Ga direct naar de content

De samenhang tussen conjunctuur en structuur

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 10 1994

De samenhang tussen
conjunctuur en structuur

EA.G. den Butter, P.A. Gautier en P.W.C. Koning*

Traditioneel wordt er onderscheid gemaakt tussen trendmatige,
structurele economische groei, en tijdelijke afwijkingen van deze
trend als gevolg van schokken (conjunctuur). De betrekkelijk
nieuwe theorie van de reële-evenwichtsleer brengt conjunctuur en
structuur met elkaar in verband. Recessies zijn dan een noodzakelijk kwaad, die er voor zorgen dat op de lange termijn een hogere
groei bereikt kan worden.

In de economie hangt alles met alles samen. Dichotomieën
vormen in de economische analyse dan ook een geliefd hulpmiddel om enige ordening in de wirwar van verbanden aan te
brengen. Het onderscheid tussen structurele ontwikkeling en
conjuncturele ontwikkeling is ongetwijfeld één van de meest
uitgewerkte voorbeelden van zo’n gestileerde tweedeling. De
traditionele conjunctuuranalyse poogt zoveel mogelijk van de
structurele ontwikkeling te abstraheren. Ook de Keynesiaanse
conjunctuurtheorie en de voorlopers daarvan bekommerden
zich nauwelijks om de structurele ontwikkeling. Toen in de
jaren zeventig de nieuw-klassieke school opkwam en het evenwichtsdenken de conjunctuurtheorie in zijn greep kreeg,
gebeurde het omgekeerde: de conjunctuurbeweging werd
gereduceerd tot een door onverwachte monetaire impulsen
opgeroepen verstoring van het structurele evenwicht. Het
laatste decennium daarentegen worden met name in de reële
evenwichtsmodellen van de conjunctuur – ‘Real Business
Cycle’ (RBC)-modellen – conjunctuurgolven en structurele
ontwikkeling als een onlosmakelijk en samenhangend geheel
gezien.
Het theorerische uitgangspunt van deze reële evenwichtsleer is
dat het rationeel gedrag van individuen op de lange termijn
tot een evenwichtige situatie leidt. Hierbij zetten de eerste
reële-evenwichtsdenkers zich zowel af tegen de Keynesiaanse
benadering als tegen de nieuw-klassieke economen zoals
Lucas. Volgens de reële-evenwichtsdenkers zijn de Keynesiaanse modellen gebaseerd op ad hoc veronderstellingen van
starre lonen en prijzen, terwijl Lucas’ model uitgaat van de
eveneens niet onderbouwde veronderstelling dat de markt
voor informatie faalt’.
Dit artikel bespreekt de relevantie van deze uit Amerika over-

ESB 31 – 8 – 1994

gewaaide conjunctuurtheorie. Centraal in de leer van de reëleevenwichtsdenkers staat dat een wijziging in de economische
ontwikkeling op gang gebracht wordt door een of andere
autonome schok. Dit thema dient als leidraad voor ons overzicht van de betekenis van deze theorie. Achtereenvolgens
wordt de vraag gesteld welke typen schokken kunnen worden
onderscheiden, waar deze schokken vandaan komen, hoe ze
doorwerken en welke beleidsimplicaties deze nieuwe conjunctuurtheorie in vergelijking met de traditionele conjunctuurtheorie oplevert.
Verschillende

typen schokken

Statistische analyse van schokken in tijdreeksen vormt een
belangrijk onderdeel van de werkwijze van de reële-evenwichtsleer’. Hierbij worden twee aspecten onderscheiden:
• wat is de bron van de schokken die de conjuncturele en/of
structurele dynamiek in de economie veroorzaken;
• op welke manier planten deze schokken zich in de
economie voort?
Op zich is dit onderscheid niet nieuw. Pigou heeft deze beide
problemen al onderscheiden en benoemd: “the impulse problem” en “the propagation problem”3. De traditionele con-

I.
2.

3.

