De arme betaalt, niet de vervuiler
Aute ur(s ):
Hoogeveen, J.G.M. (auteur)
AIO aan het Tinb ergen Instituut en de Vrije Universiteit Amsterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4172, pagina 776, 16 oktober 1998 (datum)
Rubrie k :
Bespreking
Tre fw oord(e n):
ontw ikkelingseconomie
De Romeinen lieten er geen misverstanden over bestaan: quod licet Iovis, non licet bovis. Het Human development report 1998 zegt
het anders maar bedoelt hetzelfde: wat Jupiter, in casu de rijke landen mogen, is de derde wereld niet toegestaan.
Voor de ontwikkelingsorganisatie van de VN is het vergroten van persoonlijke keuzen de sleutel tot menselijke ontwikkeling. Dit
betekent dat mensen lange, gezonde levens moeten leiden, geschoold moeten zijn en over voldoende inkomen moeten beschikken. Op al
deze gebieden is er enorme vooruitgang geboekt. In Nederland ligt de gemiddelde levensverwachting inmiddels op 77,5 jaar en kan
nagenoeg iedereen lezen en schrijven. Ook in ontwikkelingslanden is de vooruitgang groot: een pasgeborene kan er een leven
tegemoet zien dat tegenwoordig 16 jaar langer is dan wanneer het 35 jaar geleden geboren zou zijn. Sinds 1960 is het aandeel
boerenhuishoudens met toegang tot schoon water gestegen van 10% tot 60% , volgen meer dan twee keer zoveel kinderen primair en
secundair onderwijs en is het inkomen per hoofd jaarlijks toegenomen met 2 tot 3% .
De keuzevrijheid is dus aanmerkelijk toegenomen, maar de ongelijkheid is groot. Zo verdient de gemiddelde Zimbabweaan in zijn leven
wat een werkende Nederlander in minder dan twee jaar verdient. Het nationale inkomen van België is net zo groot als dat van alle
Afrikaanse landen bezuiden de Sahara. Het Human development report presenteert verschillende indicatoren, die bij elkaar niet alleen de
vooruitgang van, maar ook de grote variatie tussen landen laten zien 1. Zo staat Nederland zevende bij de ‘algemene’ human
development index (zie kader), twaalfde op de gender-index die de verschillen tussen mannen en vrouwen meeweegt, en tweede op de
armoede-index voor armen in rijke landen. Vergelijk dat met de achttiende plaats van Nederland wanneer alleen naar het nationaal
inkomen per hoofd wordt gekeken, en het blijkt dat Nederlanders veel keuzemogelijkheden voor hun geld krijgen.
Human development en andere indices
De human development index rangschikt landen op drie essentiële punten van menselijke ontwikkeling: verwachte levensduur,
kennis (gemeten als het percentage geletterde volwassenen en het percentage schoolgaande kinderen) en inkomen.
Omdat ontwikkeling verschillende dimensies kent, worden ook andere maatstaven gepubliceerd. De armoede-index meet
vroegtijdige sterfte, analfabetisme, toegang tot gezondheidszorg en schoon water, en het percentage ondervoede kinderen.
Voor ontwikkelde landen is er een aparte armoede-index, die ook langdurige werkloosheid en het percentage mensen met
lage inkomens meeneemt. De gender-index beslaat dezelfde ontwikkelingsfactoren als de human development index, maar
geeft een lagere waardering naarmate deze factoren (bijv. alfabetisering) ongelijk aan mannen en vrouwen ten goede komen.
Het verschil tussen de score op de gender-index en op de human development index zegt iets over de de verdeling van de
ontwikkelingsfactoren tussen mannen en vrouwen. Zie tabel 1.
Tabel 1. Human development index
Index
Human development
Armoede
bnp p. alfabete
hoofd volwassen
rangorde
Canada
Frankrijk
Verenigde Staten
Nederland
België
Duitsland
Polen
Koeweit
1
2
4
7
12
19
52
54
1995,$
21916
21176
26977
19876
14789
20370
5442
23848
%
schoolgaande
kinderen
%
99
99
99
99
79,1
78,7
76,4
77,5
99
99
99
78,6
levens verwachting
jaar
79,1
78,7
76,4
77,5
76,9
76,4
71,1
75,4
71,1
75,4
armen
%
rangorde
12
11,8
16,5
8,2
76,9
76,4
1
7
6
12
12,4
10,5
8
..
