Ga direct naar de content

Dynamiek en kleinschaligheid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 3 1994

Dynàmiek en kleinschaligheid
A.R. Thurik*
etvermogen tot aanpassing aan veranderende omstandigheden is van belang
voor de concurrentiekracht van een economie. De afgelopen tijd zijn er in ESB
diverse artikelen verschenen waarin getracht werd de dynamiek van de Nederlandse
economie te meten. In dit artikel worden verschillende maatstaven vergeleken. Er
wordt grote aandacht besteed aan de relatie tussen dynamiek en kleinschaligheid en
Nederlandse sectoren worden gerangschikt naar dynamiek.

H

In het begin van de jaren negentig is de zorg om
het niveau van de dynamiek van het Nederlandse
bedrijfsleven in beeld gekomen. Dynamiek wordt
hier geassocieerd met aanpassingsvermogen
of vernieuwingsintensiteit1. Dynamiek is op tenminste
twee manieren te benaderen. Op het niveau van ondernemingen bestaat dynamiek uit de mate waarin
ondernemingen bereid of in staat zijn toe- of uit te
treden, te groeien of te krimpen of hun produktieproces te veranderen door speur- en ontwikkelingswerk
of innovaties. Op het niveau van markten is dynamiek gekoppeld aan bij voorbeeld prijsaanpassing bij
onderbezetting op een goederenmarkt of loonaanpassing bij werkloosheid op de arbeidsmarkt. Het is duidelijk dat de zorg om een voldoende hoog niveau
van dynamiek van het Nederlandse bedrijfsleven terecht is.
In de jaren tachtig richtte deze zorg zich op de
binnenlandse sector. Immers, de groei van de totale
Nederlandse economie liep achter bij die van andere
moderne economieën, terwijl de Nederlandse export
floreerde. Voorts rees de vraag of het hoge overschot
op de lopende rekening van de betalingsbalans een
indicator was van onvoldoende rendabele binnenlandse investeringsmogelijkheden2.
Een achterblijvende binnenlandse sector ondermijnt immers de concurrentiekracht van de internationale sectoren van onze
open economie. Deze ondermijning loopt via tenminste drie sporen3. Intensieve samenwerkingsrelaties
tussen bedrijven op het gebied van het uitbesteden
en toeleveren van goederen en diensten maken een
economie steeds gevoeliger voor de zwakste schakel.
Een achterblijvende binnenlandse sector maakt Nederland onaantrekkelijk als vestigingsplaats voor buitenlandse bedrijven. Ten slotte draagt een achterblijvende sector onvoldoende bij aan de financiering
van publieke voorzieningen op het gebied van zekerheid, veiligheid, gezondheid, infrastructuur, onderwijs, en dergelijke.
De zorg om de toekomst van de buitenlandse sector als gevolg van de samenhang met de binnenlandse wordt vergroot door de sterk toenemende concurrentie op de wereldmarkten (‘globalisering’). Deze

toenemende concurrentie hangt samen met de toename van het aantal deelnemers uit met name Azië en
Oost-Europa, de voortgaande liberalisering van het
handelsverkeer, de toename van mobiliteit van kapitaal en (hoogopgeleide) arbeid en de vermindering
van de kosten van communicatie en synchronisatie
bij over de aardbol gespreide activiteiten 4.

Aandacht voor dynamiek
Naast de voortdurend toenemende internationale concurrentie zijn er nog tenminste twee redenen waarom
bijdragen over dynamiek de kolommen van deze Berichten nog enige jaren zullen sieren.
Ten eerste zijn er nogal wat overheidsregelingen
die het functioneren, en dus de dynamiek, van markten direct beïnvloeden5. Er is in Nederland een grote
publieke en semi-publieke sector waar mededinging
nauwelijks een rol speelt (zoals in het onderwijs). Er
is veel mededingingsbeperkende
regulering (zoals in
de landbouw en het openbaar nut). Er is prijsvertekenende subsidiëring (zoals in het openbaar vervoer en
de huisvesting). Er is toetredingsbelemmerende
vestigingswetgeving (zoals in het ambacht) en algemeenverbindendverklaring
van cao’s (in de industrie).
Voorts is er de winkelsluitingswet en wetgeving voor
vrije beroepen (het notariaat). Ten slotte zijn er mededingingsbeperkende
regelingen op vele binnenland-

• De auteur is directeur fundamenteel onderzoek van het
Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, en
hoogleraar aan de economische faculteit van de EUR. Hij
bedankt Bob van Dijk, Koos van Dijken, Garmt Dijksterhuis, Aad K1eijweg, Marcel Lever en Sjaak Vollebregt voor
hun commentaar of berekeningen.
1. Kleinschalig ondernemen 1993: dynamiek en ondernemersklimaat, EIM, Zoetermeer, hoofdstuk 4.
2. A.L. Bovenberg, Overvloed en onbehagen. Sparen en investeren in Nederland, E5B, 6 februari 1991, blz. 144-148.
3. J.J.M. Kremers, Naar een sterkere binnenlandse groeidynamiek, E5B, 11 december 1991, blz. 1228-1232.
4. L.A. Geelhoed, 1994: uitdagingen voor het sociaal-economische bestel, E5B, 5 januari 1994, blz. 4-8.
S. ].J.M. Kremers, op.cit, tabel 2.