De auteurs zijn werkzaam aan de faculteit der Economische Wetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam en aan het Tinbergen Instituut.
J.B. Long en Cr. Plosser. Rea! business cydes, fournalof Political
Economy. jg. 91. 1993, blz. 39-69.
Zie bij voorbeeld CR. Nelson en Cr. Plosser. Trends and random walks in
macroeconomie time series: some evidence and implicacions. J ournal of
Monetary Economics, jg. 10, 1982, blz 139-162.
A.C Pigou. Industrialfluctuations, Londen, 1927.

11

I
I

juncruurtheorie posru.leert echter een eenvoudig antwoord op
deze beide vragen. Deze theorie gaat uit van tijdelijke fluctuaties van de conjuncruur rond een trend of structuur die een
regelmatig verloop kent. De conjunctuur is vraagbepaald terwijl de structuur aanbodbepaald is. Indien zich in een economische grootheid, zoals de totale produktie, een onverwachte
vraagschok voordoet, zal na de uitwerking van de schok
dezelfde trendmatige ontwikkeling volgen als wanneer de
schok niet was opgetreden.
Binnen de reële-evenwichtstheorie wordt er daarentegen van
uitgegaan dat ook de trend stochastisch kan zijn. In deze visie
vormt de tijdreeks een samenstel van twee soorten schokken,
namelijk schokken met een tijdelijk, en met een permanent
karakter. Hicks was zich al bewust van het gevaar om trend en
conjunctuur te scheiden. Illustratief hiervoor is het volgende
citaat: “We have no right to conclude, from the mere existence of the statistical device, that the economic forces
making for trend and for fluctuation are any different, so that
they have to be analyzed in different ways”4.Nu is het vanuit
statistisch-technisch oogpunt moeilijk om in één tijdreeks
twee typen schokken te (onder)scheiden. Daarom wordt de
vraag naar de aard van de schokken ook wel anders geformuleerd, namelijk in welke mate er sprake is van persistentie van
schokken. In de meest extreme vorm is deze persistentie hetzelfde als permanentie. En juist hier ligt één van de belangrijkste bijdragen van de reële-evenwichtsmodellen: door de
veronderstelling dat schokken ten dele een permanent karakter kunnen hebben wordt de conjunctuur in de structuurtheorie geïntegreerd. De tijdelijke component van de schok
leidt tot een conjunctuurbeweging, terwijl het permanente
deel een blijvende verandering van de structuur tot gevolg
heeft.

Waar komen de schokken vandaan?
Technologieschokken
In eerste instantie hebben de reëele-evenwichtsdenkers hun
aandacht gericht op wat zij noemen technologische schokken,
dat wil zeggen schokken die aangrijpen bij de aanbodkant van
de goederenmarkt. Deze oorspronkelijke nadruk op technologieschokken als bron van veranderingsprocessen is mede
geïnspireerd door de berekening van het zogenaamde Solowresidu om mogelijke reële verstoringen te meten’. Dit residu
wordt gedefinieerd als de procentuele toename van de produktie minus de gewogen procentuele verandering van de
input van de produktiefactoren arbeid en kapitaal. Prescott
heeft aangetoond dat er substantiële fluctuaties optreden in
dit Solow-residu. Kydland en Prescott komen in dit verband
zelfs tot de spraakmakende bewering dat maar liefst 70% van
de economische fluctuaties verklaard kan worden door veranderingen in de technologie6•
Een groot misverstand is overigens dat RBC-modellen zich
uitsluitend op technologieschokken concentreren. De stochastische schokken die economische fluctuaties veroorzaken
kunnen bij voorbeeld ook schokken in overheidsuitgaven en
belastingheffing of smaakschokken zijn – niemand zal het
bestaan van modetrends ontkennen. In het laatste geval zou
men kunnen beweren dat het om vraagschokken gaat die aan
de basis van de conjunctuurgolfliggen. Toch moeten we

