Ga direct naar de content

Het produktiemilieu van de informele economie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 1 1987

Het produktiemilieu van de
informele economie
De schemerzone van de economie, de zogenaamde informele economie was enkele jaren
geleden een onderwerp voor wilde schattingen en mooie anekdotes. Die tijd is enigszins
voorbij. Beetje bij beetje is meer informatie vergaard over dit deel van de economie. Toch
blijven er nog veel vragen over. Zo bestaat er veel onduidelijkheid over de achtergronden
van het ontstaan van de informele economie en wordt er nog onvoldoende aandacht
besteed aan de heterogeniteit ervan. Op deze punten probeert het artikel meer
duidelijkheid te verschaffen. Op basis van recent afgerond onderzoek wordt ingegaan op
de achtergronden en verschijningsvormen van de informele economie.

DRS. J.W.M. MEVISSEN – DRS. P.H. RENOOY*
De informele economie Rent diverse interpretaties. In
onze benadering staat de arbeid centraal. Wij definieren
informele arbeid als de activiteiten die de uitvoerende of
de opdrachtgever een inkomen opleveren, en waarbij niet
of onvoldoende wordt voldaan aan de op die activiteiten
betrekking hebbende wet- en regelgeving.
Binnen deze brede omschrijving onderscheiden wij een
aantal specifieke vormen van informele arbeid. Het eerste
onderscheid dat is aan te brengen, is dat tussen betaalde
en onbetaalde informele arbeid. Bij onbetaalde informele
arbeid gaat het bij voorbeeld om doe-het-zelfarbeid, prosumeren of vormen van ruil. Binnen de betaalde informele
economie, de zogenaamde zwarte sector, kan gedifferentieerd worden naar drie vormen:
– gekoppelde informele arbeid. Dit zijn de activiteiten die
plaatsvinden binnen formele kaders, met name bedrijven. Hierbij kan worden gedacht aan zwart betaald
overwork;
– semi-autonome informele arbeid. Hiermee wordt gedoeld op informele activiteiten door derden ten behoeve van een formele organisatie. Voorbeelden hiervan
zijn het werk voor koppelbazen en delen van het
thuiswerk;
– autonome informele arbeid. Onder deze noemer vallen
alle informele activiteiten door particulieren die direct
gericht zijn op de consument. De bekende voorbeelden
hiervan zijn de klusjesman, de particulier op de zwarte
markt en dergelijke.
Aan al deze vormen van informele economie wordt ook
door een verscheidenheid van mensen meegedaan. Hoe
deze deelname tot stand komt en welke specifieke vormen
er bestaan wordt bei’nvloed door een aantal factoren 1).
Deze factoren kunnen van plaats tot plaats verschillen; lokale omstandigheden zijn dus van invloed op het type informele economie dat zich ontwikkelt.
De belangrijkste doelstelling van het onderzoek was een
beeld te krijgen van de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de verschillende vormen van informele
economie zich ontwikkelen en welke mensen daaraan
deelnemen. De omstandigheden vormden voor ons het
uitgangspunt. Het onderzoek is gehouden in zes gemeenten die sterk verschillen in sociaal-economische structuur

612

2). Binnen de gemeenten concentreerde de aandacht zich
op huishoudens als belangrijkste onderzoekseenheden,
dit in tegenstelling tot voorgaand onderzoek, dat zich voornamelijk op individuen richtte.
Tijdens het onderzoek is gebruik gemaakt van zowel
kwalitatieve als kwantitatieve methoden van onderzoek.
Het kwalitatieve gedeelte behelsde half gestructureerde
interviews met sleutelinformanten en open vraaggesprekken met deelnemers aan de informele economie. Een aanvullend inzicht in de structuur en reikwijdte van de lokale
informele economie is verkregen via een enquete onder
huishoudens, als zijnde de potentiele afnemers van de informele economie. Deze werkwijze betekende dat de gekoppelde en semi-autonome informele arbeid minder aandacht kregen. Deze vormen stonden echter centraal in een
recent onderzoek van Bloeme en Van Geuns 3).

De resultaten
De resultaten van het onderzoek laten een differentiatie
zien in aard en omvang van de informele economie tussen
de zes gemeenten. In tabel 1 staan de resultaten van de
enquete per gemeente weergegeven. In de enquete werd
gevraagd op welke wijze huishoudens in bepaalde goederen voorzien, formeel, informeel (betaald), of door middel
van zelfwerkzaamheid. De lijst van goederen en diensten
omvatte een varieteit aan bezigheden, zoals behangen,
verbouwen van groente, autoreparatie en kinderopvang.

