Met spook is uit de kast
De inflatie steekt de kop weer op. Van het land met
de beste prijsstabiliteit is Nederland in enkele maanden teruggevallen tot een matige middenmoter. De
inflatie wordt voornamelijk veroorzaakt door de
overheid. Bezuinigingen blijken niet langer voldoende om het financieringstekort omlaag te brengen, zodat verhoging van huur, benzine-accijns en aardgasprijs voor extra inkomsten moeten zorgen. Deze
maatregelen staan recht tegenover de verlagingen
van btw en directe belastingen, die de afgelopen jaren bijdroegen aan de grote mate van prijsstabiliteit.
De huidige prijsverhogingen hebben de inflatie omhooggedreven tot 4,6 procent.
De inflatie duikt op juist nu de omstandigheden verslechteren. De economische groei zal volgend jaar
dalen naar 1 a 1,5 procent. Het aantal inactieven
blijft stijgen. Voor 1992 verwacht het Centraal Planbureau 87 inactieven op 100 actieven. Nieuwe financie’le tegenvallers dreigen, waardoor verdere prijsverhogingen en een stijging van de sociale premies
wellicht noodzakelijk zijn. De discussie over de beperking van de duur van de WAO-uitkeringen en de
dreigende ontkoppeling van lonen en uitkeringen
zetten de verhoudingen binnen de regering en tussen regering en sociale partners onder hoogspanning. De kans bestaat dat de inflatie deze ontwikkelingen versterkt. De financiele schade die de overheid daarvan ondervindt kan de extra inkomsten uit
de prijsverhogingen verre overtreffen.
De nu genomen maatregelen zijn eenmalig en de inflatie zal niet snel de dubbele cijfers bereiken. Toch
dreigt altijd het gevaar dat een eenmaal aangewakkerde inflatie moeilijk is uit te bannen. Werknemersvertegenwoordigers hebben al aangekondigd hogere looneisen te stelfen om de prijsstijgingen te
compenseren. De hogere lonen zullen op hun beurt
door werkgevers worden vertaald in (opnieuw) hogere prijzen, of – als dat uit concurrentie-overwegingen niet mogelijk is – in een daling van de winstmarge. Dalende winstmarges en toenemende onzekerheid over toekomstige loon- en prijsontwikkelingen
betekenen dat de investeringsgeneigdheid van ondernemers afneemt en dat de economische groei
(verder) daalt.
Maar ook voor werknemers vormt de inflatie een onzekere factor. In een aantal bedrijfstakken zijn kortgeleden cao’s afgesloten met een beperkte loonstijging. Door de plotseling stijgende inflatie is deze
loonstijging niet of nauwelijks meer voldoende om
de koopkracht op peil te houden en voelen de werknemers zich bekocht. De overheid, die al jaren een
beroep doet op de sociale partners om de loonontwikkeling gematigd te houden, verliest door het opdrijven van de inflatie haar betrouwbaarheid als onderhandelingspartner. De sociale spanning neemt
hierdoor verder toe en de kans dat door loonmatiging de loon-prijsspiraal in de hand is te houden,
wordt kleiner.
Naast de toenemende onzekerheid en de invloed op
lonen en prijzen kan de inflatie ook de rente opdrijven, om de geldontwaarding te compenseren. In re-
ESB 21-8-1991
actie op de stijgende inflatie hebben de Nederlandsche Bank en de Duitse Bundesbank de officiele tarieven al verhoogd. Verdere verhogingen zijn niet
uitgesloten. Voor de overheid betekent een hogere
rente dat de toch al hoge rentelasten op de staatsschuld verder toenemen. Daar staat echter tegenover dat de waarde van de staatsschuld daalt. Voor
bedrijven leidt een hogere rente tot stijging van de
kosten, waarop een zelfde reactie valt te verwachten als op een loonstijging.
De stijgende rente, de hogere loonkosten en prijzen
betekenen dat de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven verslechtert. De gunstige positie
die Nederland door loonmatiging heeft verkregen,
kan hierdoor weer gedeeltelijk teniet worden gedaan. EG-landen als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, toch geen landen met een uitzonderlijk
goede reputatie als inflatiebestijder, hebben nu al
een lagere inflatie dan Nederland, waardoor hun
produkten relatief goedkoper worden. Vanuit concurrentie-oogpunt is het nog een geluk dat in Duitsland, de belangrijkste afnemer van Nederlandse produkten, de inflatie eveneens naar zo’n 4,5 procent is
gestegen. Nederlandse goederen worden zodoende
niet duurder in verhouding tot Duitse.
Voor de bestrijding van de inflatie in Nederland is
de prijsontwikkeling in Duitsland minder gunstig.
Door de gulden aan de harde D-mark te koppelen
heeft de Nederlandsche Bank de afgelopen jaren
een belangrijke voorwaarde geschapen voor het
handhaven van een lage inflatie. Dat deze koppeling ook nu moet worden gehandhaafd, staat niet
ter discussie. Zij garandeert immers de wisselkoersstabiliteit en het vertrouwen in de gulden. Nu echter ook in Duitsland de inflatie de kop opsteekt
wordt via een vaste wisselkoers de Duitse inflatie
ook in Nederland gei’mporteerd; een ontwikkeling
waar de Nederlandsche Bank machteloos tegenover staat.
De mogelijkheden om de inflatie in de hand te houden zijn dus zeer beperkt. De Nederlandsche Bank
is geheel afhankelijk van haar Duitse tegenpool en
de overheid van de bereidheid tot loonmatiging
door de sociale partners. Vooral nu de overheid het
wisselgeld heeft verspeeld, om met werkgevers en
werknemers tot overeenstemming te komen. Gezien
de gevolgen die eenmaal in gang gezette en niet te
controleren inflatie kan hebben voor de concurrentiepositie, de economische groei, de werkgelegenheid en daarmee voor de overheidsfinancien zijn
verdere prijsverhogingen hoogst ongewenst.
D.E. Ernste
83$