11

voorzichtig zijn met de termen vraag- en aanbodschokken.
Nieuwe uitvindingen of efficiëntere produktiemethoden hebben zowel vraag- als aanbodeffecten. Niet alleen zal het aanbod van goederen in bepaalde markten toenemen en in
andere afnemen, maar ook de vraagkant (met name op de
arbeidsmarkt) zal beïnvloed worden. In de paragraaf over de
arbeidsmarkt gaan we hier iets dieper op in.
Andere schokken
Er zijn verschillende pogingen ondernomen om andere bronnen van evenwichtsverstoringen in het reëele-evenwichtsmodel in te bouwen. Een eerste gegadigde om als bron te worden
aangemerkt is natuurlijk weer de monetaire sfeer, waar de
nieuw-klassieke school de evenwichtsverstoringen lokaliseerde. King en Plosser hebben als eerste het RBC-model uitgebreid met een geld- en bankensector’. In dit model wordt
geld als output van de bankensector beschouwd. Indien de
produktiviteit in een bepaalde sector toeneemt, zal de vraag
naar transactiediensten ook toenemen. De bankensector zal
hierop reageren door meer ‘inside’ geld aan te bieden. De
inbouw van het geld in het reëele-evenwichtsmodel is tot nog
toe echter geen succes gebleken, vooral omdat niet duidelijk is
welke gestileerde feiten het model hier eigenlijk dient te
beschrijven. Gaat het om de correlatie tussen geldhoeveelheid
en prijzen, tussen prijs en produktie, of direct om de correlatie tussen geldhoeveelheid en produktie? En welke causaliteit
ligt aan de gevonden correlaties ten grondslag? Betekent de
waargenomen correlatie tussen geldgroei en produktie dat een
autonome impuls aan de geldhoeveelheid tot een tijdelijke
produktiegroei leidt, of is de causaliteit omgekeerd, hetgeen
betekent dat de reële verstoringen monetaire effecten genereren’?
Andere mogelijke bronnen van schokken die het reëel-evenwichtsmodel van de conjunctuur realistischer zouden maken,

4.
5.
6.

7.
8.

).R. Hicks, A contribution to the theory ofthe trade cycle, Oxford
University Press, Oxford, 1950.
R. Solow, Technical change and the aggcegate production function, Review
of Economie Studies, jg. 70,1957, blz. 65-94.
E.C. Prescou. Theory ahead of business eycles, in: Carnegie-Rochester
series
on public policy, jg. 25, 1986, blz. 11-66, en EE. Kydland en E.C. Prescott,
Time [0 build and aggregate fluctuations, Econometrica, 1982,
jg. 50, blz. 345-1370.
R. King en c.l. Plosser, Money, credir and prices in a real business cyde
model, American Economie Review. jg. 74,1984, blz. 363-380.
Zie over deze discussie ook M.M.G. Fase, Geld en inkomen: een macroeconomisch debar van 25 jaar, in: H.W.). Bosman en ).e. Brezer (red.)
Sparen en investeren, geld en banken, 5tenfert Kroese, Leiden, 1987, blz.
187-214.

zijn de overheid en het buitenland. Het laatste bete-kent dat
een open-economie variant van het RBC-model moet worden
uitgewerkt. Dit zou met name voor Nederland interessant
zijn. Het grootste deel van de reële schokken in de Nederlandse economie vindt immers zijn oorsprong in het buitenland’.

Hoe werken de schokken door?
Herallocatie
Recentelijk is zowel voor de VS als voor Nederland onderzoek
verricht naar het doorwerken van schokken
De belangrijkste vraag hierbij is hoe kleine, veelal willekeurige schokken op
bedrijfsniveau (‘idiosyncratische schokken’) toch grote fluctuaties in output teweeg kunnen brengen.
lO