* De auteurs zijn verbonden aan het onderzoekbureau Regioplan te
Amsterdam; ten tijde van het onderzoek waren zij tevens werkzaam
bij het Economisch Geografisch Instituut van de Universiteit van
Amsterdam.
1) Zie P.H. Renooy, De schemerzone, werkplaats tussen vrije tijd en
arbeid, Den Haag, 1984.
2) Het betrof de gemeenten Etten-Leur, Goes, Landgraaf, Laren,
Lelystad en Oude Pekela.
3) L. Bloeme en R.C. van Geuns, Ongeregeld ondernemen, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, 1987.

I

Tabel 1. Wijze van voorziening in goederen en diensten
per lokatie, in percentages
EttenLeur
Formeel
Informeel
Zelf

Goes

50
11

50
11
40

39

Landgraaf

Laren

42
13

62

44

7
31

g

45

Lelystad

Oude
Pekela

47

Gemiddeld

50
10
41

49
10
41

Uit de label blijkt dat gemiddeld 49% van de goederen
en diensten langs formele kanalen werd verkregen, 10%
informeel werd geregeld en 41% zelf werd gedaan. De in
detabel gepresenteerde gegevens vertonen slechts geringe verschillen tussen de zes gemeenten. De oorzaak hiervan is het hoge aggregatieniveau van de gegevens. Zo
werden activiteiten als ‘schoonhouden huis’ of ‘kleren
wassen’, bijna altijd (voor 75 tot 100%) door middel van
zelfwerkzaamheid gedaan. Dit trekt verschillen tussen lokaties op specifieke activiteiten naar het gemiddelde toe.
Wanneer we de resultaten van de enquete per activiteit bekijken, dan blijken er soms grotere verschillen op te treden. Zo verkregen in een gemeente de geenqueteerden
bijna een kwart van alle groenten uit eigen tuin, terwijl dit
in een andere plaats slechts 5% bedroeg. Op vergelijkbare
wijze varieerde bij voorbeeld het autorepareren van 32%
informeel in een gemeente tot 8% in een tweetal andere.
De indicaties die werden verkregen uit de enquete, werden versterkt door de kwalitatieve informatie uit de interviews. Het werd duidelijk dat de verschillen in omstandigheden aanleiding gaven voor verschillen in omvang en
verschijningsvormen van de informele economie.
Naast deze omstandigheden bleken ook verschillende
kenmerken van het huishouden van invloed te zijn op het
voorkomen van de informele economie. We noemen kort
de naar onze mening belangrijkste kenmerken in dit verband en concentreren ons in het vervolg van dit artikel op
de invloed van het produktiemilieu.

Het produktiemilieu
De deelname aan de informele economie wordt bemvloed door specifieke kenmerken van huishoudens. De belangrijkste hiervan zijn: levensfase van het huishouden,
opleiding, vaardigheden en arbeidsmarktpositie van leden
van het huishouden en het huishoudinkomen 4). Huishoudens met exact dezelfde kenmerken kunnen echter een
geheel verschillend gedrag vertonen ten aanzien van de
informele economie. De omgeving van het huishouden
blijkt daarbij een belangrijke rol te spelen. De omgevingsfactoren kunnen samengevat worden in een drietal categorieen, te weten:
– marktrelaties;
– institutionele relaties;
– conditionele relaties.
Dit complex van factoren wordt in de regionale economie aangeduid als het produktiemilieu 5). Het produktiemilieu achten wij van groot belang voor het ontstaan van een
informele economie.