se sectoren (zoals prijs- en marktverdelingskartels)
die door de overheid geregistreerd en dus gesanctioneerd worden. Vele van de hierboven genoemde regelingen staan ter discussie, met name die op het gebied van ordening en mededinging.
Ten tweede is er de samenhang tussen de dynamiek op de goederen- en dienstenmarkten en die op
de arbeidsmarkt, terwijl de arbeidsmarkt via prijsvormende koppelingsmechanismen
weer samenhangt
met een groot deel van ons sociale stelsel. De lage
arbeidsdeelname en de hoge zekerheidsborging van
ons stelsel dragen bij aan de hoge collectieve-lastendruk. De herinrichting van het stelsel bepaalt al enige
jaren de politieke agenda en -dit zal nog geruime tijd
zo blijven. Nieuwe of vernieuwde argumenten die de
koppeling leggen tussen de dynamiek op de goederen- en dienstenmarkt – en dus het succes van de BV
Nederland bij een steeds verder opdringende internationale concurrentie – en de herinrichting van ons
sociaal-economisch stelsel zullen de besluitvorming
omtrent de herinrichting van het stelsel bevorderen 6.
Met andere woorden, in de discussies over de modernisering van onze economie zal er met betrekking tot
aspecten als herverdeling, overheidstaken, overlegstructuren en zekerheidsniveaus en hun financiering,
steeds meer aandacht worden geschonken aan hun
samenhang met de dynamiek van goederen- en dienstenmarkten.
Vorig jaar zijn drie bijdragen verschenen in deze
Berichten die op een directe wijze pogen dynamiek
te meten. Van Bergeijk en Haffner kiezen voor een
traagheidsratio (dit is de mate waarin het niveau van
capaciteitsbezetting prijsveranderingen beïnvloedt)
en concluderen dat er aan de marktdynamiek in
Nederland in de jaren zeventig en tachtig wel wat
schort7. Thurik herinterpreteert de resultaten van een
studie ter verklaring van prijs-kosten marges en
neemt geen gebrek aan dynamiek waar in de Nederlandse industrie in de periode 1975 tot en met 1986.
Hij beschouwt hiertoe de korte en lange-termijneffecten van zowel vraag als capaciteitsbezetting op prijskosten marges. Carree, Fris en Thurik gebruiken
twee verschillende modellen ten einde twee maten
voor marktdynamiek te construeren9. De eerste maat
heeft te maken met de omvang en snelheid van toeen uittreding, de tweede met de snelheid van de aanpassing van winsten. Zij passen dit toe op de Nederlandse detailhandel en concluderen dat de voorgenomen versoepeling van de vestigingswetgeving de
dynamiek zal verhogen. Van Ark, De Haan en Kouwenhoven stellen een indirecte wijze van dynamiekmeting voorlO. Zij gebruiken de ontwikkeling van de
bruto toegevoegde waarde, van de werkgelegenheid
en van de arbeidsproduktiviteit om te onderzoeken
of de nauwelijks exporterende’ sectoren in Nederland
minder dynamisch zijn dan de exporterende. Zij laten
zich dus sterk inspireren door bezorgdheid over een
achterblijvende binnenlandse dynamiek. Hun resultaten zijn niet eenduidig. Ik noem hun maten indirect
omdat het niveau van de maten een gevolg zou kunnen zijn van het niveau van de dynamiek in de betreffende sectoren. Onderzoek moet uitwijzen of dit inderdaad het geval is.

E5B 24-8-1994

De meting van dynamiek
Grofweg zijn er twee routes om het begrip dynamiek
te benaderen. Ten eerste de route waarbij een relatie
wordt gelegd met het niveau van mededinging. Dit
niveau wordt beschreven door middel van het niveau
of de groei van winsten of prijzen. De tweede route
bestaat uit een waaier van ad hoc indicatoren waarvan het plausibel is dat zij iets met dynamiek te maken hebben. Van beide routes zal ik enige voorbeelden geven en ook toelichten hoe de vier hierboven
genoemde bijdragen aan de discussie over dynamiek
te rangschikken zijn.