Gender
14
17
35
50
Rusland
Iran
Zimbabwe
India
Burkina Faso
72
78
130
139
172
4531
5480
2135
1422
784
99
69
85,1
52
19,2
65,5
68,5
48,9
35,9
58,2
65,5
68,5
48,9
61,6
46,3
..
22,2
25,2
35,9
58,2
53
92
118
128
161
Landen waarin maatschappelijke en economische gelijkheid minder hoog staan aangeschreven doen het aanmerkelijk slechter op de
verschillende indexen. Zo is in de VS een op de zes mensen arm, en kan één op de vijf Koeweiti niet lezen of schrijven. Dat leidt tot een
relatief lage score op de Idan wel de human development index, en illustreert dat inkomen slechts één benadering is van economische
ontwikkeling.
Consumptie
De positieve trends en toegenomen keuzevrijheid hebben niet alleen geleid tot een hogere menselijke ontwikkeling, ook de consumptie is
toegenomen. Dit laatste is het thema van het rapport van dit jaar. ‘Meer consumptie is beter’ is het credo. Beter en meer voedsel, gebruik
van schoon water, meer en beter onderwijs en een grotere toegang tot kwalitatief steeds hogere gezondheidszorg wijzen op een hogere
ontwikkeling.
Het probleem hierbij is, dat hogere consumptie gepaard gaat met toenemend gebruik van grondstoffen en steeds meer afval. Ontbossing,
overbevissing, bodemdegradatie, lucht-, bodem- en watervervuiling, het uitsterven van soorten, smogvorming, zure regen, het gat in de
ozonlaag en de in gang gezette klimaatverandering zijn het gevolg.
En wat voor het inkomen geldt, geldt ook voor consumptie en vervuiling: de verdeling is scheef. De 20% rijkste mensen consumeren 86%
van alle goederen: de 20% armsten slechts 1,3%. De vervuiling is navenant: zo stoot de gemiddelde Amerikaan twintig keer meer
kooldioxide uit dan de gemiddelde Indiër (zie figuur 2). Zij worden ook minder getroffen door de gevolgen van hun vervuilende
consumptie. Armen vervuilen minder, maar hebben meer te lijden onder de gevolgen van vervuiling. De armste 20% van de
wereldbevolking, die verantwoordelijk is voor hooguit 3% van de kooldioxide-uitstoot, woont in laaggelegen gebieden die het eerst
worden getroffen door de stijging van de zeespiegel als gevolg van de algemene temperatuurstijging. Door schadelijke activiteiten van
industrielanden zijn de visvoorraden op tal van plaatsen uitgeput en is vis voor sommige armen onbetaalbaar geworden.
Figuur 2. Uitstoot CO2 per hoofd, 1995
Het goede nieuws is dus dat de menselijke ontwikkeling stijgt. Het slechte dat er onnodig veel mensen in absolute armoede leven en dat
de schade aan het milieu wereldwijd toeneemt. De mensheid staat voor een dilemma. Aan de ene kant dwingt de morele noodzaak van
armoedebestrijding tot een ontwikkelingsstrategie die leidt tot meer consumptie; aan de andere kant vraagt milieubescherming om steeds
grotere voorzichtigheid ten aanzien van consumptiegroei.
Anders consumeren
De auteurs maakt een duidelijke keuze door te stellen dat mens-gerichte ontwikkeling vóór natuur-gerichte ontwikkeling gaat en dat
alleen het verhogen van de consumptie van de armsten een bijdrage kan leveren aan het oplossen van hun materiële problemen.
