Meer werk, meer inkomen, meer recreatie
Aute ur(s ):
CBS
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4141, pagina 179, 27 februari 1998 (datum)
Rubrie k :
Statistiek
Tre fw oord(e n):
economie, samenleving, tijd
Leven we om te werken of werken we om te leven? Het feit dat de uitgaven voor toerisme en recreatie de afgelopen jaren sterker zijn
gestegen dan de totale consumptie doet vermoeden dat Nederlanders zeker ook werken om te leven. De gestegen vakantieparticipatie
van gepensioneerden versterkt deze indruk nog eens (figuur 1).
Figuur 1. Groei uitgaven aan toerisme en recreatie vergeleken met de totale consumptie, 1990 =100
Vliegtickets meest in trek
De recreatieve uitgaven van Nederlanders en buitenlandse bezoekers in Nederland, in dit geval aan vliegtickets, horeca, ontspanning,
cultuur en recreatiegoederen (zoals caravans en tenten), zijn de afgelopen jaren sterker gestegen dan de totale consumptieve
bestedingen. Ook de particuliere uitgaven door Nederlanders in het buitenland namen sneller dan gemiddeld toe. Tussen 1990 en 1996
stegen de bestedingen aan vliegreizen met meer dan 60% verreweg het hardst; de overige uitgaven in het buitenland bleven daar met
42% duidelijk bij achter. Na vliegreizen groeiden de uitgaven aan sport, recreatie en cultuur het snelst (48%). De horecabestedingen
namen met 41% toe. De consumptie van recreatiegoederen steeg het minste (11%) en bleef zelfs achter bij de totale uitgavengroei, die
31% bedroeg.
Wanneer prijsveranderingen buiten beschouwing worden gelaten valt vooral op dat de volumestijging bij de vliegreizen groter was dan
de waardestijging. Mede door de liberalisering van het Europese vliegverkeer daalden de luchtvaarttarieven en kende het recreatieve
vliegverkeer in zes jaar tijd ongeveer een verdubbeling.
Balans reis- en grensverkeer blijft negatief
De uitgaven door buitenlandse bezoekers in Nederland zijn sterk gestegen, met name in 1991 en 1992. Hun groei liep evenwel min of meer
in de pas met die van de bestedingen door Nederlanders in het buitenland. Het reis- en grensverkeer bleef Nederland geld kosten. In 1990
besteedde Nederland hieraan Æ’ 4,2 m meer in het buitenland dan het ontving, in 1996 was dit opgelopen tot Æ’ 5,9 m
rd
rd.
Meer werk, meer inkomen, meer recreatie
Bij de verhoudingsgewijs sterkere groei van de uitgaven aan vakantie en recreatie spelen meerdere factoren een rol. Om te beginnen is de
stijging van het gemiddelde inkomen belangrijk. Tussen 1990 en 1996 nam het gemiddelde beschikbare huishoudinkomen met 16% toe.
Dit is van belang vanwege het ‘luxe’-karakter van recreatieve uitgaven, waarvan het aandeel in de totale uitgaven van een huishouden
toeneemt met het inkomen. Zo is in het Budgetonderzoek het aandeel van de post ‘vakanties, kamperen en weekendbesteding’ in het
totale huishouduitgaven bij de 25% huishoudens met de hoogste inkomens meer dan twee keer zo groot als bij de laagste
inkomensgroep. Het aantal aan vakantie besteedde dagen is zelfs twee-en-een-half keer zo groot bij de hoogste inkomens (zie tabel 1).
Tabel 1. Recreatieve uitgaven naar inkomensgroep en -bron
Aandeel in
Budget
aantal
vakantie dagen
inkomensgroep (gem. besteedbaar inkomen):
1e (19.800)
3
7
2e (34.000)
4
9
3e (50.300)
5
13
4e (81.200)
7
18
Belangrijkste inkomensbron (gem. besteedbaar inkomen):
loon (53.600)
6
14
AOW/pensioen (36.600)
5
10
andere uitkering (25.900)
3
7
Bron: Budgetonderzoek 1995
De reële inkomensgroei per huishouden bedroeg in deze jaren evenwel niet meer dan 1,2%. Het is dus onwaarschijnlijk dat een algemene
welvaartsstijging de enige factor achter de relatief sterke groei van de recreatieve uitgaven is.
Een tweede factor is dan ook de werkgelegenheidstoename. De werkgelegenheid nam tussen 1990 en 1996 met 274.000 arbeidsjaren toe,
een stijging van 5%. Huishoudens met loon als belangrijkste inkomensbron besteden een groter deel van hun geld aan recreatie dan
huishoudens met een uitkering. Dit geldt zelfs als wordt gecorrigeerd voor het inkomensverschil tussen deze groepen. Bij de
huishoudens met een uitkering is het aandeel van ‘vakanties, kamperen en weekendbesteding’ in de totale bestedingen bij 65-plussers
groter dan bij huishoudens met een andere uitkering (zie tabel 1).
Demografie ook belangrijk
In de derde plaats spelen ook de samenstelling van een huishouden en de leeftijd van de leden een rol. Met name alleenstaanden en 65plussers gaan vaker op vakantie dan voorheen. Hun vakantieparticipatie is weliswaar lager dan die van de bevolking als geheel, maar hij
neemt wel sneller toe dan gemiddeld. En juist deze groepen, die elkaar overigens deels overlappen, worden belangrijker binnen de
Nederlandse samenleving (zie tabel 2).
Tabel 2. Vakantieparticipatie in %
1990
40-64 jaar
65+
alleenstaand
totaal
74
50
60
75
1992
1994
1996
77
49
78
58
77
59
57
76
67
78
67
77
Bron: Continu vakantie onderzoek. N.B. trendbreuk 1995
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)