Haagse propaganda
Het gaat weer goed met de Nederlandse economie als
we de laatste berichten uit Den Haag mogen geloven. De
economische groei neemt toe, de werkloosheid loopt terug, het financieringstekort van de overheid daalt en de
inflatie blijft laag. Al met al genoeg reden tottevredenheid
bij de Haagse beleidsmakers. Met het politieke oogstjaar
1990 voor de boeg is dat voor de politieke gezagsdragers
een zeer verheugende ontwikkeling. Met het naderen van
het eerstvolgende electorate ijkpunt is echter extra waakzaamheid geboden ten aanzien van de economische
data die over ons uitgestort worden. Statistieken liegen
niet, maarkunnen wel zodanig gepresenteerd worden dat
zij niet langer (outer feitelijke informatie verschaffen maar
dienen ter ondersteuning een politiek opportuun geachte
visie.
Het meest pregnant komt het goochelen met cijfers
naar voren in het ‘geschoonde’ werkloosheidscijfer van
het CBS. Volgens de nieuwe definitie was de werkloosheid in november (415.000) ruim 250.000 lager dan de
cijfers van de arbeidsbureaus uitwijzen. Dat ruimt prettig
op als het CBS-cijfer tot uitgangspunt voor beleid wordt
genomen en het lijkt er sterk op dat dit gebeurt getuige
het nieuwjaarsartikel van Rutten in ESS van vorige week.
Vergeten is allang de waarschuwing die het Centraal
Planbureau in September nog liet horen. Volgens het CPB
dienen geen nadere conclusies uit het nieuwe geschoonde cijfer getrokken te worden tot een reeks van cijfers beschikbaar is en/of de statistische basis van het geschoonde cijfer is verbeterd1. Alhoewel het CPB niet voor iedereen de hoogste autoriteit in Nederland is, vertrouwde het
nieuwjaarsartikel ons ook nog toe dat de CPB-analyses
gemiddeld genomen een bruikbaar kompas vormen om
bij het beleid op te varen. Blijkbaar is dit een van de uitzonderingen die de regel bevestigen.
Een andere discutabele kwestie is de vraag is of het
nu wel zo goed gaat in Nederland. Zowel in internationaal als in historisch perspectief kan men daartwijfels over
hebben. Hoogurt bevinden wij ons in een conjuncture^
opgang die nog geenszins een structurele wending in de
goede richting hoeft te betekenen. Ten eerste de situatie
op de arbeidsmarkt. De toename van de werkgelegenheid is nog nauwelijks in een daling van de werkloosheidscijfers tot uttdrukking gekomen. Bij internationale
vergelijkingen vertroebelen definitieverschillen het beeld
en misschien is het daarom aardig eens te kijken naar de
ontwikkeling van het totale aantal werkenden per land.
Een dergelijk cijfer houdt tegelijk rekening met verborgen
werkloosheid in sociale-zekerheidswetten, scholing en
vervroegde-uittredingsregelingen die de werkloosheid
verlagen maar niet tot meerwerkgelegenheid leiden. Het
economisch actieve deel van de bevolking tussen 15 en
64 jaar is sinds 1983 in Nederland volgens OESO-cijfers
slechts met 0,3% toegenomen. Internationaal gezien een
zwakke prestatie, vooral als men bedenkt dat de participatiegraad in Nederland traditioneel laag is. Gevoegd bij
enkele andere arbeidsmarktindicatoren als de verandering in de werkloosheid en de verandering in het procentuele aandeel langdurig werklozen schaart de OESO in
de jongste Economic Outlook Nederland dan ook onder
het selecte groepje landen waar “labour-market performance appears to have worsened by most measures”,
waarbij de huidige conjuncture^ opleving sinds 1983 afgezet wordt tegen de voorafgaande piek van 19792.
