Nederland Exportland
Aute ur(s ):
Tulder, R. van (auteur)
Goedegebuure, R.V. (auteur)
van Tulder is hoogleraar pub lic-management aan de EUR en Goedegebuure is werkzaam b ij het CBS. Dit artikel is gebaseerd op ‘Een portfolioanalyse van de Nederlandse concurrentiekracht’, CBS, Heerlen, septemb er 1999.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4217, pagina D29, 2 september 1999 (datum)
Rubrie k :
Dossier Economie en infrastructuur
Tre fw oord(e n):
Aan de hand van exportcijfers schetst dit artikel een beeld van de positie van de Nederlandse industrie. De analyses onderstrepen de
specifieke positie die Nederland binnen Europa inneemt: de export is in Nederland sterker dan in andere landen direct gekoppeld
aan de import. Deze bevinding, ondersteund door de aanzienlijke ‘intracompany trade’, heeft belangrijke implicaties voor het door
het Ministerie van Economische Zaken gepropageerde clusterbeleid.
In dit artikel wordt de positie van de Nederlandse industrie nader onderzocht. We doen dit allereerst door na te gaan in welke sectoren
van de Nederlandse industrie sprake is van comparatieve voordelen. Hieruit zal blijken dat van oudsher bekende sterke sectoren, zoals
de bloemenexport, het nog altijd goed doen.
Maar wat is de betekenis van deze uitkomst? Om deze vraag te beantwoorden gebruiken we een portfolio-analyse waarin drie aspecten
van de export centraal staan: de omvang, de groei en het marktaandeel van de Nederlandse export in de internationale handel. Tot slot
bekijken we nog een ander bijzonder aspect van de Nederlandse export namelijk, de correlatie met de import.
Comparatieve voordelen
We speuren naar de comparatieve voordelen van Nederland door middel van de Balassa-index. Deze index meet welk aandeel een
bepaald goed heeft in het totale exportpakket van een land ten opzichte van het aandeel van dat goed in het exportpakket van een groep
van de referentielanden. De groep referentielanden bestaat uit de overige 14 landen van Europese Unie. De berekeningen zijn uitgevoerd
voor het jaar 1997. Er is gekeken naar de export naar de VS en Japan. Een Belassa-index voor een exportproduct met een waarde groter
dan 1 geeft aan dat het aandeel in de export van dat product groter is dan voor de overige landen van de EU. Uit tabel 1 blijkt dat
Nederland een sterke positie heeft in bloemen en groenten, met als voornaamste concurrenten Denemarken Spanje. Een BI-score van 51
voor groenten betekent, dat Nederland 51 keer meer exporteert dan de gemiddelde export van de overige landen van de EU voor dit
product.
Tabel 1. Nederlandse productgroepen met de hoogste Balassa-index (BI)
Omschrijving
Levende planten en producten
van de bloementeelt
Groenten, planten, wortels en
knollen voor voedingsdoeleinden
Meststoffen
Cacao en bereidingen daarvan
Oliehoudende zaden en vruchten;
zaaigoed; stro en voeder
BI
208,6
51,0
12,8
11,3
6,5
Grootste concurrent
Denemarken
Spanje
België
België
Frankrijk
Hoe meer sectoren met een hoge Balassa-index, hoe beter dat voor het land is. In die zin zouden we geneigd zijn onze relatieve
concurrentiepositie ten opzichte van, bijvoorbeeld, Duitsland als zeer sterk te beoordelen. Terwijl Nederland maar liefst zes sectoren
heeft met een index groter dan 5,0 heeft Duitsland er niet een! De hoogste BI voor Duitsland komen we tegen bij automobielen: 3,6.
Een portfolio-analyse voor de Nederlandse industrie
Is onze internationale concurrentiepositie daadwerkelijk zo sterk als de Balassa-indices doen vermoeden? Ons inziens is deze vraag niet
te beantwoorden zonder drie aspecten in de analyse te betrekken: 1) het aandeel van de productgroepen in het exportpakket; 2) de groei
van de internationale markt voor de sector; 3) het relatieve aandeel ten opzichte van de grootste concurrent binnen de EU.
We hebben voor Nederland en Duitsland tien sectoren geselecteerd: de vijf sectoren met de hoogste BI-indices, aangevuld met de vijf
sectoren met het grootste aandeel in het exportpakket, zie tabel 2a en tabel 2b. Er springen een aantal zaken in het oog. Een klein land
zoals Nederland bereikt veel hogere BI-waarden dan Duitsland. Het aandeel van de productgroepen met de hoogste BI’s is voor de kleine
landen gering. Hier is het beeld in Duitsland weer heel anders: de productgroep met de hoogste BI (automobielen) heeft een aandeel van
19,3 % in het Duitse exportpakket. Duitsland is bovendien sterk in sectoren met een vrij hoge groei. In Nederland is het beeld wisselend:
bloemen, planten en zaden vertonen een forse groei, groenten, meststoffen en cacao een lage groei.
