografische kenmerken (leeftijd, herkomstland, geslacht, familieomvang) omvat van alle immigranten die tussen 1990 en 2001 naar
Nederland zijn gekomen en niet voor 1998 zijn vertrokken (zie kader). De gegevens over immigranten zijn standgegevens per 1 januari.
Longitudinale gegevens waren tot nu toe niet beschikbaar. Met dit bestand kunnen immigranten vanaf aankomst in Nederland worden
gevolgd.

Databestand
Onze analyses zijn gebaseerd op een uniek databestand dat in het kader van het samenwerkingsproject ‘Sociaaleconomische dynamiek immigranten’ van het cbs en de Universiteit van Amsterdam door het cbs is afgeleid uit het Regionaal
Inkomens Onderzoek (rio). Het rio is gebaseerd op gegevens van het ministerie van Financiën, administratieve gegevens van
Nederlandse gemeenten (gba) en op gegevens van de ind. Deze samenwerking maakt onderdeel uit van het ‘Strategisch
Programma Sociale Dynamiek en Arbeidsmarkt’. Dit programma heeft als hoofddoelstelling het ontwikkelen van nieuwe,
samenhangende statistische informatie over arbeidsmarkt-, huishoudens-, inkomens- en vermogensdynamiek. Het programma
is gericht op kwaliteitsverbetering en vernieuwing van het reguliere cbs-werkprogramma, in samenwerking met universiteiten en
onderzoeksinstellingen.
Zie voor meer informatie: www.cbs.nl/nl/service/onderzoek/ strat-ondz/SDA/index-SDA.htm. De details over het samenstellen
van het immigrantenpanel zijn te vinden in Hartog en Zorlu (2004). Het panel is gecreëerd met financiële steun van het
ministerie van Financiën.

Vanaf 1998 is de retourmigratie naar migratiemotief ook bekend. De bestemming na vertrek is echter onbekend (Alders en Nicolaas, 2003).
Aangezien het hier om geregistreerde personen gaat, blijven informele immigratie en emigratie geheel buiten de waarneming. Wij maken
gebruik van een representatieve steekproef die ongeveer eenderde van de totale immigratie van niet-Nederlanders tussen 1990 en 2001
omvat. Voor personen die onder de retourmigratie vallen, berekenen wij de formele verblijfsduur in Nederland.
Immigratiemotieven
Bij vestiging in Nederland worden immigratiemotieven formeel geregistreerd. De meeste arbeidsmigranten komen uit ontwikkelde landen
(eu-15, EFTA en vijf niet-Europese OESO-landen1) terwijl asielmigranten meestal uit ontwikkelingslanden komen. Gezinsmigranten zijn
een meer heterogene groep: het betreft immigranten die zich bij eerdere gastarbeidersfamilies, recentere immigranten (arbeids- en
asielmigranten) dan wel bij autochtone Nederlanders voegen. Een overgroot deel van Turkse en Marokkaanse immigranten komt op
grond van gezinsmigratie. Arbeidsmigratie uit deze landen is echter verwaarloosbaar (Nicolaas & Sprangers, 2000).
Aangezien het jaar van aankomst bekend is voor alle immigranten die zich tussen 1998 en 2001 in Nederland bevinden, kunnen we de

verblijfsduur voor iedere waargenomen immigrant berekenen om zo de vertrekkansen van deze populatie te schatten. Omdat data
betrekking hebben op de periode van 1990 tot en met 2001, kan de verblijfsduur variëren van 0 tot 11 jaar.
Schattingen retourmigratie
Het terugkeergedrag van immigranten is sterk gecorreleerd met immigratiemotief bij vestiging in Nederland en met het land van herkomst.
figuur 1 is gebaseerd op kansschattingen van terugkeergedrag van immigranten naar immigratiemotieven:2 de kans om te vertrekken na t
jaar, gegeven dat men na t jaar nog in Nederland is. De schattingen zijn omgezet in de kans om na t jaar nog in Nederland te zijn
(overblijfkansen). Het valt meteen op dat immigranten uit vijf niet-Europese OESO-landen bijna altijd de grootste kans op retourmigratie
hebben. Deze groep wordt gevolgd door immigranten uit EU- en EFTA-landen. Turkse en Marokkaanse immigranten zijn het minst
geneigd te vertrekken. Deze immigranten komen kennelijk naar Nederland met de intentie voor een permanent verblijf.