gebeurt, met name de wijze waarop de markt is gestruclureerd. Binnen de zes onderzochle gemeenten deden zich
wat dit betreft twee extremen voor, te weten de lokale arbeidsmarkt rond Etten-Leur en die van Oude Pekela.
De arbeidsmarktstructuur van Etten-Leur kenmerkte
zich jarenlang door het ontbreken van sterk geformaliseerde en continue arbeidsrelaties. Vraag en aanbod vonden
elkaar op min of meer ad-hoc-basis, waarbij door beide
partijen werd uitgegaan van de tijdelijkheid van de overeenkomst. Een van de respondenten drukte het als volgt
uit: ,,Contracten, daar werd niel over gepraal. Datging uileindelijk op goed vertrouwen van allebei de kanten.” Wanneer het vervolgens de werknemer niet beviel, dan staple
hij weer op. Dat ging eenvoudig, aangezien de vraag naar
bouwvakkers, waar hel hier voornamelijk om gaal, enorm
grool was en er een grote mobiliteil aanwezig was: ,,We
hebben veel bazen verslelen hoor, in die lijd was dal natuurlijk gemakkelijker, want als het u niel aanslond, dan
liep u weg.”
De vrijheid van de arbeidsmarktpartijen was derhalve
relatief grool. De voor de formele economie zo kenmerkende beschikkingsregels hadden slechts een beperkle struclurerende werking. De grens lussen de formele en informele economie was hierdoor vaag; er was weinig verschil
lussen werken voor een bonafide werkgever en werken
voor een koppelbaas of parficulier. Dil belekende een
vruchlbare bodem voor alle vormen van informele arbeid.
Een dergelijke silualie zal overigens vooral onlslaan wanneer de vraag naar arbeid afkomslig is van secloren waar
arbeid de belangrijksle produkliefaclor is. In Etten-Leur
belrof dal naasl de bouw ook delen van de landbouw.
In Oude Pekela was sprake van een geheel anders
geslruclureerde arbeidsmarkl. De vraag naar arbeid werd
daar jarenlang gedomineerd door enkele grole (slrokarlon)induslrieen. De relaties lussen vraag en aanbod werden sterk gestruclureerd en geformaliseerd. Hierbij had
de individuele aanbieder van arbeid een zeer beperkfe vrijheid; de onderhandelingen over aspeclen als loonhoogte,
arbeidsomstandigheden- en -voorwaarden waren gedelegeerd naar formele instituties en overlegstrucluren. Daarbinnen hadden vakbonden en werkgevers periodiek contact. Op deze wijze was op een gegeven moment zelfs
80% van de beroepsbevolking werkzaam in de strokartoninduslrie. Dal hel in deze bedrijven niel altijd even pretlig
werken was, woog niel op legen de zekerheid en de redelijke beloning. Binnen die slrucluur maakten individualiteit
en creativiteit plaats voor een streven naar zekerheid en
gezagsgelrouwheid. Die gezagsgetrouwheid betrof overigens, naast de werkgever, ook de vakbond waarbinnen velen zich organiseerden. De noodzaak voor individuele varialie was zodoende niel aanwezig; werk was voorhanden
en bij problemen kon men vertrouwen op de vakbond, die
slreed voor formele inkomens en formele voorzieningen.
In deze situatie, waarin arbeidsverhoudingen duidelijk waren uitgekristalliseerd en vastgelegd, werd, loen de crisis
in de strokarton begon, werkloosheid ook niel gezien als
een persoonlijk falen; hem of haar Irof geen schuld. Dal
belekende ook dal er, naasl hel zoeken van een nieuwe
formele-baan, vanuil de omgeving geen extra aanleiding
bestond om niel werkeloos le blijven. Deze ‘induslriementaliteit’ was – en is nog steeds – niet bevorderlijk voor het
ontstaan van informele activiteiten.
4) Zie voor een verdere uitwerking: J.W.M. Mevissen en P.M. Re-

nooy, De informele economie gelokaliseerd, Ministerie van Sociale

De marktrelaties
Een drietal markten blijkt belangrijk te zijn voor de ontwikkeling van de informele economie. Dit zijn de informatiemarkt, de goederen- en dienstenmarkt en, als belangrijkste, de arbeidsmarkt. Op de relatie tussen de formele
en informele arbeidsmarkt is reeds door diverse auteurs
gewezen 6). Daarbij wordt vaak benadrukt dat, zoals ook
uit dit onderzoek blijkt, de positie op de formele arbeidsmarkt van belang is voor toegang tot informele arbeid 7).

beleid, in: Preadviezen van de Vereniging voor Staathuishoudkunde,
Leiden, 1984, en J.I. Gershuny, Vooruitzichten en beleid met betrekking tot de informele economie, in: R.C. van Geuns e.a. (red.), Informele economie, perspectieven en gevaren, Leiden, 1985.
7) R.E. Pahl en C. Wallace, Household work strategies in economic

Niet alleen het samenkomen van vraag en aanbod is
hierbij van belang; van invloed is ook de manier waarop dit

recession, in: N. Redclift en E. Mingione, Beyond employment, Oxford, 1985 en J.W.M. Renooy, Informele economie en arbeidsmarkt,
een lat-relatie?, in Van Geuns e.a., op. cit.

