Ga direct naar de content

Afscheid van Rutten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 30 1990

Afscheid van Rutten
De “machtigste ambtenaar van Den Haag” verlaat de
burelen. Prof. dr. F.W. Rutten heeft deze week afscheid
genomen als secretaris-generaal van het Ministerie van
Economische Zaken. Hij heeft die functie zeventien jaar
bekleed en in die tijd vijf ministers en negen staatssecretarissen versleten. Politici komen en gaan, de ambtenaar blijftbestaan.
In die periode is de Nederlandse economie door twee
oliecrises gegaan en door het diepste conjuncturele dal
na de tweede wereldoorlog. Het waren jaren waarin de
werkloosheid pijlsnel opliep en maar heel langzaam
weer kon worden teruggedrongen. De overheidsfinancie’n liepen uit de hand en zijn tot op heden nog niet
onder controle gebracht. In de beleidsfilosofie vond een
ommezwaai plaats van keynesiaans via monetaristisch
en supply-side naar nieuw-klassiek. De orientatie verschoof van macro naar micro. Op Ruttens eigen departement werd de WIR ingevoerd en – enkele tientallen
miljarden later – weer afgeschaft. Het industriebeleid
ontwikkelde zich van steunverlening aan bedrijven in
nood naar stimulering van kansrijke activiteiten en bevordering van technologische vernieuwing. Nieuwe onderwerpen verschenen op de agenda: emancipatie, belastingverlaging, Europa ’92, milieu; andere werden ervan afgevoerd: selectieve groei, deregulering, kernenergie. Rutten heeft al die veranderingen niet alleen
meegemaakt, maar er ook zijn stempel op gedrukt.
De meeste secretarissen-generaal zijn manager van
hun departement. Hun voornaamste bezigheid is de
organisatie goed te laten lopen. Rutten niet. Dat werk
liet hij aan zijn plaatsvervangerover. Zijn grote interesse
was net uitzetten van de hoofdlijnen van de economische politiek en de wetenschappelijke onderbouwing
ervan. Die hoofdlijnen werden vastgelegd in de rapporten van de Centraal-Economische Commissie (CEC),
de belangrijkste ambtelijke adviesclub, waarvan Rutten
voorzitter was. De CEC-rapporten hebben in kabinetsformaties en bij begrotingsvoorbereidingen altijd een
zeer belangrijke rol gespeeld. In verschillende regeerakkoorden zijn de adviezen vrijwel letterlijk terug te
vinden. Dat pleit deels voor de kwaliteit van de adviezen,
maar meer nog weerspiegelt het de betekenis van
‘agenda setting’, het voorselecteren van beleidsalternatieven. Juist hierin manifesteerde zich Ruttens invloed
op het financieel- en sociaal-economische beleid.
Die invloed werd versterkt doordat Rutten, zoals gezegd, zeer veel aandacht besteedde aan de wetenschappelijke onderbouwing van het beleid. Hij putte
daarvoor uit de economische literatuur en ervaringen
die in andere landen waren opgedaan. De opgedane
inzichten werden verantwoord in de jaarlijkse nieuwjaarsartikelen in ESB. Dat heeft hem soms in conflict
gebracht met vakbroeders, die hem verweten alleen die
wetenschappelijke resultaten te gebruiken die de heersende politieke opvattingen konden ondersteunen. Zo
raakte hij enkele jaren geleden verwikkeld in een polemiek met zijn leermeester Schouten over de mogelijkheid c.q. noodzaak van macro-economische coordinatie1. Volgens Rutten betekenden de notoire onbetrouwbaarheid van macro-economische voorspellingen en de
opgedane ervaringen met overheidsingrijpen in specifieke markten, dat de overheid zich maar beter op haar
‘primaire taken’ kon concentreren in plaats van in allerlei
markten te intervenieren en dat zij voor het macro-economische beleid beter op een aantal simpele vuistregels
kon vertrouwen dan op “alomvattende cerebrale be-