Figuur 1. Overblijfkansen naar immigratiemotief en herkomst
Overblijfkansen
Naar immigratiemotief hebben studenten de hoogste vertrekkans (de laagste overblijfkans). Op de tweede plaats komen immigranten die
bij vestiging onder het motief Overige zijn geregistreerd: au pairs, renteniers en huisvrouwen (Nicolaas et al., 2004). Arbeidsmigranten,
gezinsherenigers, asielmigranten en gezinsvormers vormen de rangorde naar aflopende overblijfkans. Ook asielmigranten zijn geneigd
permanent in Nederland te blijven. Voor hen is terugkeer naar hun herkomstland meestal geen optie, althans op middellange termijn. Een
niet verwaarloosbaar deel van retourmigratie onder vluchtelingen betreft waarschijnlijk immigranten die gedurende hun asielprocedure in
de gba ingeschreven stonden en na weigering van een verblijfsstatus administratief afgevoerd zijn, dan wel vertrek van houders van een
voorlopige verblijfsstatus. Onder gezinsmigranten emigreren gezinsherenigers vaker dan gezinsvormers. Dit is waarschijnlijk te verklaren
uit het hoge percentage retourmigranten onder meemigrerende gezinsleden van arbeidsmigranten.
Retourmigratie is geen lineair proces. Figuur 1 laat zien dat de retourmigratie in de eerste jaren van verblijf (tot het vierde jaar) vaker
plaatsvindt. Daarna vervlakt de emigratiegeneigdheid. Dit patroon lijkt een internationale wetmatigheid: het gold ook voor retourmigratie
van Nederlanders uit Australië, Nieuw Zeeland en Canada.
Determinanten van vertrek
De gepresenteerde schattingen geven het retourmigratiepatroon van immigranten zonder enige correctie naar kenmerken. Demografische
en persoonlijke kenmerken zullen sterk verschillen tussen immigranten met verschillende migratiemotieven en uit verschillende
herkomstlanden. Tabel 1 geeft de schattingen van het effect van persoonlijke kenmerken op de retourmigratie. De effecten zijn
gepresenteerd in termen van odds ratios die de mate weergeven waarin de kans op emigratie verandert bij een toename van
onafhankelijke variabelen. Als de odds ratio groter is dan één, verhoogt de betreffende variabele de vertrekkansen. De eerste drie
variabelen bepalen het verloop van de kans op retourmigratie met de tijd, (de zo genoemde baseline hazard functie). De kans op
retourmigratie stijgt tot het derde jaar en begint daarna te dalen tot het achtste jaar.
Immigranten die op oudere leeftijden zijn aangekomen, zijn meer geneigd te emigreren. De aanwezigheid van meer minderjarigen in huis
vermindert de vertrekkansen. Vrouwen en gehuwden hebben kleinere vertrekkansen in vergelijking tot mannen en ongehuwden. ww- en
Bijstandontvangers en ook werkenden zijn minder geneigd te vertrekken dan niet-actieven zonder uitkering. Vertrekkansen van
bijstandontvangers variëren niet over immigratiemotieven, behalve voor bijstandontvangers onder Overige motieven die een significant
lagere vertrekkans hebben. Onder ww-ontvangers hebben gezinsvormende immigranten een zeer lage vertrekkans. Werkende
gezinsherenigers, gezinsvormende immigranten en vluchtelingen hebben aanzienlijk kleinere vertrekkansen ten opzichte van nietwerkenden uit dezelfde immigratiemotieven. Huursubsidieontvangers, die vaak met lage inkomensgroepen worden geassocieerd, hebben

een sterke neiging te blijven.
Motief en herkomst
Variatie in vertrekkansen over de herkomstlanden is geschat binnen ieder immigratiemotief. Arbeidsmigranten uit eu- en efta-landen zijn
de referentiegroep waaraan de andere coëfficiënten dienen te worden gerelateerd (zie figuur 2). Zo is de kans op vertrek voor
immigranten uit vijf niet-Europese oeso-landen, die bij vestiging onder Gezinshereniging en Overig zijn geclassificeerd, groter dan die
voor arbeidsmigranten uit EU en EFTA. De afstand tot één van beide kanten geeft uiteraard aan hoe sterk het effect is. Op drie na zijn alle
andere coëfficiënten statistisch significant. Alleen de vertrekkansen van arbeidsmigranten uit Overige landen, gezinsvormers uit vijf nietEuropese OESO-landen en immigranten uit tien asiellanden met Overige als motief verschillen niet van die van de referentiegroep.

Figuur 2. Odds ratios naar immigratiemotief en herkomstlanden, gegeven de kenmerken weergegeven in tabel 1

Persoonlijke kenmerken
Na correctie voor persoonlijke kenmerken laten de odds ratios hetzelfde patroon zien als de schattingen zonder correcties die in Figuur 1
zijn gepresenteerd. Immigranten uit ontwikkelde landen (vijf niet-Europese OESO-landen en EU- en EFTA-landen) domineren de
retourmigratie onder alle immigratiemotieven. Dat betekent dat herkomst belangrijker is dan het immigratiemotief in het verklaren van
retourmigratiegedrag. Hoewel we geen informatie over opleidingsniveau van deze immigranten in de data hebben, is het algemeen
bekend dat het hier om een populatie gaat die hoog opgeleid is en meestal hoge posities op de arbeidsmarkt bezet. Waarschijnlijk zijn ze
door hun werkgever gedetacheerd om een tijdelijke taak uit te voeren.
De overige variabelen in tabel 1 zijn gemeten op het laatste moment van observeren (dus bij vertrek, of aan het eind van de
waarnemingsperiode). Met deze variabelen kan een eerste indruk worden verkregen van de invloed van de positie in Nederland op de
vertrekkansen. Gehuwden, in vergelijking met niet-gehuwden en vrouwen ten opzichte van mannen zijn minder geneigd te emigreren. Dat
geldt ook voor immigranten met een grotere familieomvang en huursubsidieontvangers. Het effect van inkomen is significant negatief
maar bijna verwaarloosbaar.