Zaken en Werkgelegenheid; en J.W.M. Mevissen en P.M. Renooy, De
economie van het dagelijks leven, (te verschijneri in het Tijdschrift

voor Arbeidsvraagstukken).
5) J.G. Lambooy, Ekonomie en ruimte, Assen, 1981.

6) Zie onder andere: A. Heertje, Informele economie, van analyse tot

Een tweede markt die van invloed is op de ontwikkeling
van de informele economie, is de goederen- en dienstenmarkt. Gershuny benadrukte deze invloed al voor de algemene ontwikkeling van de informele economie 8). Hij wees
op het ontstaan van een ‘self service economy’ als gevolg
van produktiviteitsverschillen tussen de goederen- en de
dienstensector, terwijl in beide sectoren de loonniveaus
gelijke tred hielden. Daarnaast zijn er ook meer specifieke
effecten aanwijsbaar die invloed hebben op de formele
economie. De belangrijkste hiervan is het frictie-effect.
Hiervan is sprake wanneer de marktverhoudingen op delen van de goederen- of dienstenmarkt dermate verstoord
zijn dat consumenten andere oplossingen moeten zoeken
om in bepaalde behoeften te voorzien. Hierbij hoeft niet altijd sprake te zijn van een absolute frictie tussen vraag en
aanbod. Er kan ook sprake zijn van het niet kunnen voldoen aan eisen met betrekking tot kwaliteit, service, levertijd of differentiatie van het aanbod. Een gei’nterviewde informele ‘starter’ wist hierdoor bij voorbeeld een marktaandeel te verwerven: ,,Service dat kent men tegenwoordig
niet meer. En dat kleine beetje service dat bedrijven in het
algemeen niet meer geven, dat geeft Jan de Zwartwerker
nog wel, ja.” Die service kan bij voorbeeld ook inhouden
dat diensten geleverd worden in de avonduren, omdat
steeds meer mensen overdag geen tijd hebben (alleenstaanden, tweeverdieners e.d.).
De laatste markt die voor de informele sector van belang
is, is de informatiemarkt. Binnen de informele economie
vinden vraag en aanbod elkaar niet op een anonieme
markt, maar ‘via, via’. Toegang tot informatie is daarom
cruciaal voor het functioneren binnen informele circuits.
De voornaamste vorm van informatieverspreiding, zo
bleek ook uit een CBS-onderzoek 9), is het persoonlijke
contactennetwerk. Bovendien be’mvloedt de aard van de
netwerken vaak de vorm van de informele economie. Zijn
er bij voorbeeld sterke contacten binnen de familiekring,
dan leidt dit eerder tot onbetaalde arbeid dan wanneer
contacten zich concentreren op meer secundaire groepen, bij voorbeeld college’s of de sportvereniging. In die
laatste gevallen zal eerder boter bij de vis gevraagd worden. Daarnaast is de samenstelling van het contactennetwerk van belang; ideaal is het wanneer deze bestaat uit
personenmetverschillendevaardighedenenuiteenlopende relaties. Werklozen zijn wat dat betreft dubbel in het nadeel. Enerzijds blijken bij hen sociale contacten snel in de
knel te komen 10), terwijl bij de contacten die zij wel hebben de kans op een rijke schakering daarbinnen kleiner is
dan bij werkenden. Een dergelijke situatie was onder meer
waarneembaar in Oude Pekela.
De institutionele relaties
Bij institutionele relaties kunnen we een onderscheid
maken naar relaties met (semi-)overheidsorganen en met
organisaties en instellingen zoals vakbonden, kerken,
standsorganisaties en dergelijke. Wat betreft de lokale
overheid is in het onderzoek vooral aandacht besteed aan
de uitvoering en met name de controle op naleving van de
ABW en RWW. Hierin bleken tussen gemeenten grote verschillen te bestaan, die van invloed waren op deelname
aan en op de verschijningsvormen van de informele economie.
Verschil was er bij voorbeeld in het beleid ten aanzien
van de sociaal rechercheur. In de ene gemeente waren er
verscheidene actief, in de andere gemeente niet een.
Naast de aanwezigheid op zich, vertoonden ook de activiteiten van dergelijke opsporingsambtenaren nogal eens
verschillen. Was in de ene gemeente zwart werken het
zwaartepunt, in een volgende lokatie lag de nadruk op
schijnverlatingen, kostgangersregelingen en dergelijke.
Echter niet alleen in de aandacht voor wetsovertredingen
verschilde de nadruk; ook in de aandacht voor specifieke
bevolkingsgroepen waren soms verschillen waarneembaar. Dit hield in dat in de ene gemeente bepaalde vormen
van informefe arbeid wel en de andere niet getolereerd
werden, terwijl binnen de gemeente de ene bevolkingsgroep wel en de andere nauwelijks gehinderd werd in bepaalde informele activiteiten.
614

