arbeidsmarkt
Loondruk in het eurogebied
neemt toe
Arbeidsmarktkrapte is onverminderd van invloed op de
loonontwikkeling. Afgezet tegen eerdere conjunctuurcycli
is de invloed van de werkloosheid op de loongroei in
een aantal landen zelfs toegenomen. De daling van de
werkloosheid in het eurogebied betekent dat de loondruk
naar verwachting toeneemt.
D
e economie van het eurogebied draait
goed, de werkloosheid in de afzonderlijke lidstaten daalt en op verschillende
arbeidsmarkten ontstaat krapte. In het afgelopen jaar is de werkloosheid snel gedaald tot 7,3
procent, een niveau dat begin jaren negentig voor
het laatst werd gehaald. Uit enquêtegegevens van de
Europese Commissie (2007) blijkt dat werkgevers op
dit moment een krapte op de arbeidsmarkt ervaren
die vergelijkbaar is met de vorige conjunctuurcyclus.
Beducht voor een loon-prijsspiraal waarschuwt de
Europese Centrale Bank al geruime tijd voor een
versnelling van de loongroei. Tot nu toe is de gemiddelde loonontwikkeling in het eurogebied gematigd
gebleven. Dit roept de vraag op of de invloed van
arbeidsmarktkrapte op de loonvorming is verminderd
ten opzichte van eerdere conjunctuurcycli. Dit thema
wordt hieronder geanalyseerd met een loonvergelijking, waarmee de invloed van, onder andere, de
werkloosheid op de loongroei kan worden geschat.
Loonontwikkeling al enige tijd gematigd
Paul Metzemakers
Econoom bij de divisie
E
 conomisch Beleid en
O
 nderzoek van De Nederlandsche Bank
724
ESB
De economische ontwikkeling in de meeste geïndustrialiseerde landen is de laatste twee decennia stabieler geworden. De volatiliteit van de economische
groei en de werkloosheid is verminderd in vergelijking met de jaren zeventig en tachtig. In het verlengde hiervan zijn de loon- en prijsontwikkelingen
ook gematigder en stabieler geworden. In de meeste
landen was de gemiddelde loongroei in de periode
na 1990 lager dan vier procent per jaar, terwijl deze
tussen 1972–1989 zes procent of hoger was. Een
aantal factoren kan deze stabielere economische
omgeving en gematigde loonontwikkeling verklaren.
Ten eerste is de economie mogelijk door minder
ernstige schokken geraakt dan in de jaren zeventig,
toen de economie door de bekende olieprijsschokken
werd getroffen. Ten tweede is het denkbaar dat het
op prijsstabiliteit gerichte beleid van centrale banken
de inflatieverwachtingen van economische agenten
heeft verankerd (Laxton en N’Diaye, 2002). Bij een
geloofwaardig monetair beleid zullen inflatieverwachtingen bij gewijzigde economische omstandigheden
nauwelijks veranderen, waardoor fluctuaties in de
30 november 2007
inflatie en de nominale loongroei ook geringer zijn.
Ten derde is het mogelijk dat door de mondialisering
van de economie de concurrentie tussen werknemers is gestegen, waardoor zij gedwongen zijn ook
tijdens een gunstige fase van de conjunctuur hun
looneisen te matigen (IMF, 2007). De reden is dat
arbeidsmarkten meer met elkaar in contact staan
door migratiestromen en offshoring van productie
en diensten. Tevens is het aanbod van arbeid groter
geworden door de integratie van bijvoorbeeld China,
India en het voormalig Sovjet-blok in de wereldeconomie. Deze structurele veranderingen in de
mondiale economie hebben mogelijk geleid tot een
afgenomen invloed van de nationale werkloosheid op
de loonontwikkeling.
