Europees volgrecht streeft doel voorbij
Aute ur(s ):
Velthuis, O. (auteur)
Faculteit Historische en Kunstwetenschappen, Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4265, pagina 597, 28 juli 2000 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
kunstbeleid
Harmonisatie van het volgrecht in Europees verband leidt niet tot verbetering van de inkomenspositie van kunstenaars. De
Nederlandse secundaire markt voor kunst leidt geen schade.
Onlangs werd na jarenlang overleg een akkoord bereikt binnen de Europese Commissie en de Raad van Ministers over de
harmonisatie van het volgrecht. Volgrecht geeft kunstenaars of hun erfgenamen recht op een percentage van de verkoopprijs bij
doorverkoop van hun kunstwerken. Behalve Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Oostenrijk kennen alle lidstaten van de
Europese Unie het volgrecht. Het compromis dat onlangs werd gesloten houdt in dat deze nationale regelingen worden geharmoniseerd
door middel van wetgeving op Europees niveau. Alleen het Europese Parlement moet nog zijn goedkeuring geven aan de betreffende
richtlijn. In dit artikel wordt het wel en wee van de richtlijn besproken. De vraag is of de doelstellingen van het volgrecht legitiem zijn.
Als wordt aangenomen dat ze dat zijn, dan rijst de vraag of volgrecht het juiste instrument is om deze doelstellingen te bereiken.
De richtlijn
Terwijl schilderijen van haar vader verkocht werden voor meer dan één miljoen Franse francs, bracht de dochter van de beroemde
negentiende-eeuwse kunstenaar Francois Millet haar leven in armoede door. Om dergelijke misstanden te voorkomen, kennen de meeste
Europese landen één of andere vorm van volgrecht. Dit geeft de kunstenaar, of tot zeventig jaar na zijn dood diens erven, recht op een
percentage van de verkoopprijs bij doorverkoop van zijn kunst op de secundaire kunstmarkt. De percentages lopen in de verschillende
lidstaten van de Europese Unie uiteen van twee tot zes procent, die doorgaans afgedragen worden door veilinghuis of kunsthandelaar.
Binnen het kader van de vestiging van één Europese markt tracht de Europese Commissie de verschillende Europese regelingen te
harmoniseren. Alhoewel belangenverenigingen op nationaal niveau, zoals kunstenaarsvakbonden en auteursrechtorganisaties, verklaard
voorstander zijn, werd het voorstel niet zozeer door de individuele lidstaten, alswel door het Europese Parlement gesteund. Het Verenigd
Koninkrijk en Nederland, die beide nog geen volgrecht kennen, hielden introductie tegen omdat zij de noodzaak van de regeling niet
inzagen en bang waren voor aantasting van hun concurrentiepositie op de kunstmarkt 1. Afgelopen najaar uitte echter ook Duitsland,
dat wel volgrecht kent, bedenkingen tegen de richtlijn. In maart jongstleden werd in de Europese Raad van Ministers een compromis
bereikt over een nieuwe richtlijn van Eurocommissaris Bolkestein voor de Interne Markt. Nu Frankrijk haar kunstmarkt heeft opengesteld
voor buitenlandse veilinghuizen, zal het Verenigd Koninkrijk dus over de brug moeten komen met de invoering van het volgrecht. Daarbij
is een overgangsperiode van vijftien jaar bedongen.
Volgens de nieuwe richtlijn geldt het volgrecht tot zeventig jaar na de dood van de kunstenaar. De minimumverkoopprijs waarop het
volgrecht betrekking heeft is verhoogd van ecu 1000 naar EUR 4000, terwijl een maximumbedrag dat aan royalties betaald moet worden is
ingevoerd ter hoogte van EUR 12.500. De percentages en hoogte van de royalties zijn weergegeven in tabel 1 op de volgende bladzijde.
Marktfalen
Volgens voorstanders van het volgrecht is invoering gewenst vanwege de inkomenspositie van de kunstenaar en vanwege het falen van
de kunstmarkt 2. Wat het marktfalen betreft, luidt het uitgangspunt dat de soms zeer snelle waardestijgingen van kunstwerken op twee
verschillende wijzen kunnen worden verklaard. In de eerste plaats kunnen deze waardestijgingen toegeschreven worden aan arbeid van
de kunstenaar, verricht na de eerste verkoop van het werk. In de tweede plaats kan het zo zijn dat de veel hogere waarde in feite bij
aanvang in het werk besloten lag, maar niet door marktpartijen werd herkend. In beide gevallen ontvangt de kunstenaar minder dan de
eigenlijke waardering voor de door hem geleverde prestatie. Als gevolg daarvan blijft de kunstmarkt op een suboptimaal niveau steken.