Een aanzienlijke variatie was ook waarneembaar op een
aantal andere, voor het onderzoek relevante beleidsterreinen. Overtredingen ten aanzien van de vestigings- of hinderwet bij voorbeeld waren vaak onderhevig aan de subjectieve afwegingen van gemeenteambtenaren of de wijkagent. In de meeste gemeenten was wat dit betreft de
houding ten opzichte van informele starters redelijk coulant. De hoop dat dergelijke personen binnen afzienbare
termijn formeel zouden starten was hiervan meestal de
achtergrond, alsmede begrip voor de de problemen met
de vele bureaucratische hobbels die voor het formeel starten moeten worden genomen.
Het institutionele klimaat wordt, behalve door de overheid, ook bepaald door andere organisaties, bij voorbeeld
de kerken. De R.K. Kerk heeft in een plaats als Landgraaf
wat dit betreft sterk bijgedragen aan net ontstaan van een
levensstijl en mentaliteit waarin diverse vormen van informele economie zich konden ontwikkelen. Zij schreef het
sociale gedrag van de gelovigen voor en controleerde voor
een belangrijk deel de naleving daarvan. Het streven was
er vooral op gericht een hechte gemeenschap tot stand te
laten komen en daardoor informele kanalen van onderlinge hulp te laten ontstaan. Een, mede door de kerk gei’nitieerd rijk verenigingsleven (Nieuwenhagen, een deel van
Landgraaf, telt nu nog meer dan 100 verenigingen!) hielp
daarbij.
De conditionele relaties
Conditionele relaties hebben betrekking op aspecten
die verband houden met de ruimtelijke en fysieke omgeving, zoals de aard en aanwezigheid van woningen en bedrijfsruimten, de opbouw en ligging van de gemeente en
de omvang ervan. Wat betreft woningen, blijkt ook uit dit
onderzoek dat een hoge mate van eigen-woningbezit gepaard gaat met veel informele activiteiten, met name in de
doe-het-zelfsfeer. Bovendien kunnen grote woningen mogelijkheden bieden voor het uitoefenen van bepaalde informele activiteiten, eventueel als voorbereiding van de
formele start. Zowel voor dergelijke starters als voor kleine
marginale bedrijfjes is ook de aanwezigheid van goedkope
bedrijfsruimte van belang. Ruimten van deze aard zijn
vaak te vinden in de oudere wijken van de grote steden.
Deze gaan overigens bij stadsvernieuwingsoperaties veelal verloren.
Een ander aspect dat samenhangt met de ruimtelijke
structuur is de grootte van de gemeente. In de kleinere gemeenten in het onderzoek kwam vaak naar voren dat de
sociale controle groot is. Binnen de betrokken gemeenschappen heerst een bepaald waarden- en normenpatroon, waar men zich moeilijk aan kan onttrekken. Dit betekent dat het in dergelijk gemeenten met name voor werklozen vaak moeilijk is om informele arbeid te verrichten,
aangezien dat veelal als onjuist gezien wordt. In veel gevallen kan dergelijke informatie dan ook snel de sociale
dienst bereiken. Hoewel er ook in de grote steden wijken
zijn aan te wijzen waar sprake is van een grote sociale controle, biedt de stad toch meer mogelijkheden relatief anoniem deel te nemen aan de (betaalde) informele economie.

