Zomerzotheid
Tijdens de zomermaanden vertoefde Van Wijnbergen, een gezaghebbende Nederlandse econoom van
de Wereldbank, in Tilburg. Hij gaf daar aan de Katholieke Universiteit Brabant gastcolleges over het Internationale kapitaalverkeer en de wereldhandel. Via de NRC
van 12 augustus Het hij Nederland weten dat de gulden
als gevolg van de daling van de olie- en gasprijzen is
overgewaardeerd. Nederland prijst zich zelf uit de markt
en dit is volgens Van Wijnbergen een van de belangrijkste oorzaken van de nog steeds hoge werkloosheid in
ons land. De oplossing voor dit probleem is volgens Van
Wijnbergen de band tussen gulden en mark los te laten
en de gulden te devalueren. Het komt in Nederland niet
vaak voor dat gerenommeerde specialisten op het terrein van de Internationale economie pleiten voor devaluatie van de gulden. En de gastcolleges van Van Wijnbergen zijn dan ook een goede aanleiding om weer eens
uit te leggen waarom het rommelen met wisselkoersen
onverstandig is.
Het idee dat aan pleidooien voor devaluatie ten
grondslag ligt is dat een verlaging van de wisselkoers
de concurrentiepositie van de nationale economie ten
goede komt. Er wordt meer geexporteerd en er wordt
minder gei’mporteerd omdat binnenlandse bedrijven relatief goedkoper kunnen werken. De lopende rekening
verbetert, de binnenlandse produktie groeit en de werkgelegenheid neemttoe. Zo gepresenteerd is een devaluatie een pijnloze manier om alle economische problemen op te lessen. Er schuilt echter een addertje onder
het gras. Een devaluatie betekent een verslechtering
van de ruilvoet. In ruil voor een gegeven hoeveelheid eigen produkt krijgt een land na een devaluatie minder
buitenlands produkt. Als gevolg van de stijging van de
importprijzen daalt het reele inkomen, of stijgt het in ieder geval minder dan de produktie.
Een devaluatie is dus niet gratis. De inkomensdaling
die het gevolg is van een devaluatie is groter naarmate
de economie opener is. Het kostenaspect kan niet zomaar worden weggemoffeld, omdat de wijze waarop
deze kosten worden verdeeld van invloed is op de uiteindelijke effectiviteit van de devaluatie. In eerste instantie lijden zowel werkgevers als werknemers onder
de devaluatie. De prijzen van alle geTmporteerde produkten, zowel consumptiegoederen als inputs voor het
produktieproces, stijgen. Geen van beide groepen zal
het uiteraard bij de inkomensdaling laten zitten en het
grote afwentelen kan beginnen. De werkgevers zullen
de kostenstijging in de prijzen doorberekenen. Daarmee
gaat immers slechts een deel van de winst in termen van
de concurrentiepositie verloren. De werknemers zullen
prijscompensatie eisen. Hoe meer ze die weten te krijgen, des te kleiner zal het effect van de devaluatie zijn.
Het is niet onwaarschijnlijk dat uiteindelijk iedereen
volledig worden gecompenseerd voorde inkomensachteruitgang. De devaluatie leidt dan tot een evenredige
inflatie en de verbetering van de concurrentiepositie
wordt teniet gedaan. Nadeliger pakt het uit als men de
smaak van het afwentelen te pakken krijgt en de inflatie
uit de hand loopt. Dan zijn we nog verder van huis. Een
devaluatie leidt alleen tot het gewenste resultaat als
werkgevers of werknemers de inkomensdaling die ervan het gevolg is voor lief nemen. Alleen in dat geval
verbetert de concurrentiepositie blijvend en zullen het
ESB 24-8-1988
saldo op de lopende rekening, de produktie en de werkgelegenheid stijgen. Het best is het natuurlijk als de
werknemers een inkomensdaling slikken, omdat een
daling van de winsten de investeringscapaciteit van de
ondernemingen aantast. Mocht de devaluatie dan het
beoogde succes opleveren, dan kan de inkomensdaling
weer ten dele worden gecompenseerd doordat minder
overdrachtsuitgaven nodig zijn. In dat geval komt het effect van een devaluatie overeen met dat van een loonmatiging. Het is niet erg duidelijk waarom voor zo’n loonmatiging per se een devaluatie nodig is. Zeker in het Nederland van de jaren tachtig, waarin de werkgevers zich
keer op keer als hulpbehoevend presenteren en met
succes een beroep doen op de zorgzaamheid van de
Nederlandse samenleving.
Een devaluatie is dus niet zo zinvol en niet zo nodig.
Bovendien zijn aan een devaluatie belangrijke bezwaren verbonden. De huidige Nederlandse politick is, zoals Van Wijnbergen terecht opmerkt, gericht op het klakkeloos volgen van de Duitse wisselkoers. Als Nederland
die politiek loslaat ontstaat onzekerheid over de toekomstige koersontwikkeling. Op de Internationale kapitaalmarkt zal men die onzekerheid omgezet willen zien in
klinkende munt, dat wil zeggen in een hogere rente voor
beleggingen in guldens, wat ongunstig zou zijn voor de
investeringen en de economische groei. Van Wijnbergen stelt dat dit kan worden voorkomen wanneer Ruding
en Duisenberg de devaluatie weten te verkopen als een
eenmalige reactie op de beroerde economische situatie
in ons land. Hij zal waarschijnlijk de enige zijn die dat
verhaal zal geloven. Eenmalige maatregelen zijn wel vaker herhaald in Nederland. Bovendien kan een devaluatie, zoals gezegd, inflatie oproepen, en inflatie maakt op
termijn nieuwe devaluates onvermijdelijk. We komen
dan in een vicieuze cirkel waaruit alleen door een draconisch monetair beleid te ontsnappen is.
Een tweede bezwaar tegen, het gebruik van het wisselkoersinstrument is dat het de positie van Nederland
alleen relatief verbetert. Als de devaluatie effectief is verbeteren we onze positie ten koste van die van andere
landen. En als het in al die landen nu zo veel beter zou
gaan dan in Nederland, dan zou daarvoor nog wel grand
bestaan. De meeste landen kampen echter met dezelfde problemen als Nederland. Als Van Wijnbergen in al
die landen gastcolleges gaat geven kan hij overal hetzelfde verhaal vertellen.
Internationale prijsconcurrentie via de wisselkoers is
niet de kortste weg naar economische groei en volledige werkgelegenheid. Devaluates werken destabiliserend terwijl op internationaal terrein de overeenstemming groeit over de noodzaak te komen tot stabiele wisselkoersen. Deze stabiliteit is nodig omdat ze ondernemers enige zekerheid biedt over de prijsverhoudingen
op grond waarvan ze lange-termijnbeslissingen nemen.
Een beperking van de onzekerheid kan zodoende de investeringen en de economische groei stimuleren. Net
als op andere markten moet die stabiliteit niet worden
overdreven. Enige flexibiliteit moet mogelijk blijven.
Maar het gaat niet aan om met behulp van de wisselkoers een verkapt binnenlands matigingsbeleid te voeren. Daarmee gaat meer verloren dan er gewonnen
wordt.
M.A. Langman
773