Loonvergelijking
De analyse van een loonvergelijking kan meer duidelijkheid geven over de invloed van de verandering van
het werkloosheidspercentage op de loongroei. De
onderzochte vergelijking is een synthese tussen een
traditionele Phillipscurve en de langetermijnevenwichtsrelatie tussen lonen, prijzen en productiviteit
(Blanchard en Katz, 1999):
(1) ∆w t = β1 + β2 ∆w t-1 + β3 ∆pt-1 + β4 ∆at-1 –
(β5 + βdummy)Ut-1 – β6 FCMt-1 + εt
De loonvergelijking is geschat over de periode
1972–2006 met de volgende reeksen op jaarbasis
uit de OESO-database: de nominale lonen in de
private sector (w), de consumentenprijsindex (p), de
arbeidsproductiviteit in de private sector (a) en de
werkloosheidsvoet (U). Het niveau van de lonen kan
tijdelijk afwijken van de evenwichtsrelatie tussen de
lonen, prijzen en de arbeidsproductiviteit. Daarom
is aan de loonvergelijking een foutencorrectiemechanisme (FCM) toegevoegd, waarvan de coëfficiënt
aangeeft hoe snel de lonen weer naar het evenwichtsniveau tenderen.
De loonvergelijking is geschat voor veertien landen (tabel 1). Een analyse per afzonderlijk land
in het eurogebied is gerechtvaardigd, omdat de
arbeidsmarkten nog sterk langs nationale grenzen
zijn verdeeld. De verwachting is dat de loongroei in
een land positief samenhangt met de loongroei in
de voorgaande periode (loonpersistentie), positief
met de verandering van prijzen en productiviteit,
maar negatief met het werkloosheidspercentage en
het foutencorrectiemechanisme. Deze samenhang
wordt in de afzonderlijke landen inderdaad gevonden voor de meeste variabelen. Tevens hebben de
coëfficiënten die significant van nul verschillen het
verwachte teken. In de coëfficiënt van de werkloosheid is een tijddummy opgenomen die de waarde 1
krijgt vanaf 1990. Op deze manier wordt onderzocht
of de invloed van de werkloosheid op de loongroei is
veranderd.
Invloed werkloosheid op
loongroei onverminderd
De tijddummy in de coëfficiënt van de werkloosheid laat zien dat de absolute waarde van deze
coëfficiënt voor Nederland, België, Griekenland,
Ierland, Verenigd Koninkrijk en Canada significant
groter is geworden vanaf 1990. Dit geldt ook voor
de Verenigde Staten als de tijddummy wordt verlegd
naar 1989. Voor de overige zeven landen is geen
significante verandering opgetreden. Dit schattingsresultaat betekent dat er geen aanwijzing is voor een
afnemende invloed van arbeidsmarktkrapte op de
loongroei. Integendeel, voor zover sprake is van een
verandering, lijkt de invloed van arbeidsmarktkrapte
te zijn toegenomen. Deze bevinding wijst mogelijk op
een betere loonvorming, in de zin dat lonen sterker
reageren op schaarstesignalen.
De invloed van de werkloosheid op de loongroei in het
eurogebied als geheel lijkt niet groter te zijn geworden
ten opzichte van voorgaande cycli. Een formele toets
is niet mogelijk, omdat de Duitse hereniging de datareeks voor het eurogebied verstoort. Een benadering
is de gemiddelde toename van de absolute omvang
van de werkloosheidscoëfficiënt voor alle negen
eurogebiedlanden in de steekproef. Deze toename is
gering, het ongewogen gemiddelde is 0,11.
Mogelijke verklaringen
Peeters en Den Reijer (2008) suggereren dat
arbeidsmarkthervormingen, inzake werkloosheidsuitkeringen en ontslag- of contractbepalingen, de
loonflexibiliteit positief beïnvloeden. Sommige
arbeidsmarktinstituties beïnvloeden immers het
marktmechanisme, waardoor de lonen zich niet ongehinderd kunnen aanpassen aan gewijzigde arbeidsmarktverhoudingen. Arbeidsmarkthervormingen betekenen derhalve dat werknemers meer bloot staan
aan de tucht van de markt, waardoor de loonflexibiliteit toeneemt. Dit verklaart mogelijk de gestegen invloed van de werkloosheid op de loongroei in Ierland
en Nederland, landen die arbeidsmarkthervormingen
hebben doorgevoerd. De tegenhanger hiervan is de
onveranderde loonflexibiliteit in Frankrijk en Italië,
landen die niet bekend staan om hun hervormingen.