Tabel 2a
Tabel 2a. Sectoren met de hoogste Balassa-index (BI) en het grootste relatieve belang, Nederland
Omschrijving
Planten, bloemen
Groenten
Meststoffen
Cacao
Zaden
Machines en mechanische
werktuigen
Minerale brandstoffen
Kunststof
Electrische machines
Automobielen
BI
RA
Groei
RB
208,6
51,0
12,8
11,3
6,5
11,7
1,3
1,1
1,5
0,8
15,9%
5,4%
1,7%
4,3%
17,1%
3,1%
1,8%
0,4%
0,8%
0,5%
0,9
0,5
12,3%
17,3%
0,9
1,6
0,7
0,2
0,8
0,6
0,3
0,1
20,4%
7,5%
14,2%
10,4%
7,6%
5,8%
5,5%
5,2%
BI = Balassa-index
RA = Relatief aandeel, gedefinieerd als de export van het land in de productgroep (wereldwijd) gedeeld door de export van de
grootste exporteur van de overige EU-landen
Groei = De gemiddelde jaarlijkse groei in de periode 1995-1997
RB = Relatief belang, het aandeel van de productgroep in het totale exportpakket
Tabel 2b
Tabel 2b. Sectoren met de hoogste Balassa-index (BI) en het grootste relatieve belang, Duitsland
Omschrijving
BI
RA
Groei
RB
Automobielen
Veren, dons
Koffie, thee
Zaden
Verf en vernis
3,6
2,8
2,7
2,3
2,2
2,4
0,4
1,5
0,4
2,2
10,4%
-2,1%
11,7%
17,1%
11,1%
19,3%
0,0%
0,2%
0,1%
1,1%
Machines en mechanische
werktuigen
Electrische machines
Kunststof
Optische instrumenten
IJzer, staal
1,2
1,5
12,3%
17,2%
1,0
1,4
1,3
0,9
1,3
1,5
1,7
1,2
14,2%
7,5%
12,4%
-0,9%
9,8%
4,7%
3,6%
2,7%
BI = Balassa-index
RA = Relatief aandeel, gedefinieerd als de export van het land in de productgroep (wereldwijd) gedeeld door de export van de
grootste exporteur van de overige EU-landen
Groei = De gemiddelde jaarlijkse groei in de periode 1995-1997
RB = Relatief belang, het aandeel van de productgroep in het totale exportpakket
Wanneer we de drie aandachtspunten (groei, omvang en relatief marktaandeel) gezamenlijk in beschouwing nemen, dan kunnen we
spreken van een portfolio analyse die analoog is aan de in de literatuur over ondernemingsstrategie populaire Boston Consultancy
Group benadering. In die benadering worden de diverse strategische eenheden ingedeeld in vier categorieën:
» stars, strategische eenheden met een hoge marktgroei en een hoog relatief (markt)aandeel;
» question marks, strategische eenheden met een hoge marktgroei maar een lager relatief (markt)aandeel;
» cash cows, strategische eenheden met een lage marktgroei maar een hoog relatief (markt)aandeel;
» dogs, strategische eenheden met een lage marktgroei en een laag relatief (markt)aandeel.
Nederland beschikt over een sterke portfolio, met een leidende positie in enkele kleinere exportmarkten, en een behoorlijk aandeel in
enkele grote groeimarkten (zie figuur 1a). Duitsland telt onder zijn belangrijke exportproducten of producten waarin het comparatieve
voordelen heeft louter stars en cash cows: Duitsland is steeds de grootste exporteur in de EU, en bijna in alle gevallen gaat het om
producten in sterk expanderende markten (zie figuur 1b).
Figuur 1a. Portfolio-analyse voor Nederland (de omvang van de bol geeft het aandeel in het exportpakket weer, RB in tabel 2a en
tabel 2b)
Figuur 1b. Portfolio-analyse voor Duitsland
De methodologisch belangrijkste conclusie is dat de Balassa-index weliswaar een geschikt middel is om comparatieve voordelen op te
sporen, maar dat de grootte van de waarde weinig zegt over concurrentiekracht van een land als geheel. We roepen een heel ander beeld
op wanneer we andere aspecten in de analyse betrekken: omvang, groei en marktaandeel.