Je zou nu verwachten dat, gegeven de grenzen die de natuur stelt, de wens voor meer consumptie door de armsten tevens leidt tot een
pleidooi voor een vermindering van de consumptie door de rijken. Dat is niet zo en dat is jammer. Immers, bezit van meer materiële
goederen hoeft niet te leiden tot grotere welvaart 2. De jacht op status bijvoorbeeld is een ‘nulsomspel’: wat de een aan status wint,
verliest de ander. Vanuit maatschappelijk oogpunt bezien is de productie en aanschaf van statusgoederen een vorm van verspilling.
Wel wordt een archaïsch aandoende oproep gedaan om consumptiepatronen te veranderen. Geen flitsende sportschoenen en een
hamburger bij McDonald’s maar museumbezoek en biologisch-dynamisch uit eten. De opstellers van het rapport verwachten veel van
mondige consumenten die goede productinformatie en veilige goederen eisen die geproduceerd worden volgens milieuvriendelijke en
menswaardige productiemethoden in landen waar de mensenrechten worden gerespecteerd.
De daarmee gepaard keurmerken, controles en andere bureaucratische rompslomp zijn echter non-tarifaire barrières voor producenten in
de derde wereld die proberen hun producten naar de koopkrachtige markten te exporteren. Steeds beter geïnformeerde consumenten in
het Westen dragen op deze wijze niet bij aan het vergroten van de keuzemogelijkheden van ontwikkelingslanden.
Gezien het belang dat in de definitie van menselijke ontwikkeling toegekend wordt aan keuzevrijheid, overtuigt de nadruk op het vrijwillig
veranderen van consumptiepatronen niet. Voor een echte verandering zullen de overheden van ontwikkelde landen met aanvullende
maatregelen moeten komen, maar het is de vraag of die daartoe bereid zijn. Daarnaast is de gemiddelde boer op het platteland van
Burkina Faso grotendeels verstoken van consumptiegoederen. Zijn voornaamste probleem is dat hij nog helemaal niet is opgenomen in
het marktsysteem, waardoor hij niet kan profiteren van krediet, verzekeringen, mogelijkheden zich te specialiseren en moderne
productiemethoden. Als de opname in markten betekent dat hij ook af en toe verleid zal worden tot het drinken van een colaatje dan is
dat een geringe prijs voor een enorme toename in mogelijkheden.
Anders produceren
Als de consumptie omhoog moet en de vervuiling omlaag, is er nog een mogelijkheid: gebruik van schonere productiemethoden. De
opstellers van het rapport vertrouwen daarbij vooral op technologische doorbraken. Dit standpunt geeft blijk van gevoel voor historisch
perspectief. De doemscenario’s van de Club van Rome over de uitputting van grondstoffen zijn onder andere niet uitgekomen doordat
betere technologie bedrijven in staat stelde nieuwe natuurlijke hulpbronnen te ontdekken en te exploiteren.
Toch is het is de vraag of de oplossingen voor milieuprobleem wel in de technologische sfeer moeten worden gezocht. Natuurlijk kan
kooldioxide, het belangrijkste broeikasgas, worden opgeslagen in aardgasvelden. Dat is een technologische oplossing. Economen zullen
echter veeleer de voorkeur geven aan een oplossing die de oorzaak wegneemt van het marktfalen dat ten grondslag ligt aan het bestaan
van de kooldioxide-externaliteit, zoals het toekennen van kooldioxide emissierechten aan elke wereldburger.
De UNDP denkt daar anders over. Door ‘technological leapfrogging’ hoopt zij dat factor vier (twee keer zoveel consumeren, terwijl dat
twee keer zo weinig grondstoffen kost) en zelfs factor tien binnen bereik komen. Vooral in de derde wereld zouden met technologische
kikkersprongen grote voordelen zijn te behalen door milieu-efficiënte technologie uit geïndustrialiseerde landen in te zetten.
Hier wordt vergeten dat wat efficiënt is in ontwikkelde landen, dat niet hoeft de zijn in de derde wereld. In Nederland heeft het rijdend
houden van oude vrachtauto’s economisch geen zin vanwege de hoge arbeidskosten van reparaties, de kosten verbonden aan het niet
kunnen rijden als een wagen stuk is, en de lagere verbrandingsefficiënte van oudere motoren. In een ontwikkelingsland echter is het niet
aantrekkelijk om rond te rijden met een moderne vrachtwagen met elektronisch gecontroleerde diesel-injectie motor, als er geen
onderdelen voor te krijgen zijn. Een brik dat zelf gerepareerd kan worden is aantrekkelijker, ook als de motor daarvan meer vervuilt.