Voor de Europese Commissie is rechtvaardigheid de belangrijkste doelstelling: allereerst is de Europese richtlijn erop gericht de zwakke
inkomenspositie van beeldend kunstenaars te versterken en hun rechten in overeenstemming te brengen met die van kunstenaars binnen
andere disciplines zoals de literatuur of de muziek. Volgrecht zou een essentieel recht zijn voor kunstenaars, omdat het hen beloont met
een eerlijk aandeel in de opbrengsten van hun succes 3.
Het tweede argument luidt dat op het ogenblik de concurrentiepositie van Europese lidstaten als Frankrijk en Duitsland momenteel wordt
benadeeld, omdat zij wél en andere landen geen volgrecht kennen. De Europese Commissie haalt daarbij de anekdote aan van een
transactie tussen twee Duitse verzamelaars waarmee £ 462.000 gemoeid was. Om het Duitse volgrecht en royalties van DM 75.000 te
ontlopen, vond die transactie bij een Engels veilinghuis plaats. De richtlijn zou de concurrentiepositie van de verschillende lidstaten met
elkaar in overeenstemming brengen (zie tabel 1).
Tabel 1. Af te dragen royalties volgens de nieuwe richtlijn
Verkoopbedrag
(in eur 1.000)
0 – 4
4 – 50
50 – 200
200 – 350
350 – 500
500 –
percentage
volgrecht
royalties (in eur,
cumulatief)
0
4
3
1
0,5
0,25
0
1840
6340
7840
8590
Schijngevecht
De vraag is echter of de analyse van de Europese Commissie correct is. Juist in Nederland en het Verenigd Koninkrijk is de relatieve
omvang van het marktsegment voor twintigste-eeuwse kunst namelijk relatief gering (zie tabel 2). Omdat volgrecht hoofdzakelijk op dit
marktsegment van toepassing is, hadden deze landen zich juist in dit marktsegment moeten specialiseren. In absolute termen is het
bovendien opvallend dat de markt voor twintigste eeuwse kunst in Duitsland en Frankrijk veel omvangrijker is dan in Nederland. Gezien
de geringe transportkosten en de aanwezigheid van twee prestigieuze veilinghuizen in Nederland, was het immers aantrekkelijk geweest
voor Franse of Duitse marktpartijen het volgrecht te omzeilen door deze kunst in Nederland te verhandelen. Op het eerste gezicht levert
de afwezigheid van het volgrecht Nederland dus geen noemenswaardig concurrentievoordeel op.
Tabel 2. Omzet veilingmarkten in lidstaten Europese Unie van 1988/89 tot 1993/94 (in £ mln.)
Land
Verenigd Koninkrijk
Duitsland
Frankrijk
Zwitserland
Nederland
Denemarken
België
Italië
omzet 20e
eeuwse kunst
925
125
658
51
35
20
20
128
totale
omzeta
2466
229
1137
107
101
50
34
217
aandeel
37,5
54,6
57,9
47,7
34,7
40,0
58,8
59,0
a. Totale omzet beeldende kunst, inclusief 20e eeuwse kunst.
Bron: Ifo, 1996.
Verklaring
De verklaring hiervoor luidt, dat de omvang van de kunstmarkt niet alleen bepaald wordt door juridische arrangementen zoals het
volgrecht, maar ook door aanwezige expertise en door de nabijheid van belangrijke marktpartijen. Het feit dat bij de Nederlandse
vestigingen van de veilinghuizen Sotheby’s en Christie’s uit de twintigste eeuw hoofdzakelijk Nederlandse kunstenaars worden
verhandeld, bevestigt dat. Ook de Britse veilinghuizen blijken slechts in beperkte mate kunstwerken van de continentale Europese markt
naar zich toe te trekken. Meer dan 45 procent van het aanbod op de Britse markt komt namelijk van verkopers buiten de Europese Unie 4.
Wat de concurrentiepositie van de Europese lidstaten betreft, dicht de Europese Commissie dus te veel invloed toe aan het volgrecht.