ESB 6-6-1990

leidsconcepties (…) op basis van onzekere prognoses”.
Rutten noemde dat in zijn nieuwjaarsartikel in 1987 de
“nieuwe zakelijkheid” in het economische beleid. Volgens Schouten echter was het een “absoluut gebrek
aan enig beleid”, een opstelling die misschien wel te
begrijpen was gezien de onwil van sociale partners om
centrale afspraken te maken, maar die daardoor nog
niet te rechtvaardigen en zeker niet wetenschappelijk te
funderen was. Rutten antwoordde droogjes dat het ook
een taak van de wetenschap is om “briljante concepties”
op hun praktische bruikbaarheid te toetsen. Als die
bruikbaarheid gering blijkt, moet men niet aarzelen voor
een bescheiden, zakelijke aanpak te kiezen.
Behalve uit wetenschappelijke kring kreeg Rutten ook
kritiek uit parlementaire hoek. De vorige Kamervoorzitter Dolman maakte zich zorgen over de vervaging van
de politieke verantwoordelijkheid wanneer hoge ambtenaren vergaande beleidsuitspraken deden. En begin dit
jaar nog stelde de huidige fractieleider van de VVD,
Bolkestein, Kamervragen over de politieke status van
Ruttens uitspraken in zijn nieuwjaarsartikel. Ook anderen, die het met zijn betogen niet eens waren, zochten
naar mogelijkheden om hem het zwijgen op te leggen.
Tevergeefs. Rutten schreef zijn artikelen wel eigenmachtig, maar zorgde altijd voor politieke rugdekking,
zowel op zijn eigen departement als op andere departementen als hij zich over andere beleidsterreinen uitliet.
Ook al was er kritiek, niemand kon ontkennen dat de
nieuwjaarsartikelen van Rutten belangwekkend en
doorwrocht waren. Doordat Rutten de internationale
economisch-politieke discussie nauwgezet volgde en
bovendien een goede neus had voor wat politiek haalbaar was, waren de opvattingen die hij verwoordde,
vaaktrendzettend. Ruttens bekering van gematigd keynesiaan tot aanbodeconoom aan het eind van de jaren
zeventig, zijn nadruk op herstel van de werking van het
marktmechanisme in het begin van de jaren tachtig, zijn
pleidooien voor belastingverlaging sinds 1976 en zijn
‘nieuwe zakelijkheid’ in 1987 vonden navolging en werden spoedig politiek gemeengoed. Dat was natuurlijk
niet alleen aan Rutten te danken. Wat hij verwoordde
weerspiegelde meestal de internationale trend in het
economisch-politieke denken. Maardaarmeezette hij in
ons land vaak de toon.
In zekere zin heeft Rutten met zijn pleidooien voor
nieuwe zakelijkheid en afstand nemen van het macroeconomische denken zich zelf overbodig gemaakt. Het
macro-economische beleid was immers bij uitstek zijn
nering. Daar komt nog bij dat de bevoegdheden op het
beleidsterrein van Economische Zaken allengs meer
naar Brussel zijn verschoven. Men kan zich voorstellen
dat voor iemand die zich graag met de ‘grand design’
van de macro-economische politiek bezighield, de intellectuele uitdaging afneemt als hij zich hoofdzakelijk over
de details van de Winkelsluitingswet dient te buigen. In
het NCW-blad de Werkgevervan 31 mei jl. zegt Rutten
dat het overheidsbeleid kampt met een tekort aan bruikbare, sprankelende ideee’n. In zijn nieuwe functie als
voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleidzal het zijn eerste verantwoordelijkheid
zijn om daar wat aan te doen.

L. van der Geest
1. D.B.J. Schouten, De nieuwe zakelijkheid in het economische
beleid, ESB, 4 februari 1987, met naschrift van F.W. Rutten.

509

Auteur