De opstellers van het rapport vertrouwen op win-win technologieën. Dit zijn technologieën waarbij zowel het milieu als het individu beter
af zijn, zoals het opwekken van elektriciteit met zonne-energie. Per kilowatt-uur kan dit goedkoper zijn dan een generator of de bouw van
en aansluiting op een nationaal elektriciteitsnet. Echter, op den duur kan het elektriciteitsverbruik in het dorp zover toenemen dat het
alsnog aantrekkelijk wordt op het nationale net aan te sluiten. Win-win situaties zijn vaak niet meer dan tijdelijke toevalstreffers.
Het bestaan van onbenutte win-win technologieën is strijdig met de aanname van economisch rationaliteit. Er is maar één optimum,
iedere andere allocatie gaat gepaard met (opportunity)kosten. Soms zijn die kosten niet erg zichtbaar, zoals wanneer nieuwe
technologieën nog ontwikkeld moeten worden. Geld dat wordt besteed aan milieuvriendelijker productie kan niet worden uitgegeven aan
kennis over armoedebestrijding of inkomensmaximalisatie. Dus zelfs als het onderzoek een oplossing oplevert die beter is dan bestaande
methoden is het maar de vraag of er niet een gevonden had kunnen worden die gezien de preferenties van de armen optimaler zou zijn
geweest. In andere gevallen zijn die kosten wel zichtbaar; althans voor de gebruiker. Dit zijn typisch de gevallen waarin een
ontwikkelingsproject er niet slaagt een nieuwe technologie met succes te introduceren.
En gezondheid?
Ten slotte: dat de natuurlijke omgeving in veel ontwikkelingslanden verslechtert impliceert niet automatisch dat in de derde wereld niet
de juiste keuzes worden gemaakt. Snelle groei nu en het opruimen van vervuiling later wanneer men over meer middelen beschikt is
wellicht niet altijd inefficiënt. Want ondanks de toenemende luchtvervuiling, de bodemdegradatie enzovoort, stijgt juist in
ontwikkelingslanden de gemiddelde leeftijd met een snelheid die doet vermoeden dat de afweging tussen consumptie en milieu een erg
positief resultaat voor de menselijke ontwikkeling oplevert.
Tegelijkertijd komt in veel ontwikkelingslanden de belangrijkste bedreiging voor menselijke ontwikkeling niet uit de milieuhoek. Deze ligt
in de gezondheidsfeer. In Botswana/Zimbabwe, is het niet ongewoon om te ontdekken dat 40% tot 60% van de zwangere vrouwen
seropositief is. Thailand schat dat 2,3% van de volwassen bevolking besmet is. Daarmee dreigt AIDS de geboekte vooruitgang
ongedaan te maken. In Oeganda (figuur 1) is dat zelfs al het geval: daar is door HIV de levensverwachting in sommige streken gedaald
met zestien jaar!
Figuur 1. Levensverwachting
In het licht van zulke cijfers kan men zich afvragen wiens prioriteit met de agendering van milieu wordt gediend. Het is toch opmerkelijk:
de rijken veroorzaken grote milieuproblemen door hun uitbundige consumptie en productiepatronen; van de armen wordt verwacht dat
zij kosten zullen maken om dit te vermijden. De rijken veroorzaken grensoverschrijdende milieuschade; de armen die hier veelal de dupe
van zijn worden niet gecompenseerd. Als het aan de VN ligt is het de arme die betaalt, en niet de vervuiler.
1 UNDP, Human development report 1998, Oxford University Press, 1998,  75
2 Zie bijvoorbeeld Van Praag, The perception of welfare inequality, European Economic Review, 1978 en Van Herwaarden en Kapteyn,
Empirical comparisons of the shape of welfare functions, European Economic Review, 1981.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)