Of invoering van het volgrecht nodig is voor de inkomenspositie van kunstenaars is eveneens de vraag. Dat de inkomenspositie van
kunstenaars achterloopt en de inkomensverdeling scheef is, leidt geen twijfel. Maar voor nog levende kunstenaars geldt dat de prijzen
op de primaire en de secundaire markt min of meer hand in hand gaan: brengt hun werk op de veiling markt veel op, dan zal ook de
economische waardering die kunstenaars zelf bij eerste verkoop van hun kunst ontvangen ruim zijn en vice versa. In een land als
Nederland wordt de inkomenspositie van kunstenaars bovendien sinds jaar en dag door middel van een fijnmazig web van subsidies
ondersteund. Verschillen in de inkomenspositie van Europese kunstenaars worden niet door juridische arrangementen als het volgrecht
veroorzaakt, maar door de verschillende subsidiestelsels binnen het kunstbeleid van de lidstaten. Ook vanuit dat oogpunt levert de
Europese Commissie dus een schijngevecht.
Gebrekkige oplossing
Gaan we er ten behoeve van de argumentatie vanuit dat de gesignaleerde marktimperfecties en de onrechtvaardigheden daadwerkelijk
bestaan, dan is het nog maar de vraag of het volgrecht het juiste instrument is om deze uit de weg te ruimen. Wat de marktimperfecties
betreft, hebben voorstanders van volgrecht betoogd dat invoering aanbevelenswaardig is omdat het de kunstenaar een belang geeft in
de toekomstige waarde van de werken die hij produceert. Er gaat een prikkel vanuit om de waarde van de kunstwerken in stand te houden
5.
Daar staat tegenover dat het volgrecht berust op een toekomstige wederverkoop, die in veel gevallen helemaal niet zal plaatsvinden. Het
merendeel van de kunstwerken zal namelijk nooit op de secundaire markt terechtkomen, vaak omdat de kunstenaar in de vergetelheid
raakt. Verder zullen ook de ‘meesterwerken’ zelden op de markt terecht komen omdat zij permanent in een particuliere of museale collectie
verdwijnen. Juist voor deze categorie ‘topprestaties’ zal het volgrecht marktimperfecties dus nauwelijks corrigeren.
Rechtvaardigheid
Ook wat het rechtvaardigheidsargument betreft is volgrecht niet het juiste instrument. Omdat het volgrecht asymmetrisch is, zal het de
ene onrechtvaardigheid voor de andere verruilen: de kunstenaar profiteert slechts van waardestijgingen van zijn werk, terwijl
waardeverlies geen consequenties voor hem heeft. Met andere woorden: de lasten van potentieel waardeverlies worden uitsluitend door
de verzamelaar gedragen, terwijl de baten tussen kunstenaar en verzamelaar moeten worden gedeeld. En dat terwijl niet alleen de
kunstenaar, maar ook de verzamelaar verantwoordelijk is voor waardestijging van het werk, bijvoorbeeld door het werk ter beschikking te
stellen voor museumtentoonstellingen en de kunstenaar anderszins te promoten. Een symmetrische regeling zou vanuit dat oogpunt
rechtvaardiger zijn: de kunstenaar ontvangt alleen bij waardestijging een percentage van de verkoper en draagt in geval van
waardeverlies ter compensatie een percentage af aan de verkoper.
Juist vanwege deze asymmetrie is het denkbaar dat aankopen minder aantrekkelijk worden voor verzamelaars, met als gevolg dat hun
bereidheid te betalen voor een kunstwerk eveneens afneemt. Het volgrecht dat bij wederverkoop op de secundaire markt moet worden
afgedragen, zou dus verdisconteerd kunnen worden in een lagere verkoopprijs op de primaire markt. In dat geval bereikt het volgrecht
zijn oorspronkelijke doelstelling van inkomensverbetering voor de kunstenaar niet 6.
Bovendien zal de opbrengst van het volgrecht hoofdzakelijk terechtkomen bij kunstenaars die het niet nodig hebben vanwege hun sterke
inkomenspositie op de primaire markt. Daardoor wordt de inkomensongelijkheid onder kunstenaars alleen maar versterkt. Voor Frankrijk
is becijferd dat van de 2000 kunstenaars die royalties ontvangen, 43 procent van het totaal bij twee tot drie procent van die kunstenaars
terechtkomt. In Duitsland ontvingen slechts 274 van de 7454 kunstenaars die zich inschreven bij de uitvoeringsinstantie voor volgrecht,
daadwerkelijk royalties 7. Bestudering van de verkoopcatalogi van Nederlandse veilinghuizen wijst uit, dat slechts twee- tot driehonderd
kunstenaars of hun nazaten voordeel zullen hebben van het volgrecht, oftewel minder dan twee procent van de huidige Nederlandse
kunstenaarspopulatie.