Directe meting
De mededingingsroute heeft zijn wortels in het model van volledig vrije mededinging. Dit model veronderstelt dat prijsnemers zover gaan in hun produktie
totdat de verkoopprijs gelijk is aan de marginale produktiekosten. Evenwicht tussen marktvraag en produktie-aanbod bepaalt de verkoopprijs. Bovennormale winsten lokken toetreding uit, het aanbod neemt
toe en de prijs daalt. Uiteraard is dit geen realistisch
model. Toch is dit het een uitgangspunt van vele benaderingen: de mate van dynamiek is evenredig aan
de mate waarin de volledig vrije mededingingsmechanismen worden benaderd. Dynamiek wordt dan
gedefinieerd als de snelheid of de volledigheid
waarmee deze mechanismen werken. Dit is direct
zichtbaar bij de Lerner-index, L = (P – mk)/P. Deze
index geeft weer in welke mate ondernemingen in
staat zijn hun prijs, P, boven de marginale kosten,
mk, vast te stellen. Een hoge L geeft aan dat er bovennormale winsten worden behaald en er dus weinig
dynamiek is. Een lage L is een indicator van veel dynamiek. De relatie tussen de Lerner-index en de intensiteit van mededinging kan nog verbeterd worden
door de index te corrigeren voor invloeden die niets
met mededinging te maken hebben. Bij voorbeeld,
een stijgende conjunctuur brengt vaak lagere kosten
per eenheid produkt met zich door een hogere capaciteitsbenutting. De resulterende hogere Lerner-index
hoeft geen indicatie te zijn van een lagere intensiteit
van mededinging. Een tweede situatie waarin een
correctie nodig is kan als volgt worden geschetst:
een laag niveau van mededinging kan via hoge winsten leiden tot een geringe noodzaak tot efficiënte
produktie. De resulterende hoge kosten per eenheid
produkt leiden tot een lage Lerner-index, die in dit
geval geen indicator is van een hoog niveau van mededinging. Het eerder genoemde onderzoek van Thu-

6. L.A. Geelhoed, op.cit.
7. P.A.G. van Bergeijk en R.C.G. Haffner, Op zoek naar dynamiek, £SB, 20 januari 1993, blz. 52-56.
8. A.R. Thurik, Is de Nederlandse industrie wel zo weinig
dynamisch? E5B, 28 april 1993, blz. 385-387. Zie ook: YM.
Prince en A.R. Thurik, Price-cost margins in Dutch manufacturing, De Economist, jg. 140, 1992, blz. 309-335.
9. M.A. Carree, P. Fris en A.R. Thurik, De gevolgen van de
nieuwe vestigingswet, E5B, 24 november 1993, blz. 10821086.
10. B. van Ark, J. de Haan en R. Kouwenhoven,
Het dynamisch tekort van Nederland, E5B, 8 dècember 1993, blz.
1131-1134.

rik is gebaseerd QP studies waarbij de Lerner-index
de te verklaren variabele is.
Een verwante klasse van modellen is die waarbij
niet het niveau van prijs of winst telt maar de snelheid waarmee winsten verdwijnen. De gedachte hierachter is dat wanneer de dynamiek hoog is, winst in
een bepaalde periode weinig zegt over de in de volgende periode te behalen winst. We zijn hier dan aangeland in de ‘persistence of profits’-literatuurll. Het
tweede model van Carree, Fris en Thurik is op deze
gedachte gebaseerd.
Ook de oorzaak van prijsaanpassingen wordt wel
gebruikt als indicator voor de mate van dynamiek. In
het model van Van Bergeijk en Haffner is de prijsrnutatie afhankelijk van de mutatie in kosten per eenheid produkt, het niveau van de capaciteitsbenutting
en de verandering van die capaciteitsbenutting. Vooral het reageren van de prijs op het niveau van de capaciteitsbenutting wordt als dynamiek geïnterpreteerd.
Andere modellen geven een zo volledig mogelijke specificatie van de wederzijdse relatie tussen het
niveau van de gemiddelde winst per onderneming
en het aantal ondernemingen. De gedachte is dat
hoge winstniveaus toetreding tot gevolg hebben en
dat toetreding tot verlaging van de winst leidt, en
voorts dat de mate waarin dit proces zich inderdaad
voltrekt een indicator is van de mate van dynamiek.
Is er bij voorbeeld geen toetreding ondanks relatief
hoge winsten dan is het dynamische proces verstoord. Het eerste model van Carree, Fris en Thurik is
op deze gedachte gebaseerd.
Hiervan afgeleid zijn modellen die de relatie tussen toetreding en uittreding beschouwen. In een
markt die niet groeit en waarin identieke ondernemingen ‘normale’ winsten opstrijken kunnen er twee
verschillende causale relaties optreden tussen toetreding en uittreding: ‘replacement’ en ‘displacement’ .
Replacement treedt op wanneer er ruimte in de
markt ontstaat doordat een onderneming uittreedt en
er dus een nieuwe onderneming toetreedt. Displacement treedt op wanneer er krapte in de markt ontstaat doordat een onderneming toetreedt en er dus
een onderneming moet uittreden. De gedachte is dat
dynamische markten meer door displacement dan
door replacement worden gekenmerkt12

Indirecte meting
Zoals gezegd, er is naast de route die een relatie legt
met niveau of groei van winsten of prijzen, een tweede route om dynamiek te beschrijven. Dit is de z.g.
indicator-route13. Ik noem een paar indicatoren:
• marktconcentratie is een maat voor de grootteverdeling van de bedrijven op een markt. Er zijn vele
kengetallen ontwikkeld. Bij voorbeeld de concentratie-ratio, die het gezamenlijke marktaandeel van
de X grootste bedrijven meet. De gedachte is dat
een hoge marktconcentratie leidt tot samenwerkingsgedrag en dus tot uitschakeling van mededinging. Een alternatieve maat is (de groei van) het
aandeel van kleine bedrijven. Een hoog aandeel
van kleine bedrijven betekent bijna per definitie
een laag aandeel van grote bedrijven en dus een
kleine kans op prijsbedervende samenwerkingsvor-