De ontwikkeling van de economische groei is in de jaren tachtig vrijwel parallel verlopen aan die in West-Duitsland. Voor 1988 schat de OESO de Nederlandse groei
echter een vol procent lager in dan de Duitse. Deze trendafwijking wordt niet verduidelijkt en er valt dan ook wat te
ESB 11-1-1989
zeggen voor de Haagse claim dat de OESO-schatting
voor de Nederlandse groei in 1988 te laag is. Het is echter te vroeg om op grand van dit ene gunstige jaar te concluderen dat het achterblijven van de Nederlandse groei
een overwonnen probleem is. In 1986 en 1987 liep de Nederlandse groei nog duidelijk achter op het EG-gemiddelde en de vrees is dan ook gerechtvaardigd dat 1988 een
incidentele uitschieter was na twee relatief magere jaren.
Voor het gelijk oplopen in 1989 en 1990 valt na de gunstige uitkomst in 1988 des te meer te vrezen, als we rekening houden met de voorspelde afname van de groei
in West-Duitsland. Het hoeft geen betoog dat de Nederlandse groei in breder intemationaal perspectief (VS, Japan, en Zuidoost-Azie) ronduitteleurstellend is.
De opgaande fase van de conjunctuur heeft ook niet
tot een corresponderende reductie van het financieringstekort ge\e\d. De politieke druk zal in een pre-verkiezingsjaar toenemen om de budgettaire broekriem, die jaren
heeft gekneld, eindelijk weer eens wat minder strak aan
te halen. Hierdoor zal de bezuinigingsmoeheid zich dit
jaar nog sterker gaan manifesteren. Een aanzienlijke
meevaller in de reductie van het financieringstekort lijkt er
dan ook niet in te zitten. Gaat het eigenlijk wel de goede
kant op? Met een geschat financieringstekort van 5,9% in
1988 voor de totale overheid (OESO-cijfers) is het tekort
lager dan in de piekjaren 1982-1984. In alle jaren tot 1981
en ook in 1985 was het financieringstekort echter aanzienlijk geringerdan in 1988. In 1990 zal de regering nog
geen stap verder zijn dan in 1985. Duidelijk is in elk geval
dat van een anti-cyclisch begrotingsbeleid in het geheel
geen sprake is geweest. Dit doet des te meer vrezen voor
de broosheid van het Nederlands financieel-economisch
herstel mocht zich onverwacht een terugval in de economische groei of een recessie voordoen. In vele andere
landen die eind jaren zeventig of begin jaren tachtig ontspoorde overheidsfinancien hadden, is veel duidelijker
van een daadwerkelijke vermindering van overheidstekorten sprake. Voorbeelden hiervan zijn Japan, het VK,
Zweden, Denemarken en Frankrijk. Zelfs in de VS zal het
tekort van de federale overheid tussen 1985 en 1990 als
percentage van het bnp ruwweg gehalveerd zijn (van
4,9% in 1985 naar 2,5% in 1990). Voor de totale overheid
heeft in de periode 1985-1988 al bijna een halvering
plaatsgevonden (van 3,3% naar 1,7%).
De daling van de aardgasprijs sinds 1986 is een belangrijke negatieve factor geweest voor de ontwikkeling
van het financieringstekort. Andere landen mogen hier
minder onder geleden hebben of zelfs van geprofiteerd
hebben, maar dat doet niets af aan de omvang van het
probleem dat het f inancieringstekort vormt voor de Nederlandse economie. In landen waar wel orde op zaken is
gesteld, zal men in veel mindere mate te maken krijgen
met een verdringing van alternatieve overheidsbestedingen door rentelasten. In Nederland zullen overheidsinvesteringen wel weer kind van de rekening worden, waardoor we ook in de toekomst niet vreemd moeten opkijken
als de groei op het EG-gemiddelde blijft achterlopen. De
zeer geringe voortuitgang die de laatste jaren onder een
gunstige wereldconjunctuur geboekt is met het vergroten
van het actieve deel van de bevolking doet vrezen dat de
situatie van onbenut arbeidspotentieel zal voortduren en
groeivertragend zal blijven werken.
A.J. Wolters
1. Centraal Planbureau, Macro economische verkenning 1989,
‘s Gravenhage, September 1988, biz. 77.
2. OESO, Economic Outlook, december 1988, biz. 34,39-40.
29