•

Voor een goede verklaring zijn twee elementen essentieel. Ten
eerste dat ondernemingen produktiviteitsverhogende ideeën
niet direct hoeven te benutten maar kunnen opsparen!!. Ten
tweede dat het toepassen van nieuwe technieken tijd kost:
oude machines of fabrieken moeten worden afgestoten en
nieuwe moeten worden gebouwd. Dit is het proces van herallocatie. Gedurende de periode van herallocatie kan minder
aandacht aan de normale produktie worden besteed. Herallocatie brengt dus ook kosten met zich mee in de vorm van
gederfde produktie. In perioden waarin de economische activiteit en de geaggregeerde vraag laag zijn, zullen deze kosten
van herallocatie ook laag zijn. Winstmaximerende ondernemingen zullen hun activiteiten op het gebied van herallocatie
daarom voornamelijk in recessies laten plaatsvinden. Zo blijkt
uit empirisch onderzoek dat de herallocatie van arbeid (gedefinieerd als de som van banencreatie en banenvernietiging)
inderdaad zowel in de Verenigde Staten als in Nederland een
significant anticyclisch patroon vertoontl2•
Indien er complementariteiten tussen verschillende sectoren
bestaan, zal elke onderneming zijn beslissing om te reorganiseren laten afhangen van het gedrag van anderen13• Stel nu dat
er in een bepaalde periode een kleine negatieve vraagschok
optreedt, die er toe leidt dat sommige ondernemingen besluiten te reorganiseren. Omdat herallocatie zelf ook tot een
dalende vraag leidt, zullen andere ondernemingen de vraag
naar hun produkten eveneens af zien nemen. Dit betekent dat
zij ook een prikkel hebben om hun herallocatie-activiteiten in
dezelfde periode plaats te doen vinden. Dit heeft dan zowel
een scherpe produktiedaling als een hoog niveau van werkloosheid tot gevolg. In de daaropvolgende periode zal de produktie, door de positieve produktiviteitsschok, weer toenemen.
Kapitaalvernietiging
Een andere manier waarop de stochastische schokken kunnen
dootwerken wordt door Pissarides beschreven!4. Pissarides
schetst het geval dat in een conjuncturele neergang menselijke
kapitaalvernietiging optreedt. Dit brengt met zich mee dat
negatieve werkgelegenheidsschokken vanwege een tijdelijke
vraaguitval leiden tot een (permanente) daling van de produktiviteit van werknemers. Hieruit blijkt nogmaals dat het
moeilijk is om van pure vraag- en aanbodschokken te spreken
en dat conjunctuur en structuur nauw verweven zijn. De volgende paragraaf gaat nader in op de empirische relatie tussen
conjunctuur en structuur.

ESB

31 – 8 – 1994

Gevolgen voor de conjunctuuranalyse en beleid
Uit empirische studies in het kader van de reële evenwichtsanalyse blijkt dat schokken in tijdreeksen van macro-economische variabelen, vaak voot een deel een structureel karakter
hebben. In de gebruikelijke conjunctuuranalyse wordt hiermee geen rekening gehouden omdat deze analyse, zoals vermeld, uitgaat van een deterministische trend. Het gebruik van
een voortschrijdend gemiddelde als een benadering van deze
trend komt weliswaar enigszins tegemoet aan de gedachte dat
de trend variabel is, maar geeft misleidende resultaten indien
de trend stochastisch blijkt te zijn. Om de conjunctuur op de
juiste wijze in een stochastische context te analyseren dient
men de tijdreeks als een optelsom van een permanente en
transitorische component te beschouwen. Het probleem met
deze modellering is echter dat beide componenten niet los
van elkaar waarneembaar zijn (deze modellen worden daarom
ook wel ‘unobserved components’ modellen genoemd). Er is
een kunstgreep nodig om deze beide bronnen van stochastiek
te identificeren en daarmee te scheiden. Het betekent dat in
de conjunctuuranalyse een zogenaamd ‘signal extraction’ probleem ontstaat: men dient de signalen die de tijdreeks over de
conjunctuur en de structuur bevat, van elkaar te scheiden!’.
Maar helaas heeft ook deze ‘signal extraction’-methode zoveel
haken en ogen, dat het geen bruikbaar alternatief voor de traditionele bepaling van de conjunctuur en de trend in de conjunctuuranalyse verschaft. Bij de traditionele berekening van
de conjunctuur doet zich echter het probleem voor dat een
trendbreuk lange tijd voor een conjuncturele verandering
wordt aangezien. Aan de andere kant kan worden aangetoond
dat in de historische conjunctuuranalyse, waarbij de trend
met een voortschrijdend gemiddelde wordt berekend, een
trendmatige schok te vroeg als onderdeel van de trend wordt
meegerekend. Aldus wordt in die periode ook de conjunctuur
verkeerd bepaald. In de traditionele conjunctuuranalyse manifesteert een éénmalige trendschok zich daarom als een conjunctuurbeweging die in feite niet bestaat. Dit relativeert
tevens het belang van pogingen om de economische ontwik-