men. Daarbij komt dat concurrentie van kleine bedrijven de mogelijkheden tot uitoefening van
marktrnacht door grote bedrijven beperkt14. Een
hoog aandeel van kleine bedrijven is ook een indicator voor lage toe- en uittredingsbarrières. Voorts
zijn er aanwijzingen dat overwinsten bij kleine bedrijven sneller verdwijnen dan bij grote15. In het
zijn tijd ver vooruit zijnde artikel ‘Uit de schaduw
van de groten’ dichtte Van der Zwan het mkb al de
volgende eigenschappen toe: proeftuin en voorstadium voor groei, basis voor nieuwe bedrijfstakken,
innovatiepotentie en flexibiliteit en aanpassingsvermogen16. Kortom dynamiek. Al met al lijkt (de
groei van) het aandeel van kleine bedrijven een
redelijke en simpele maat voor dynamiek.
• Marktmobiliteit geeft de omvang van de veranderingen in marktaandelen van (alle) bedrijven in
een markt weer. Een index kan bij voorbeeld worden geconstrueerd door de absolute waarde van
de verschillen in marktaandelen van bedrijven in
twee opeenvolgende perioden te sommeren. Hoe
hoger deze index is, des te groter is de mobiliteit.
De gedachte is uiteraard dat wanneer een bepaalde verdeling van aandelen van bedrijven in een
markt niet verandert dit een aanwijzing is van geringe dynamiek.
• Toegankelijkheid van de markt is een belangrijke
determinant van dynamiek die op verschillende
manieren gemeten kan worden. De gedachte is
dat naarmate bestaande aanbieders minder worden blootgesteld aan concurrentie of aan de dreiging van concurrentie van nieuwe ondernemingen, er sprake is van een lagere dynamiek, bij
voorbeeld tot uitdrukking komend in bovennormale winsten.
Toegankelijkheid van de markt kan op drie manieren worden gemeten. Ten eerste m.b.V. een
directe inventarisatie van barrières, zoals schaalvoordelen (van toepassing op nieuwe ondernemingen) of in- en uitvoerrestricties (van toepassing op
buitenlandse ondernemingen). Ten tweede met
een inventarisatie van potentiële mededingers, de
‘firms outside the market’. Dit is een nogal moeilijke aanpak aangezien het gecompliceerd is om in

Tbe dynamics of company profits:
comparison, Cambridge, Cambridge Uni-

11. D.e. Mueller (red.),

an international

versity Press, 1990.
12. M.A. Carree en A.R. Thurik, Entry and exit in retailing:
incentives, barriers, displacement and replacement, Econometrisch Instituut, EUR, Rapport 9359/ A, 1993.
13. Zie ook R.C.G. Haffner, De meting van dynamiek: een

onderzoek naar de marktwerking op goederenmarkten in
Nederland, EUR!EZ, 1993 en E.LM., Kleinschalig ondernemen 1993, Zoetermeer, hoofdstuk 8.
14. S. Martin, Industrial Economics, New York, Mcmillan Publishing Company, 1988, blz. 184. Voor de Nederlandse industrie wordt deze hypothese eigenlijk noch verworpen
noch aangenomen.
Zie Y. Prince en A.R. Thurik, Firm-size
distribution and price-cost margins in Dutch manufacturing,
Smal! Business Economics, jg. 5, 1993, blz. 173-186.
15. A. Kleijweg, Winstpersistentie
en concurrentie in de industrie, CBS-Select 8: het Midden- en Kleinbedrijf, Voorburg, 1993, blz. 148-158.
16. A. van der Zwan, Uit de schaduw van de groten, ESB, 7
oktober 1981, blz. 976-979.

te schatten wie toetredingsplannen
heeft, zeker als
het om startende ondernemingen gaat. Ten derde
met turbulentie- of beweeglijkheidsindicatoren.
Dit
zijn maten die het resultaat weergeven van barrières en externe mededingingsdrang.
Voorbeelden
zijn het aantal toetreders plus het aantal uittreders
of de waarde van de importen plus die van de
exporten.
• Traniformatie-geneigdbeid is een belangrijk element van de in een markt optredende dynamiek.
Dit element kan betrekking hebben op veranderingen in het produkt, het produktieproces,
de organisatievorm, de verkoopmarkt enz. De gedachte is
uiteraard dat dynamiek samenhangt met veranderingen. Innovatieve input (bij voorbeeld uitgaven
aan speur- en ontwikkelingswerk)
of innovatieve
output (bij voorbeeld in aantal octrooien) zijn voor
de hand liggende indicatoren van de transformatiegeneigdheid van een markt.
• Performance wordt vaak met dynamiek geassocieerd, maar hoeft dit uiteraard niet te zijn. De groei
of grootte van de winstgevendheid
of de werkgelegenheid kan ook het gevolg zijn van de ontoegankelijkheid van een markt. Performance-maten
kunnen hoogstens een indicator van dynamiek zijn
voor zover zij een gevolg zijn van dynamiek bevorderend ondernemersgedrag
(zoals uitgaven aan
speur- en ontwikkelingswerk)
of van dynamiek bevorderende marktstructuren (zoals lage toetredingsbarrières).