Ten aanzien van de bovengenoemde markt-, institutionele en conditionele relaties, kan worden geconstateerd
dat bepaalde aspecten daarvan zowel van invloed zijn op
de formele als op de informele economie. We mogen dus
spreken van een produktiemilieu voor formele produktie
en een voor informele bezigheden. Beide milieus kennen
overlappingen, maar ook specifieke eigen kenmerken.
(vervolg op biz. 619)
8) J.I. Gershuny, Social innovation and the division of labour, Oxford,
1983.
9) R. Eck en B. Kazemier, Zwarte inkomsten uit arbeid; resultaten van

in 1983 gehouden experimented enquetes, CBS-Statistische Katernen, 1985, nr. 3.
10) Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en Cultureel Rapport

1986, DeHaag, 1986.

zien, Den Haag ook halteplaats wordt en er vanaf Rotterdam naar het zuiden snel kan worden gereden.
In de steden waar een HST-halte komt kan men forse
verschuivingen van de ruimtelijke structuur verwachten.
De ervaringen met Den Haag CS en Amsterdam Zuid
(WTC) geven aan dat de lokatie van kantoren bij intercitystations als aantrekkelijk wordt ervaren 12). Dat wil overigens nog niet zeggen dat bezoekers en werknemers van
deze kantoren echt vaak van de trein gebruik maken. Bij
het WTC in Amsterdam is dat gebruik bij voorbeeld gering.
Ook blijkt de orientatie van het WTC op Schiphol in de
praktijk betrekkelijk gering. Een en ander betekent dat een
statusverhoging van een station tot HST-halte tot een interesse voor nabijgelegen kantoren kan leiden die veel groter is dan men op grond van de treinorientatie van bezoekers en werknemers zou verwachten. Aangezien binnen
de wiel-rail-varianten de stations in de centra van de steden liggen, kan een aanzienlijke ombuiging in de trend van
ruimtelijke deconcentratie worden verwacht. Naast kantoren kan men ook denken aan hotels, luxe appartementen
en gespecialiseerde winkelvoorzieningen als bestemmingen waarvoor grote interesse zal bestaan nabij HSTstations. Voor een stad als Amsterdam een belangrijk gegeven nu men op zoek is naar nieuwe bestemmingen voor
het Oosterdok.
Overigens dient te worden opgemerkt dat waar in de steden het proces van ruimtelijke deconcentratie al ver is
voortgeschreden de potentiele voordelen van de HST vergeleken met auto (of vliegtuig) minder groot zijn dan soms
wel wordt voorgesteld. Een hart-op-hart-verbinding is fantastisch indien oorsprong en bestemming van de rit inderdaad in het stadscentrum te vinden zijn.

Milieu en landschap_____________
De gevolgen van de HST voor het Nederlandse milieu
en landschap zijn nog niet systematisch onderzocht. Nieuwe trace’s kunnen leiden tot doorsnijding van waardevolle
natuurgebieden en landschappen. Gezien de beoogde hoge snelheden moeten de bochten in de trace’s zeer geleidelijk verlopen, zodat de flexibiliteit bij de ruimtelijke inpassing gering is.
Hoge-snelheidstreinen hebben ook positieve effecten
doordat ze het verkeer over de weg en door de lucht verminderen. Zo dragen ze bij tot een vermindering van lawaai en luchtvervuiling en tot een verminderde behoefte
aan nieuwe autowegen. Helaas moet gezegd dat de absolute aantallen reizigers waarom het gaat betrekkelijk gering zijn. Zelfs bij de snelste verbinding met Brussel en Parijs (trace 3) zal naar schatting dagelijks niet meer dan cir(vervolg van biz. 614)

Beleid
Tijdens het onderzoek zijn nogal wat lokale en regionale
verschillen naar voren gekomen. De aard en de ontwikkeling van de diverse uitingsvormen van de informele economie blijken sterk afhankelijk van aan plaats of regio gebonden factoren. Veel van die activiteiten bleken bovendien
sterk in het verlengde te liggen van het dagelijks handelen
van mensen; het maakte deel uit van hun cultuur, levenswijze en traditie. Mede daarom werden informele bezigheden
veelal geaccepteerd, ook door lokale overheden. Voor de
nationals overheid ligt dat anders. Het rijk acht informele
activiteiten zonder meer schadelijk. Het beleid was en is er
vooral op gericht de gehele informele economie te bestrijden en de formele te beschermen. Hierbij wordt voorbijgegaan aan de enorme verwevenheid tussen de formele en informele sector en het feit dat met name autonome informele
arbeid veelal weinig schadelijke gevolgen heeft. Een van de
wrangste aspecten hierbij is dat de overheid haar bestrijdingsbeleid voornamelijk richt op de, ook in de informele
economie kwetsbaarste groepen; de werklozen, bijstandsmoeders en dergelijke. De grote uitbreiding van het leger
sociale rechercheurs is hiervan een duidelijk voorbeeld. Het
is echter onvermijdelijk dat een dergelijk beleid snel op zijn