9.

10.

11.
12.
13.

14.

15.

Sterken geeft een korte beschouwing van de mogelijkheden die met name
een open economievariant kan geven voor een reëel evenwichtsmodel voor
de Nederlandse economie. Zie hiervoor: E. Sterken, Reële evenwichrsmodellen van de conjunctuur, ESB, 17 juli 1991, blz. 724-727.
Zie voor de VS: S.J. Davis en J. Halriwanger, Gross job crearion and job
destruction; microeconomie evidence and macroeconomic implications,
NBER Macroeconomies Annua~ jg. 90, 1990, blz. 123-168 en voor Nederland P.A. Gaurier en L. Broersrna, Labor reallocation and the business cycle,
VU Research Memorandum, 1994, en L. Broersma en P.A. Gaurier, Allocatie, conjunctuur en stromen op de arbeidsmarkt, Tijdschrift voor Politieke
Economie, 1994. te verschijnen.
Zie ook: A. Shleifer, Implemenrarion cyeles, Joumal of Political Economy, jg.
94, 1986, blz 1163-1190.
Zie Davis en Halriwanger, 1990, op.cit. (voor de V.S.), en Gautier en
Broersrna, 1994, op.cit. (voor Nederland).
Strategieën tussen subjecten heten complementair als het optimale gedrag
van de ene agent positief samenhangt met het gedrag van andere agenten.
Zie R. Cooper en A. John. Coordinacing coordinacion failures in Keynesian
modeIs. Quarterly Joumal of Economics, jg. 103, 1988, blz. 441-463.
C.A. Pissarides, Loss of skill during unemploymenr and rhe persistenee of
unemployment shocks, American Economie Review, Papers and Proceedings.
jg. 78, 1993, blz. 363-368. Ook Tobin wees op de mogelijkheid van menselijke kapiraalvernieriging ren gevolge van werkloosheid: zie J. Tobin, Stabilization policy, ten years after, Brookingr Papers on Economie Activity.
1980, blz 19-71.
Voor een voorbeeld van een rijdreekssrrucruurmodel,
zie: J.H. Srock en
M.W. Watson. Variabie trends in economie time series, }ournal of
Economie Perspectives, 1988, nr. 2-3, blz. 147-174.