Correlaties tussen indicatoren
In het vervolg van de analyse zal gebruik gemaakt
worden van de indicator-route. Dit is redelijk eenvoudig en van de mededingingsroute
zijn al enige voorbeelden gegeven. Gebruik wordt gemaakt van de volgende dynamiek-maten: toetreding, turbulentie,
kleinbedrijf (kb)-fractie in termen van aantal ondernemingen, de groei van de kb-fractie, midden- en kleinbedrijf (mkb)-fractie in termen van aantal werknemers en de groei hierin. Voor een definitie wordt
verwezen naar de voetnoten van tabel 1. Met CBSstatistieken kunnen de dynamiekmaten voor 29 bedrijfskiassen voor de periode 1985-1987 geanalyseerd
worden. De totale Nederlandse economie exclusief
landbouw en visserij, delfstoffenwinning, openbaar
nut en de overige dienstverlening (openbaar bestuur,
religie, onderwijs, gezondheid, sport en recreatie,
enz.) is op enige kleine uitzonderingen na vertegenwoordigd17. De variabelen komen met name uit de
hoek van de grootteverdeling van bedrijven en toegankelijkheid van een markt. Daarnaast worden twee
‘performance’-maten
geïntroduceerd, te weten het exportaandeel en de groei van de totale werkgelegenheid per bedrijfsklasse.
De correlatie-coëfficiënten
tussen de zes dynamiekmaten en de twee ‘performance’-maten
zijn opgenomen in tabel 2. Hieruit zijn enige interessante

17. Deze uitzonderingen zijn luchtvaart (sbi 75), hulpbedrijven bij het vervoer (sbi 76), communicatiebedrijven (sbi 77)
en verhuur van roerende goederen (sbi 85).

ESB 24-8-1994

conclusies te trekken. Tussen de groei van de totale
werkgelegenheid
en de vier dynamiek-maten toetreding, turbulentie en kb- en mkb-fracties is er hoegenaamd geen correlatie. Er moet dus tenminste
geconcludeerd worden dat de groei van de totale
werkgelegenheid
aan de ene kant en de vier dynaTabel 1. Enige dynamiekmaten
voor de Nederlandse
sector in de periode 1985-1987
TurbuBedrijfs- Toe
klasse treding lentie
(sbi)
198519851987
1987

20-21
22
23
24
25
26
27
28-30
31
32
33-34
35
36
37
38
39
51
52
61-64
65-66
67
68
71-72
73
74
81
82
83
84

0,011
0,045
0,097
0,028
0,041
0,018
0,036
0,011
0,029
0,021
0,035
0,023
0,043
0,036
0,039
0,058
0,034
0,020
0,050
0,025
0,024
0,025
0,022
0,027
0,031
0,006
0,018
0,008
0,089

0,035
0,069
0,173
0,054
0,057
0,020
0,045
0,033
0,029
0,056
0,054
0,025
0,043
0,055
0,062
0,109
0,059
0,046
0,073
0,055
0,044
0,038
0,028
0,027
0,044
0,006
0,034
0,008
0,125

particuliere

Groei
Kbfractie kb-fr.
aant.
ond.
ond.
19851987
1987

Mkb- Groei
fractie mkb-fr.
werkgh. werkgh.
19851987
1987

-0,015
0,011
0,017
0,009
-0,001
-0,006
0,002
-0,010
-0,012
-0,006
-0,007
-0,008
-0,007
-0,003
0,003
0,001
-0,011
-0,016
-0,005
-0,002
-0,004
-0,009
-0,011
0,028
-0,004
-0,015
-0,001
-0,009
-0,009

0,337 -0,017
0,001
0,399
0,724
0,006
0,012
0,823
0,001
0,849
0,201 -0,Q18
0,488 -0,002
0,090 – 0,005
0,434 -0,021
0,445 -0,013
0,444
0,003
0,012
0,502
0,004
0,114
0,004
0,247
0,661
0,021
0,593 -0,024
0,002
0,717
0,726 -0,022
0,710 -0,006
0,565 -0,013
0,781 -0,010
0,932 -0,005
0,522 -0,002
0,289
0,003
0,012
0,355
0,000
0,253
0,245 -0,009
0,001
0,859
0,433 -0,Q18

0,71
0,58
0,76
0,68
0,71
0,36
0,68
0,39
0,48
0,54
0,62
0,45
0,58
0,60
0,74
0,75
0,71
0,74
0,77
0,91
0,93
0,82
0,68
0,58
0,86
0,59
0,89
0,86
0,84

Export Groei
totale
aand.
1985- werkgh.
19851987
1987
0,39
0,71
0,82
0,71
0,20
0,49
0,10
0,73
0,48
0,25
0,50
0,64
0,72
0,61
0,68
0,68
0,02
0,02
0,25
0,25
0,00
0,00
0,37
0,76
0,37
0,01
0,09
0,00
0,06

0,020
0,032
0,007
-0,034
0,030
0,112
0,035
0,041
0,069
0,013
0,012
0,004
0,077
0,020
0,012
0,074
0,027
0,071
0,040
0,046
0,073
0,052
0,054
-0,094
0,003
0,025
0,059
0,048
0,111