Tabel 1. Het effect van persoonlijke kenmerken op de vertrekkans van immigranten
odds ratio
t (verblijfsduur in jaren)
1.444
t2
0.918
t3
1.005
leeftijd bij aankomst
1.080
leeftijd bij aankomst – kwadraat
0.999
aantal minderjarigen
0.917
log besteedbaar inkomen/1000
0.996
vrouw
0.804
getrouwd
0.529
werkloos (in het laatste jaar)
0.440
bijstandontvanger (in het laatste jaar)
0.419
werkend (in het laatste jaar)
0.654
kinderbijslagontvanger (in het laatste jaar)
0.999
huursubsidieontvanger (in het laatste jaar)
0.342

z
11.32
-11.68
11.24
32.11
-26.92
-9.78
-5.11
-11.85
-30.05
-4.77
-5.48
-12.15
-0.03
-15.24

Conclusie
Retourmigratie is een belangrijke variabele in het migratiedebat, maar er is weinig over bekend. Onze bevindingen geven aan dat de kans
op retourmigratie in de eerste jaren na aankomst aanvankelijk stijgt en daarna begint te dalen. We vinden ook sterke verschillen in
retourmigratie tussen groepen immigranten. Immigranten uit vijf niet-Europese oeso-landen en eu- en efta-landen verlaten Nederland

vaker terwijl Turkse en Marokkaanse immigranten, vluchtelingen en gezinsvormende immigranten eerder geneigd zijn permanent te
blijven.
Uiteraard lopen de kenmerken van immigranten uit deze twee verschillende categorieën uiteen. De eerste categorie immigranten omvat
relatief hoog opgeleide arbeidsmigranten die bij aankomst in Nederland op hun arbeidsmarktkwaliteiten geselecteerd zijn, terwijl de
tweede groep immigranten op grond van humanitaire redenen (gezins- of asielmigratie) toegelaten wordt. Het lijkt er op dat na enige tijd
met name diegenen vertrekken voor wie immigratie formeel gezien relatief makkelijk realiseerbaar is geweest. Onder restrictief
immigratiebeleid hebben immigranten, voor wie immigratie niet makkelijk was geweest, de neiging om niet te vertrekken. Dit zijn ook de
immigranten die vaker een beroep doen op de voorzieningen van de Nederlandse welvaartsstaat. Het is opmerkelijk dat
huursubsidieontvangers aanzienlijk lagere vertrekkansen hebben.
Gezien de samenstelling van retourmigratie lijkt Nederland aantrekkelijk te zijn voor relatief kansarme immigranten. Onze schattingen laten
zien dat het land van herkomst relevanter is dan immigratiemotieven om retourmigratiegedrag van immigranten te verklaren. Gelet op de
nadruk in de beleidsdiscussies op tijdelijke migratie van arbeidsmigranten is het van belang om te constateren dat de overblijfkansen van
arbeidsmigranten en studenten het kleinst zijn.
Aslan Zorlu, Joop Hartog, Arno Sprangers en Han Nicolaas

Literatuur
Alders, M. en H. Nicolaas (2003) Administratieve correcties in de bevolkingsstatistiek. Bevolkingstrends IV, 46 – 51.
Hartog, J., en R. Winkelmann (2003) Comparing migrants to non-migrants: the case of Dutch migrants to New Zealand. Journal of
Population Economics, jrg. 16, nr.4, 683-705.
Hartog, J. en A. Zorlu (2004) Economische effecten van immigratie. www.uva-aias.net/files/aias/WP04/26pdf
Nicolaas, H. en A.H. Sprangers (2000) De nieuwe gastarbeider: manager uit de vs of informaticus uit India. Maandstatistiek van de
bevolking nr. 9, 9 – 12, cbs, Voorburg/Heerlen.
Nicolaas, H., A.H. Sprangers, A. Zorlu en J. Hartog (2004) Migranten: wie komen, wie gaan terug en wie laten hun gezin overkomen?
Bevolkingstrends II, 36 – 41, cbs, Voorburg/Heerlen.

1 Australië, Japan, Nieuw Zeeland, Verenigde Staten, Canada.
2 Omdat wij geen informatie hebben over immigranten die vóór 1998 zijn vertrokken, kunnen onze schattingen licht afwijken van tellingen
van het cbs over de recente cohorten vanwege de gebruikte methodologie: het cbs neemt een jaarcohort vanaf 1997 en berekent het
percentage vertrekkers in de komende jaren, terwijl in dit artikel de verblijfsduur van alle vertrekkers tussen 1998 en 2001 als
uitgangspunt is genomen.

Copyright © 2004 – 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs

Categorieën