11

keling te splitsen in een conjunctureel en een niet-conjunctureel deel, zoals de ber’ekening van het conjuncturele deel van
het begrotingstekort of van de conjunctuurwerkloosheid.
Dit
geldt ook voor het trendmatige begrotingsbeleid, dat als
begrotingsdiscipline voor de komende kabinetsperiode wordt
bepleit. Immers, in geval van een permanente schok zullen de
daaruit voortvloeiende meevallers of tegenvallers deels van
blijvende aard zijn en moeten dus in feite de trendmatige normen worden aangepast.
Zoals al eerder is gebleken kan de interactie tussen conjunctuur en structuur op verschillende manieren vorm krijgen.
Daarbij lijkt de scheiding tusen de klassiek en Keynesiaans
georiënteerde economen zich het sterkst af te tekenen in de
rol die zij in deze analyse toekennen aan recessies. Onder het
Nieuw-Keynesiaanse paradigma wotdt deze rol negatief
gewaatdeerd: recessies resulteren in persistente werkloosheid.
Deze redenering lijkt aan te sluiten bij het feit dat in Europese landen opeenvolgende hausses in conjunctuurcycli
gepaard gaan met een steeds hoger niveau van structurele
werkloosheid. De reëele-evenwichtsdenkers zien recessies echter als een noodzakelijk kwaad. Aghion en Howitt beargumenteren zelfs dat recessies niet alleen efficiënt zijn maar
tevens een noodzakelijke voorwaarde vormen voor economische groei!6. Recessies worden volgens deze redenering aangegrepen om noodzakelijke produktiviteitsverbeteringen
door te
voeren, zodat op de lange termijn een hogere groei bereikt
kan worden!? In het model van Aghion en Howitt speelt de
‘creatieve destructie’ een belangrijke rol. Volgens dit model
treedt in een economie met een hoge afWisselingssnelheid van
hoog- en laagconjunctuur een relatief hoge structurele groei
op.

Reële-evenwichtsleer en de arbeidsmarkt
Hiermee is tevens het verband aangeduid tussen de conjuncturele fluctuaties op de goederenmarkt en die op de arbeidsmarkt. In eerste instantie is het bestaan van werkloosheid binnen de reëele-evenwichtsmodellen verklaard uit intertemporele substitutie van arbeid naar vrije tijd ten gevolge
van een tijdelijke produktiviteitsschok. Omdat het moeilijk
vol te houden is dat de miljoenen werklozen in de Westerse
economieën aan het vakantie houden zijn, werd deze theorie
al snel aangepast. Zo houdt de modelaanpassing van Hansen
bij voorbeeld rekening met het feit dat schommelingen in de
werkgelegenheid in de VS zich veeleer manifesteren in veranderingen van aantallen werknemers dan in aanpassingen van
het aantal arbeidsuren per werknemer!’.
Anderen, zoals Lilien, menen dat sectorale schokken de oorzaak van de fluctuaties op de arbeidsmarkt zijn!’. Volgens
Lilien leiden sector-specifieke technologieschokken tot
enorme stromen van de minder produktieve naar de produktieve sectoren. Indien de produktiefactor arbeid zich niet
meteen kan aanpassen, zal er werkloosheid ontstaan. Deze
benadering blijkt empirisch nogal wat haken en ogen te hebben. Zo wijzen Abraham en Katz erop dat, wanneer sectorale
schokken de drijvende kracht achter de werkgelegenheidsfluctuaties zijn, dit behalve uit een hoge werkloosheid ook uit een
toename van het aantal vacatures zou moeten blijken’o. Dit
blijkt echter in Nederland noch in de VS het geval te zijn”.

11

Nadat intertemporele substitutie als verklaringsgrond voor
fluctuaties op de arbeidsmarkt ter zijde is geschoven, is men
op zoek gegaan naar andere verklaringen binnen het evenwichtsraamwerk. Met name de evenwichtszoekmodellen zijn
populair geworden bij het bestuderen van de werkloosheidsproblematiek”. Volgens de zoekmodellen gebruiken de werklozen tijd om naar een geschikte baan te zoeken zodat werkloosheid niet langer wordt gezien als een toestand van louter
baanloosheid. Werklozen vergelijken de kosten van het weigeren van een bepaalde baan met de baten van de kans op een
betere baan. Fluctuaties in werkgelegenheid kunnen optreden
door reële schokken, maar ook omdat de werklozen (baanzoekers) de economische ontwikkeling, hun eigen produktiviteit
of de kwaliteit van een bepaalde baan verkeerd inschatten.
In het verlengde van de zoekmodellen liggen de stroommodellen van de arbeidsmarkt”. In deze benadering staan naast
het koppelproces (‘matching proces’) de processen van banencreatie en banenvernietiging centraal. Banencreatie en banenvernietiging kunnen door allerlei schokken gedreven worden.
Zo zullen produktiviteitsschokken zowel tot banencreatie als
tot banenvernietiging leiden terwijl positieve geaggregeerde
vraagschokken meer banencreatie en minder banenvernietiging tot gevolg hebben. Als gevolg van deze processen ontstaan aan de ene kant vacatures maar aan de andere kant zoeken veel werknemers een nieuwe baan en raken daarbij
tijdelijk werkloos. De beschrijving van het koppelproces
houdt er rekening mee dat het vervullen van een vacature tijd
kost. Verondersteld wordt dat het aantal succesvolle koppelingen in een bepaalde periode positief samenhangt met het aantal werklozen en het aantal vacatures. Hieruit laat zich dus
verklaren dat binnen een situatie van evenwicht wel degelijk
werkloosheid kan bestaan (werkloosheidsevenwicht) en zelfs
dat dit werkloosheidsevenwicht van periode tot periode kan
verschillen.