Een tweede verklaring sluit aan bij de veranderde
arbeidsmarktinstituties. In de periode voor 1990, de
jaren zeventig in het bijzonder, was de loongroei persistent als gevolg van geïndexeerde looncontracten.
Met het verdwijnen van geïndexeerde looncontracten
is de loonpersistentie afgenomen. Het is denkbaar
dat de loonvorming daardoor sterker reageert op
schaarstesignalen.
tabel 1
Schattingsresultaat loonvergelijking
Frankrijk
Italië
Spanje
werkloosheid
-0,99
***
-1,01
***
-0,30
***
w_dummy
-0,02
-0,06
0,08
R-kwadraat
0,94
0,90
0,93
Nederland
-0,91
***
-0,21
**
0,91
België
-0,84
**
-0,34
*
0,70
Griekenland
-0,50
-0,46
**
0,77
Oostenrijk
-0,70
Finland
-0,41
0,07
Ierland
-0,40
-0,25
Denemarken
-0,83
***
-0,07
Verenigd Koninkrijk
-0,63
*
-0,53
*
0,61
Verenigde Staten
-0,37
***
-0,32
***
0,63
Canada
-0,94
***
-0,20
**
Japan
-0,11
***
0,20
0,92
0,88
**
0,80
0,82
0,09
0,77
0,91
Wegens ruimtegebrek zijn alleen de werkloosheidsvariabelen gerapporteerd.
Voor alle landen is vergelijking (1) geschat met alle verklarende variabelen één periode vertraagd.
W_dummy is een tijddummy in de coëfficiënt van de werkloosheidsvoet met waarde 1 vanaf 1990, voor de VS
geldt vanaf 1989.
Asterixen ***, **, * indiceren een significantieniveau van respectievelijk 1%, 5% en 10%.
Autocorrelatie van de residuen komt alleen voor in Denemarken en Nederland en de residuen zijn normaal verdeeld, volgens de Jarque-Bera-toets, behalve in het geval van VK en België.
Conclusie
De vraag of de invloed van arbeidsmarktkrapte op de loongroei is afgenomen kan
ontkennend worden beantwoord. Bovenstaande analyse van de loonvergelijking
wijst uit dat de werkloosheidsvoet in bijna alle onderzochte landen nog steeds
een significante invloed heeft op de loonontwikkeling. In zeven van de veertien
landen, waaronder Nederland, is deze invloed na 1990 groter geworden. Voor
de overige landen is geen duidelijke verandering opgetreden. Ook voor de negen
landen in het eurogebied geldt dat de invloed van de werkloosheid op de loongroei zeker niet kleiner lijkt te zijn geworden. Dit rechtvaardigt de conclusie dat
de daling van de werkloosheid in het eurogebied nog steeds een risico op een
versnelling van de loongroei inhoudt. Voor Nederland kan dit risico zich volgend
jaar al materialiseren. Het CPB (2007) voorspelt een versnelling van de stijging
van de contractlonen in de marktsector van 1,75 procent in 2007 naar 3,25
procent in 2008. Het is dus niet meer dan terecht dat de Europese Centrale
Bank waarschuwt voor een versnelling van de loongroei en voor het risico op een
loon-prijsspiraal.
Literatuur
Blanchard, O. en L.F. Katz (1999) Wage dynamics: Reconciling
theory and evidence. The American Economic Review, 89(2), 69-74.
Centraal Planbureau (2007) Macro Economische Verkenning
2008. Den Haag: Sdu Uitgevers.
Europese Commissie (2007) Business and Consumer Survey.
http://ec.europa.eu/economy_finance/indicators/
businessandconsumersurveys_en.htm
Internationaal Monetair Fonds (2007) World Economic Outlook.
April 2007. Washington: IMF.
Laxton, D. en P. N’Diaye (2002) Monetary policy credibility and the
unemployment-inf lation trade-off: some evidence from 17 industrial
countries. IMF Working Paper, nr. 220.
Peeters, M. en A. den Reijer (2008) On wage formation, wage
development and flexibility: A comparison between European
countries and the United States. Applied Econometrics and InterÂ
national Development. 8(1), te verschijnen.
ESB
30 november 2007
725