BedrijfskJassen: zie beschrijving tabel 3.
Variabelen: a) toetreding: gemiddeld aantal jaarlijkse toetreders in de periode
1985 tot 1988, gedeeld door het gemiddeld aantal ondernemingen in dezelfde
periode; b) turbulentie: gemiddeld aantal jaarlijksetoetreders plus het aantal
jaarlijkse uittreders in de periode 1985 tot 1988, gedeeld door het gemiddeld
aantal ondernemingen in dezelfde periode: Voor de bedrijfsklassen waarbij het
aantal uittreders (verandering in het aantal bedrijven minus het aantal uittreders) negatief wordt (door bedrijfssplitsingen e.d.) is turbulentie gelijk aan de
toetreding; c) kb-fractie aantal ondernemingen 1987: aantal kleine (werknemers, exclusief nulbedrijven) ondernemingen gedeeld door het totaal aantal
ondernemingen in 1987 (excl. nulbedrijven); d) groei kb-fractte ondernemingen 1985-1987: gemiddelde groei van c) in de periode 1985 tot 1988; e) mkbfractie werkgelegenheid 1987: werkgelegenheid in midden- en kleinbedrijf d)
werknemers, exclusief nulbedrijven) gedeeld door totale werkgelegenheid (exclusief nulbedrijven); 0 groei mkb-Jractie werkgelegenheid 1985-1987: groei
van e) in de periode 1985 tot 1988; g) export aandeel: gemiddelde export aandeel over de periode 1985 tot eind 1987; h) groei totale werkgelegenheid 19851987jaarlijkse groei in de periode 1985 tot eind 1987 (excl. nulbedrijven).
Bronnen: a, b: Jaarstatisttek van de mutaties van het
ondernemingenbestand, CBS.c tlm f, h: Statistiek verloonde dagen en loonsommen, CBS.

g: input/output tabellen, Nationale rekeningen, CBS.

•
Tabel2. Correlaties tussen de dynamiekmaten van tabel 1

‘”

‘n

~oetreding
Turbulentie
~fractie aant.
(;fuei kb-fr.
tdkb-fractie
Ptoeimkb-fr.
~port-aandeel
9roei werkgh.

KbToe- Turbutreding buIen- fractie
tie
1,000
0,932.
0,224
0,399.
0,177
0,041
0,264
0,111

1,000
0,290
0,379.
0,248
-0,047
0,252
0,074

1,000
0,041
0,546.
-0,028
-0,517.
0,106

Groei
kb-fr.

Mkb- Groei Exp. Groei
fractie mkb-fr. aan- werkdeel gelh.

1,000
0,054 1,000
0,376. 0,092 1,000
0,537. -0,357 0,347 1,000
-0,597. – 0,041 -0,619* -0,390. 1,000

• Significant op 5%-niveau (tweezijdig).

miekmaten aan de andere kant verschillende zaken
weergeven. De correlatie-coëfficiënten
tussen de
groei van de totale werkgelegenheid en de groei van
de kb- en mkb-fracties zijn negatief18. Het lijkt dus
wat overhaast als Van Ark, De Haan en Kouwenhoven de dynamiek van de Nederlandse economie onderzoeken met de werkgelegenheidsgroei.
Een hoge
performance in termen van werkgelegenheidsgroei
lijkt niet samen te gaan met een hoge dynamiek in
termen van een groeiend aandeel mkb. Wel kan een
periode met hoge dynamiek gevolgd worden door
een periode met hoge performance.
Eerdere studies klagen over een gebrek aan dynamiek op de binnenlandse markten. Dit zou dus bevestigd worden door positieve correlatie-coëfficiënten tussen het exportaandeel enerzijds en de zes
dynamiekmaten anderzijds. Positieve correlatie-coëfficiënten worden waargenomen tussen het exportaandeel en de groei van de kb- en de mkb-fracties. Dit
is een representatie van het fenomeen dat kleine bedrijven snel opkomen in exportmarkten. De correlatie-coëfficiënten tussen het exportaandeel en de kben mkb-fracties zijn negatief. Dit is logisch omdat in
het algemeen geldt dat kleine bedrijven minder exporteren. De correlatie-coëfficiënten
tussen het exportaandeel en toetreding en turbulentie zijn zwak
positief. Voor de periode 1985-1987 en met datamateriaal van bijna de gehele Nederlandse economie exclusief het (semi- )overheidsdeel moet voorzichting
geconcludeerd worden dat de ‘binnenlandse’ sectoren minder dynamisch zijn dan de ‘buitenlandse’.
Voorts zien wij in tabel 2 enige positieve correlatie-coëfficiënten die voor de hand liggen. Toetreding
en turbulentie zijn zeer hoog gecorreleerd: in markten met veel toetreding is vaak ook veel uittreding.
Groei van de kb-fractie en toetreding zijn positief
gecorreleerd: toetreding leidt tot groei bij de kleintjes. Tot slot blijkt uiteraard de kb-fractie met de mkbfractie en hun resp. groeivoeten gecorreleerd te zijn.