Slot
Het is de verdienste van de nieuwe reële-evenwichtstheorie
van de conjunctuur dat deze het inzicht heeft verschaft dat

16. P. Aghion en P. Howitt, On the virtue of bad times, mimen, Delta, Paris,
1991; P. Aghion en P. Howirr, A model of growrh through cteative
desttuction, Econometrica, jg. 60, 1992, blz. 323-357.
17. Deze uitleg komt sterk overeen met de innovatie-theorie van Schumperer.
Schumpeter veronderstelde dat ondernemers tijdens recessies gedwongen
zijn om innovaties door te voeren. Deze innovaties vormen de drijvende
kracht van economische groei.
18. G. Hansen, Indivisab1e labor and the business eyele, Joumal of Monetary
Economics, jg. 16, 1985, blz. 309-328.
19. O.M. Lilien, Sectoral shifts and eyelical unemployment, Journal ofPolitical
Economy, jg. 90,1982, blz. 777-793.
20. K.G. Abraham en L. Katz, Cyelical unemployment: sectoral shifts or
aggregate disturbances?, Journalof Political Economy, jg. 94, 1986, blz. 507522.
21. Daarnaast laten Davis en HaJtiwanger, 1990, op.cit .. en Gautier en
Broersma, 1994, op.cit., respectievelijk voor de VS en Nederland zien dat
sectorale schokken slechts een klein deel van de variantie in banencreatie en
banenvernietiging kunnen verklaren.
22. Voor een uitgebreid overzicht van wekmodellen, zie D.T. Morrenson, Job
search and labor market analysis, in: O. Ashenfeller en R. Layard (red.)
Handbook of !4bor economics, deel 11, hfdst. 15, Elseviet Science
Publishers.
23. Zie bij voorbeeld O.J. Blanchard en P. Diamond, The flow approach to
labor markets, American Economic Review, 1992, blz 354-359, en EA.G.
den Butter en L Broersma, Wetkgelegenheid en arbeidsdynamiek, E5B, 17
november 1993, blz. 1056-1060.

trend en conjunctuur niet zomaar te scheiden zijn. Structurele
schokken kunnen een conjuncturele bijwerking hebben, en
omgekeerd heeft de intensiteit van de conjunctuurbeweging
invloed op het structurele veranderingsproces. Dit betekent
dat tijdelijke schokken niet uitsluitend de bron van conjuncturele schommelingen vormen maar tevens veranderingen in
de structurele trend teweegbrengen. De modellen van de
reëele-evenwichtsdenkers bieden een micro-economische verklaring voor dit waargenomen verband tussen conjunctuur en
structuur. Sommige van deze modellen impliceren dat reces-

sies de basis vormen voor een nieuw elan van structurele
dynamiek. Wanneer dat waar is, betekent het dat een conjunctureel stabilisatiebeleid ongewenst is. Ja, af en toe een
milde recessie geeft zelfs nieuwe levenskrachten aan de economie. Net als men wel beweert dat een milde ziekte weer
nieuwe levenskrachten bij de mens oproept.
Frank den Butter
Pieter Gautier
Pierre Koning

Auteurs