De relatie tussen export en import: de Nederlandse uitzonderingspositie
De Balassa-index gaat uit van de traditionele kijk op handel, waarin landen zich toeleggen op de productie van die goederen waarin zij
relatief goed zijn, en voor de overige goederen geheel of gedeeltelijk vertrouwen op de invoer uit andere landen. In die zin is het een
leuke, zij het onorthodoxe exercitie om de Balassa-index ook te berekenen voor de importstromen. Uitgaande van de hierboven
geschetste gedachte zouden we verwachten dat landen die blijkens een hoge BI een comparatief voordeel hebben in een bepaald
product P en derhalve dat product produceren en exporteren, een lage ‘import-BI’ hebben. Als we relatief veel bloemen naar Japan
exporteren, is het logisch dat we relatief weinig bloemen uit Japan importeren. Deze logica zou er toe moeten leiden dat de BIexport en de
BIimport negatief gecorreleerd zijn. We hebben deze berekening gemaakt voor alle landen van de EU, en behoudens één enkel geval
(Finland) blijken de BIexport en de BIimport juist positief gecorreleerd te zijn. In het geval van Nederland en Portugal is de correlatie zelfs
sterk positief (zie tabel 3).
Tabel 3
Tabel 3. Correlatie tussen export en import
Land
Portugal
Nederland
Oostenrijk
Ierland
Verenigd Koninkrijk
Italië
België/Luxemburg
Griekenland
Frankrijk
Duitsland
Zweden
Denemarken
Spanje
Finland
Correlatie tussen
BIexport en BI import
0,98
0,61
0,57
0,54
0,51
0,44
0,33
0,30
0,16
0,16
0,08
0,05
0,00
-0,07
In productgroepen met relatief veel export naar Japan en de VS is er ook relatief veel import vanuit Japan en de VS. Dit komt niet geheel
als een verrassing. Uit eerdere onderzoeken naar de actoren van de buitenlandse handel in Nederland is al gebleken dat voor min of meer
homogene productgroepen de importeurs en exporteurs dezelfde ondernemingen zijn 1. Dit heeft een tweetal achtergronden.
Distributie-activiteiten
Specifiek voor Nederland is de aanwezigheid van distributiecentra. Het belangrijkste afzetgebied van distributiecentra zijn de landen van
de EU, en dan vooral Duitsland en België. Uit onderzoek in de industrie blijkt dat het aantal buitenlandse ondernemingen, met 1 op de 10,
weliswaar beperkt is, maar dat deze bedrijven met een exportaandeel van maar liefst 42% zeer bedrijvig zijn op juist de buitenlandse
markten 2; het zijn dus geen verkoopfilialen die als taak hebben de Nederlandse markt te bedienen. Deze bedrijven houden zich bezig met
aanvullende activiteiten, uiteenlopend van het toevoegen van specifieke verpakkingen en meertalige handleidingen, die de producten
geschikt moeten maken voor het land van bestemming. Nederland functioneert als logistiek knooppunt in het beheersen van de
informatiestromen binnen de internationale ‘supply chain’.
Intra-company trade
Niet alleen bij distributiecentra, maar ook binnen traditionele industriële bedrijven is sprake van een nauw verband tussen import en
export. Volgens schattingen van de United Nations heeft circa tweederde van de wereldhandel betrekking op goederenstromen tussen
vestigingen van multinationals: de zogeheten intra-company trade. De grote industrieën zijn derhalve niet te kenmerken als zelfdragende
industriële sectoren in landen, maar als netwerken van ondernemingen die voor hun inkopen en hun afzet van vele landen afhankelijk
zijn.
We kunnen nagaan welke bijdrage in Nederland actieve ondernemingen leveren aan internationale supply chains. Uit gegevens over de
ruim 1.800 grootste Nederlandse ondernemingen blijkt dat hun import en export van goederen en diensten resp. 225 en 279 miljard gulden
bedragen. De ratio’s van import en export ten opzichte van de omzet voor de vijftig grootste Nederlandse (home) multinationals
bedroegen 25,2% en 18,8%; voor de honderd grootste multinationals van buitenlandse origine (host multinationals) bedroegen deze
ratio’s maar liefst 57,8% en 63,5%. Op elke honderd gulden omzet importeren én exporteren zij dus voor zo’n zestig gulden! Deze
gegevens duiden erop dat Nederlands internationale positie sterk bepaald wordt door buitenlandse ondernemingen die hun Nederlandse
vestiging benutten als een knooppunt binnen een internationaal netwerk voor de bediening van de Europese markt.