Ordening in termen van dynamiek
Het is verleidelijk de 29 bedrijfskIassen te ordenen
naar de mate van dynamiek. Immers, daar waar dynamiek het laagst is, dient het meest intensief gestuurd
of gestimuleerd te worden. Ten einde de zes dyna-

miekmaten om te vormen tot één enkele geïntegreerde dynamiekmaat moet een weging verzonnen worden. Elke weging is uiteraard arbitrair. Een uiteindelijke ordening in de mate van dynamiek moet dus niet
al te absoluut opgevat worden. De geïntegreerde dynamiekmaat wordt als volgt geconstrueerd: per dynamiekmaat worden rugnummers uitgedeeld waarbij
het getal 1 wordt gegeven aan de meest dynamische
en het getal 29 aan de minst dynamische bedrijfsklasse. Door optelling van deze rugnummers ontstaat
een nieuwe volgorde. Deze optelling geschiedt op
een gewogen manier: toetreding en turbulentie worden gewogen met een factor 0,5. Zij zijn immers zeer
sterk gecorreleerd. De kb- en de mkb-fracties worden ook met 0,5 meegewogen en hun groeivoeten
met 1,0. De gedachte is dat groei meer met dynamiek
wordt geassocieerd dan niveau. De uiteindelijke volgorde is afgedrukt in tabel 3. De drie meest dynamische bedrijfskIassen zijn de kledingindustrie, die nummer één scoort op zowel toetreding als turbulentie,
de instrumenten en optische industrie, die nummer
één scoort op de groei van de mkb-fractie werkgelegenheid en de lederindustrie die hoog scoort op de
groei van de kb-fractie ondernemingen en de (groei
van de) mkb-fractie werkgelegenheid.
Uit tabel 1 blijkt dat de groei van de totale werkgelegenheid in deze drie bedrijfskiassen relatief gering is: respectievelijk 0,7%, 1,2% en -3,4% in de periode van 1985-1987. Hun exportaandelen zijn echter
met 82%, 68% en 71% zelfs voor industriële bedrijfskIassen erg hoog. De nummer één van de hier voorgestelde dynamiek-hitlijst, de kledingindustrie is ook
de nummer één van de exportaandeellijst. De hoge
dynamiek van de kledingindustrie is te verklaren uit
de hoge modegevoeligheid.
Deze gevoeligheid, en
dus het risico van onverkoopbare voorraden, geeft
een grote druk op de aankoopprijzen bij het uitbesteden. Deze druk heeft geleid tot de snelle opkomst
van de illegale ateliers in de jaren tachtig. Een uiting
van de dynamiek van de kledingindustrie is nu het
weer snelle verdwijnen van deze ateliers naar OostEuropa. De ketenaansprakelijkheid
maakt de uitbesteder verantwoordelijk voor afdrachten in de fiscale en
premiesfeer en dit kan bij vele ateliers in Nederland
niet waargemaakt worden. De hoge dynamiek van
de instrumenten en optische industrie en die van de
lederindustrie hangen ongetwijfeld samen met de
hoge importniveaus in deze industrieën. Sterke buitenlandse concurrentie inspireert tot een hoog vermogen van aanpassing en vernieuwing bij binnenlandse
bedrijven.
De drie minst dynamische bedrijfskIassen zijn de
aardolie-industrie, die nummer 29 scoort op mkb-fractie werkgelegenheid,
de rubber- en kunststof industrie, die met name laag scoort op de (m)kb-fracties
en de papierindustrie, die nummer 29 scoort op kbfractie ondernemingen. Uit tabel 1 blijkt dat de groei
van de totale werkgelegenheid
in deze bedrijfskIassen vrij hoog is: respectievelijk 4,1%, 6,9% en 11,2%
in de periode van 1985-1987. Alleen het exportaan-

18. Wanneer de zeevaart (sbi 73) wordt weggelaten wordt
de correlatiecoëfficiënt zelfs -0,7.

deel van de aardolie-industrie is met 73% echt hoog:
De lage dynamiek van de aardolie- en de papierindustrie is waarschijnlijk terug te voeren op hun hoge
kapitaalintensiteit. Slechts weinig ondernemingen
kunnen het benodigde kapitaal genereren. In deze industrieën zijn dan ook relatief weinig spelers met een
grote kans op prijs- of marktverdelende afspraken.
Het is dan ook niet vreemd dat deze industrieën de
warme belangstelling hebben van het Europese antikartel beleid.
De rubber- en kunststofverwerkende
industrie
heeft zeer goed gedraaid in de periode 1985-87. Uit
tabel 1 kan worden afgelezen dat zij met een jaarlijkse werkgelegenheidsgroei
van ruim 11% koploper is.
Deze toeleverende industrie heeft geprofiteerd van
de trend tot uitbesteding. Deze trend liep synchroon
met de trend om het aantal toeleveranciers te verminderen. Dit heeft geleid tot schaalvergroting bij de toeleverende industrie. De resulterende grotere macht
van bestaande ondernemingen heeft wellicht tot een
verminderde toetreding en turbulentie geleid. De
trend om het aantal toeleveranciers te reduceren kan
dus nadelig zijn voor de dynamiek van de toeleverende industrie.
Uit de nadere bestudering van deze (tweemaal
drie) extremen van de dynamiek-hitlijst blijkt nogmaals dat dynamiek zoals hier gedefinieerd weinig
met werkgelegenheidsgroei
van doen heeft. Er lijkt
zelfs een negatieve correlatie te zijn. Wel blijkt opnieuw dat dynamische bedrijfskiassen ook succesvol
zijn op exportmarkten. Dit is hoopvol gezien het feit
dat dynamiek hier geassocieerd wordt met kleinschaligheid.
Minder hoopvol is het feit dat het werkgelegenheidsaandeel van de drie meest dynamische bedrijfskiassen in de totale Nederlandse industrie slechts 3%
is, terw~l dat van de drie minst dynamische bijna
18% is1 . Verdere successen van reeds dynamische
bedrijfsklassen zullen geen grote bijdrage leveren
aan de huidige werkloosheidsproblematiek.