Concurrentiepositie
Wat de concurrentieposities van verschillende lidstaten op de kunstmarkt betreft, valt niet te ontkennen dat deze worden gelijkgetrokken
door de richtlijn. Tegelijkertijd zal invoering ervan tot gevolg hebben dat de concurrentiepositie van de totale Europese markt
verslechtert. De Verenigde Staten, met uitzondering van de staat Californië, en Zwitserland kennen immers geen volgrecht. Gezien het
overkoepelende streven van de Europese Unie om met één markt sterker te staan ten opzichte van andere economische machtsblokken,
is dat neveneffect allerminst gewenst.
Opvallend is wel dat ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel vooral voor de hogere prijsklassen van de markt, de tarieven in het
recente compromis aanzienlijk zijn verlaagd. Maar als we de transport- en verzekeringskosten van en naar de Verenigde Staten ruim
begroten op EUR 5000 per kunstwerk van gemiddelde afmetingen, dan is het nog steeds lonend om kunst met een verwachte
verkoopprijs vanaf ongeveer EUR 150.000 in New York te verkopen.
In dat licht dient opgemerkt te worden dat harmonisatie ook op een andere manier bereikt kan worden, namelijk door het volgrecht in alle
Europese lidstaten af te schaffen. Bijkomend voordeel van deze vorm van harmonisatie is dat de hoge uitvoeringskosten van het
volgrecht worden afgeschaft dan wel worden vermeden. In Nederland zal de regeling waarschijnlijk door Stichting Beeldrecht worden
uitgevoerd. Voor de bestaande regelingen lopen de schattingen van de uitvoeringskosten uiteen van tien procent van de royalties in
Duitsland tot veertig procent in Denemarken 8.
Conclusie
Voorstanders van het volgrecht lijken vast te houden aan het romantische idee van de miskende kunstenaar, wiens artistieke verdiensten
pas na lange tijd worden herkend. Dat idee is een mythe. De inkomenspositie van beeldend kunstenaars is zeker niet florissant, maar
heeft andere oorzaken. Omdat het volgrecht betrekking heeft op de secundaire markt, en alleen werk van een kleine groep succesvolle
kunstenaars daar terecht komt, zal het merendeel van de kunstenaars er geen profijt van trekken.
Voor de Nederlandse kunstmarkt zullen de gevolgen niet drastisch zijn. Weliswaar worden de veilinghuizen en kunsthandelaren met enig
administratief werk opgezadeld, maar omdat zij wat de moderne kunst betreft overwegend handelen in Nederlandse kunst waarvoor in het
buitenland nauwelijks markt is, zal de Nederlandse markt niet naar elders verschuiven. Binnenkort is de Nederlandse kunstwereld dan
ook een wettelijke regeling rijker, waarvan de noodzaak allerminst aangetoond is
1 W. Sorgdrager, Ontwerp-richtlijnen Europese Commissie, Brief aan Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 22 112 nr. 64, 20 juni 1996.
2 R.K. Filer, A theoretical analysis of the economic impact of artists’ resale royalties legislation, Journal of Cultural Economics, 1984,
blz. 1-28.
3 Europese Commissie, Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad betreffende het volgrecht ten behoeve
van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk, Brussel, 1996.
4 British Art Market Federation (BAMF), Briefing on the effect of the European Directive harmonising VAT and the proposed Directive
on the harmonisation of artists re-sale rights on the United Kingdom art market, London, 1996.
5 J.L. Solow, An economic analysis of the droit de suite, Working Paper no. 80, Stanford Law School, Stanford, juni 1991, blz. 6.
6 J. Moody, Het volgrecht: een kunstgreep?, Informatierecht/AMI, nr 9, november 1997, blz. 179-187.
7 Zie www.theartnewspaper.com; British Art Market Federation (BAMF), Briefing on The effect of the European Directive harmonising
VAT and the proposed Directive on the harmonisation of artists re-sale rights on the United Kingdom art market, London, 1996.
8 Ifo, The droit de suite, Ifo Studien zu Kultur und Wirtschaft, München, 1995.
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)