Het feit dat de export en import zozeer door intra-company handel wordt bepaald, staat haaks op de stelling dat clusters in de economie
bepalend zijn voor de kracht op de exportmarkten. Er zijn zeker voorbeelden aan te halen waarvoor deze stelling opgaat (zoals in
Nederland de bloemen- en groentensector), maar het gaat om uitzonderingen in relatief kleine sectoren. Voor de nationale
concurrentiekracht zijn ze niet maatgevend. Veel meer maatgevend voor de Nederlandse concurrentiekracht is de wijze waarop Nederland
zich nestelt in de internationaal vertakte economie zoals die wordt vormgegeven door multinationale ondernemingen. Dit impliceert nogal
wat voor het industriebeleid, waarin clusters met sterke comparatieve voordelen een prominente rol spelen.
Ook The Economist laat zien dat de veel geprezen in een fragiele positie verkeren 3. Individuele bedrijven binnen clusters komen snel in
de verleiding in te spelen op internationale kansen waardoor de kracht van nationale clusters wordt ondermijnd. Omdat het weglekken
van kennis negatieve gevolgen impliceert voor de concurrentiekracht van de kernondernemingen binnen clusters, ontstaat er een sterk
argument om de kennis te internaliseren door fusies en overnames. Als resultante is dan de multinationale onderneming als
eigendomscluster van activiteiten een veel belangrijker object van onderzoek dan clusters in de zin van de filosofie van EZ. Het is
verrassend te constateren dat de link tussen clusters en internationalisering nauwelijks wordt gelegd.
Samenvatting
In dit rapport is ingegaan op de internationale positie en de concurrentiekracht van Nederland. Met behulp van de Balassa-index is
nagegaan in welke sectoren Nederland en andere landen binnen de EU comparatieve voordelen bezitten.
Voor deze nadere uitwerking is gebruik gemaakt van een aantal aanvullende indicatoren: de omvang van de sector, de groei van de
sector en het relatieve aandeel van het land ten opzichte van de grootste concurrent. Met deze indicatoren is een portfolio-analyse
opgesteld voor Nederland en Duitsland, waaruit blijkt dat de op grond van de Balassa-index vermeende sterktes en zwaktes in een ander
daglicht komen te staan. Duitsland, met weinig sectoren met een hoge index, blijkt een sterke speler te zijn in grote sectoren met een grote
groei. Dominante posities, zoals die van Nederland in bloemen, planten en groenten hebben betrekking op weinig omvangrijke sectoren.
Er blijkt een positief verband te bestaan tussen import en exporten. Als er veel wordt geëxporteerd door een bepaald land in een bepaalde
goederengroep, dan wordt er meestal ook veel geïmporteerd. Gecombineerd met de omvangrijke intra-company trade duidt dit op het
belang van multinationals die hun productie en distributie hebben georganiseerd in internationale supply chains.
Zonder het belang van zekere clusters in de economie onderuit te halen, pleit dit arikel ervoor in het industrie- en clusterbeleid veel
aandacht te reserveren voor de internationale component. Daarmee worden twee min of meer parallel lopende discussies, over clusters
en over internationalisering, die beide gevolgen voor de werkgelegenheid als thema hebben, op elkaar afgestemd.
ESB-Dossier: Economie en infrastructuur
Inleiding
H.W.H. Welters, Blijft Nederland bij de les?
Infrastructuur
P. Nijkamp, B. Ubbels en M. Koetse, Infrastructuur en duurzaamheid
Cultuur
A.C. Zijderveld, De economie van een deltacultuur
F. van Waarden, Bergcultuur
Kennis
D. Jacobs, Internet versterkt de behoefte aan transport
Logistiek
J.H.R. van Duin, J.C. van Ham en R.E.C.M van der Heijden, Nederland: schakel in de keten?
H.A. van Klink en P.W. de Langen, Twee visies in vervoersland
Mainport-discussie
J. Oosterhaven, G.J. Eding en T.M. Stelder, De economische effecten van mainports: een paradox?
M.R.J. Bosch en P. Heldeweg, Mainports genereren kostenvoordelen!
H.B. Roos, Luchtvaart als katalysator voor regionale dynamiek
Handel
R. van Tulder en R.V. Goedegebuure, Nederland Exportland
1 zie onder ander R.V. Goedegebuure, De economische betekenis van Value Added Logistics, CBS-Heerlen, 1997 en I. de Loo, Value
Added Logistics in Nederlandse Distributiecentra, maart 1999.
2 R.V. Goedegebuure, Internationalisering van de industrie, Industriemonitor, CBS, januari 1999.
3 The complications of clustering, The Economist, 2 januari, 1999.
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)