Tot slot
Er wordt veelvuldig gesproken over de dynamiek
van de Nederlandse economie. Dit geschiedt doorgaans vanuit het perspectief dat de marktwerking en
de vernieuwingsdrift tekort schieten en verbeterd
moeten worden. Refererend aan heel Europa spreekt
Van der Zwan zelfs van een hang naar evenwicht en
stabiliteit die de vorm aanneemt van verstarring en
bewegingsloosheid20.
Beleids- en mentaliteitsveranderingen zullen verreikend moeten zijn. Zelfs politici,
ongeacht hun kleur, beamen dit in het openbaar.
De eerste vraag moet dus luiden: wat is dynamiek
en hoe moet het gemeten worden? Nu is dynamiek,
evenals gezondheid en welvaart, een moeilijk duidbaar begrip. Hierboven zijn enige voorbeelden gegeven hoe dynamiek gemeten kan worden. Het is onwaarschijnlijk dat er uiteindelijk een bevredigende
ééndimensionale maat voor dynamiek zal worden
ontwikkeld en geaccepteerd. In dit artikel ligt de nadruk op aspecten van kleinschaligheid. Dit is een tot
nu toe onderbelichte maar essentiële dimensie van
dynamiek. In het kleinschalige deel van het bedrijfsle-

E5B 24-8-1994

Tabel 3. Rangorde van de bedrlifsklassen naar de mate van
dynamiek
Rang bêdrijfsklasse

1
2

3
4
5
6
7
8
9
10
11

12
13
14
15

23
38
24
25
22
74
61-64
39
27
37
73
65-66
67
51
33-34

16
68
84
17
18
36
19
83
20
35
21
82
22
32
23 71-72
24
52
25 20-21
26
81
27 28-30
28
31
26
29

Omschrijvingbedrijfsklasse

k1edingin~strie
instrumenten- en optische industrie
leder- schoen- e.a. ledetwarenmdustrie (excl. kleding)
hout- en meubelirtdustrie (excl. metalen meubelen)
textielindustrie
binnenvaart
groothandel en tussenpersonen in de handel
overige industrie
grafische industrie, uitgeverijen
transportmiddelenindustrie
zeevaart
detailhandel
hotels, restaurants, café’s e.d.
bouwnijverheid
basismetaal en metaalproduktie-industrie
(excl. machines en transportmiddelen
reparatiebedrijven voor gebruiksgoederen
zakelijke dienstverlening
elektronische industrie
exploitatie van en handel in onroerende goederen e.d.
machine industrie
verzekeringswezen
bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie
spootwegen en wegvervoer
bouwinstallatiebedrijven
voedings- en genotmiddelenindustrie
bankwezen
aardolie-, chemische- en kunstmatige en synth. garen- en vezelind.
rubber- en kunststofvetwerkende industrie
papier- en papietwarenindustrie

ven ligt veel energie opgeslagen: kleinschaligheid
heeft de potentie tot aanpassing, flexibiliteit en vernieuwing. Daarnaast wordt er veel verwacht van het
kleinschalige bedrijfsleven bij de bestrijding van de
werkloosheid. Immers, waar moet de werkgelegenheid vandaan komen? Het grote bedrijfsleven saneert
en de publieke sector voert efficiëntie-operaties uit.
Voorts is het kleine bedrijfsleven arbeidsintensiever
dan het grote bedrijfsleven. Ten slotte zijn er steeds
meer aanwijzingen dat in kleine bedrijven een lagere
beloning bestaat voor hetzelfde type arbeid dan in
grote bedrijven 21. Zowel het arbeidsintensieve als de
gemiddelde lagere loonvoet van het mkb kunnen beide een bijdrage leveren aan de bestrijding van de
werkloosheid.
RoyThurik

19. A.R. Thurik, structuurveranderingen in de Nederlandse
industrie, E5B, 4 september 1991,Tabel 2.
20. A. van der Zwan, Europa in een woelige wereld, E5B,
23 maart 1994,blz. 260-263.
21. CM. van Praag en H. Oosterbeek, ~nomalie:grotere bedrijven betalen hogere lonen, ESB, 25 augustus 1993,blz.

764-768.

Auteur