ca 900 personen besluiten om de trein te nemen in plaats
van de auto voor de reis naar het zuiden. Op de autosnelweg kan dit aantal binnen een uur worden afgewikkeld op
een rijstrook. De HST leidt dus niet tot een merkbare afname van de congestie bij knelpunten op de autosnelwegen.
Ook wat het luchtverkeer betreft is de absolute afname
van reizigers ten gevolge van de HST zeer gering. Het is
zelfs niet onmogelijk dat het aantal luchtreizigers via
Schiphol juist zal stijgen ten gevolge van aansluiting op het
HST-net, omdat het wervingsgebied toeneemt.
De conclusie moet dan ook zijn dat de positieve milieueffecten van de HST gering zijn.

Besluit______________________
Hoewel nog veel onzeker is, lijkt de HST een matig positief bedrijfseconomisch rendement op te leveren en een
redelijk tot goed maatschappelijk rendement (waarbij
overigens de milieu-effecten nog niet zijn betrokken). In
zo’n geval is er een goede reden dat de minister van Verkeer en Waterstaat (ofwel, de belastingbetaler) een steentje aan de bouw van de HST-lijn bijdraagt. Dit geldt des te
meer aangezien Nederland een zeker risico loopt op nadelige verschuivingen van economische zwaartepunten in
Europa wanneer het niet aangesloten wordt op de
HST-lijn.
Binnen Nederland zal de HST tot een duidelijke bevoordeling van de Randstad leiden ten opzichte van de rest
(met Zuid Limburg als mogelijke uitzondering). Nationaal
vervoersbeleid heeft hier dus een zeer differentie rende uitwerking op de regio’s. De positieve milieu-effecten ten gevolge van de TGV zijn gering. De negatieve effecten op milieu en landschap zijn nog onvoldoende bestudeerd.
Voor Nederland is de verleiding groot om variant 2 te kiezen, zodat op Nederlands gebied gebruik wordt gemaakt
van bestaande trace’s. Dit betekent: geen confrontatie
met actiegroepen en milieugroeperingen en een betrekkelijk hoog rendement. Het is echter een ‘free rider’ strategie: Nederland profiteer! van de inspanningen en opofferingen die elders geschieden. Daarvoor zal het zeker een
rekening aangeboden krijgen, met name door Belgie dat
zich voor de relatief grootste investeringen geplaatst ziet.
Belgie heeft een sterke onderhandelingspositie door zijn
ligging ten opzichte van Nederland en Duitsland. Het zal
nog spannend worden de komende jaren.

Piet Rietveld
Jan Rouwendal
12) H. Knetsch en H. Capel, Kantoorlocaties langs de Schiphollijn,

werkstuk Regionale Economie, Vrije Universiteit, Amsterdam, 1986.

fysieke grenzen zal stuiten, terwijl bovendien het gevaar
van tegenoyergestelde effecten levensgroot is.
Het ter discussie stellen van de huidige politieke kaders
lijkt noodzakelijk. Deze dienen te worden worden aangepast aan een nieuwe realiteit. Een realiteit waarin de werkloosheid een blijvend verschijnsel lijkt 11) en we toegroeien
naar een ‘self service’ economie. Dit vraagt om fundamentele aanpassingen van wet en regelgeving. Voprop dient
daarbij te-staan een herbezinning op het fonkelnieuwe stelsel van sociale zekerheid, dat in essentie niet afwijkt van het
vorige. Het is daarom verheugend dat er weer geluiden te
horen zijn om het WRR-rapport ‘Waarborgen voor zekerheid’ uit de stoffige laden te halen en de discussie daarover
te heropenen 12). Simpel gezegd snijdt bij invoering van
een basisinkomen het mes aan twee kanten: arbeid wordt
gpedkoper, waardoor de formele economie terrein wint, terwijl daarnaast op nuttige informele bezigheden, vooral voor
werklozen, geen dubbele straf meer staat.

Jos Mevissen en Piet Renooy
11) J.W. Becker en R. Vink, Enige aspecten van arbeid in de toekomst, SCP,
Den Haag, 1986.
12) Zie b.v. B. Nooteboom, De economische voordelen van het basisinkomen, ESB, 11 februari 1987.
CIO

Auteurs