Centraal overleg
In een interview met Met Financieele Dagblad van 19 juni zegt
Philips-directeur Van den Brand:
,,lk erken wel degelijk de positie
van de vakbeweging als countervailing power. Er moet weerwerk
worden geleverd in het proces van
onderhandelen: daarin moet kwaliteit en continui’teit zitten”. Regulering van de arbeidsmarkt en voorspelbaar gedrag, ‘afspraak is afspraak’, daar gaat het om. Maar hij
ziet zowel in de representativiteit
als in de kwaliteit van het weerwerk.
afbrokkeling. Vraagtekens zet hij
vooral bij de wens diep in de bedrijventepenetreren.
De bijna tragische tegenstelling
tussen de progressieve ondernemer die inziet dat een verantwoordelijke vakvereniging een moeilijk
te missen partner is en het streven
van die zelfde ondernemer om de
vakvereniging als het even kan buiten de deur te houden, komt hier
weereens levensgroot naar voren.
Het succes van de ondernemingen
In dit laatste streven bedreigt het
eerdergenoemde inzicht.
In wezen kan men stellen dat
niet alleen de ondernemers met
deze innerlijke tegenstelling zitten.
Die tegenstelling zit eigenlijk ingebakken in ons sociaal-economisch
bestel. Als er een ding opvalt in de
naoorlogse ontwikkeling, en die
;ontwikkeling vormt geen breuk met
;die daarvoor, dan is dat het per$isteren van het streven naar het
ontwikkelen van beleid in samenspraak tussen kabinet en centrale organisaties van werkgevers
en werknemers.
Zodra de ernstigste beletsels
‘voor zulk overleg waren verdwenen kwam het centraal overleg
weer op gang. Eigenlijk gaat het
slechts om een echt beletsel: de
vrees bij de vakbeweging dat mislukkend centraal overteg zal leiden
tot ingrijpen. Evenmin als de werk;gevers de vakverenigingen tegetnoet willen komen op het punt van
de penetratie in de onderneming,
kan een regering het zich veroorloven de absolute garantie af te geven van het nooit meer ingrijpen.
Bij enig doorvragen van de inter-
W. Albeda
viewer in ‘Den Haag vandaag’ op
de avond van het tripartiete voorjaarsoverleg kwam dat in de voorzichtige antwoorden van De Koning toch weer naar voren. Ook het
steeds mislukkend overleg tussen
de minister van Binnenlandse Zaken en de ambtenarencentrales
verbetert het klimaat niet voor centrale afspraken, maar het blokkeert
zulke afspraken kennelijk niet.
Op beide niveaus blijkt ons
systeem van arbeidsverhoudingen
een fundamentele zwakte te vertonen. Die zwakte is nog niet eens
gelegen in opvattingen van werkgevers en regering. Veeleer gaat
het om de inconsistentie die er nu
eenmaal is tussen onze hooggestemde ‘neo-corporatieve’ ideaten en de relatief lage organisatiegraad van onze beroepsbevolking.
De lage organisatiegraad hindert
het penetratievermogen van de
vakbeweging in de onderneming
en bedreigt de representativiteit
van de vakbeweging in het centrale
overleg.
Bij de definitieve vaststelling van
het rapport FNV-2000, dat een antwoord zoekt op dit probleem, stelde voorzitter Pont: ,,wij zijn zeer
tevreden over de ontwikkeling,
maar de trendbreuk in de dalende
organisatiegraad is er nog niet, al
zijn er aanwijzingen, dat we hem
binnen handbereik hebben”. Het
probleem bij de opvoering van de
organisatiegraad, nodig is om de
tegenstelling tussen idealen en
mogelijkheden te overbruggen, is
erin gelegen dat (potentiele) leden
niet gemotiveerd worden door het
verlangen die tegenstelling te overbruggen. Leden hebben behoefte
aan wat men denigrerend de ‘sociale ANWB’ noemt, aan presentie
van de vakvereniging daar waar zij
dagelijks bezig zijn, aan de ‘vakbondswinkel om de hoek’. Terecht
wijst Pont er dan op dat de plaats
die de vrouw in de vakbeweging inneemt daarbij een speerpunt
vormt. Juist onder deeltijdwerkers,
mensen met flexibele arbeidscontracten tref je veel vrouwen aan.
Daarnaast is een punt – en dan
kom ik terug op dat interview met
Van de Brand -: ,,die nieuwe
opstelling van de Industriebond
FNV om ook onder hoger personeel te werken. Ja, het betekent
toch concurrentie in de belangenbehartiging. De achtergrond is helder: er zijn steeds minder laag
gekwalificeerden, overleven dus”.
Zo nieuw lijkt mij die opstelling niet,
maar hier ligt wel een tweede
speerpunt.
Alleen wanneer de vakbeweging
kans ziet te scoren bij beide speerpunten is herstel van de organisatiegraad en daarmede realisering
van onze ‘neo-corporatieve1 idealen bereikbaar.