J.E. Andriessen
Multinationals
De tijd herijkt alle normen en waarden.
Gelukkig geldt dit ook voor het ondernemerschap, zowel naar zijn inhoud als naar
zijn uiteriijk vertoon. In beide opzichten
zijn wij thans getuige van een belangrijke
herorientering, in weinig fraai Nederlands
ook wel aangeduid als de overgang van een
ondernemersvijandelijk naar een ondernemersvriendelijk klimaat. Een dergelijke
mentaliteitsverandering gaat niet zelden
gepaard met de behoefte om nog eens de
balans op te maken van een afgesloten tijdvak. De RSV-enquete is daarvan een mooi
voorbeeld. Voor het grote publiek lijkt het
een kijkje in de keuken, doch meer ingewijden zien op het beeldscherm en in de krant
alleen maar een onhygienische kooktoestand met weinig capabele koks. Het
plaatje is bovendien zwaar gedateerd, want
na hun periode in het,,doghouse” zijn ondernemers op dit moment haast populairder dan voetbailers. Natuurlijk hebben de
laatste het ernaar gemaakt, maar het valt
toch op dat elk zich respecterend blad de
ondernemers vertroetelt en op hun
praatstoel zet, al dan niet verlucht met
prentjes.
Geldt deze herwaardering ook de multinationale ondernemingen? De aanval op
hen is destijds over een breed front ingezet
en onder vele honderden is er natuurlijk
het een en ander gevonden. Soms oud,
maar schitterend verwoord door Gabriel
Garcia Marquez in Honderdjaareenzaamheid, soms wat minder oud, zoals het geval
van ITT in Chili. Toch lijkt na het verstrijken der jaren de totale buit mager, wat
vreemd is gezien zowel de jachtbelustheid
van de jagers als het ideale jachtterrein.
Hoe zwart kan men immers de machtige en
rijke ondernemingen van het Westen niet
schilderen tegenover de zwakke, arme en
verdrukte landen in de rest van de wereld?
Gloedvol spraken marxisten van kapitalisten op zoek naar schaarser wordende
meerwaarde. Veel kerken stonden klaar
om macht gelijk te stellen met zonde, een
artikel dat niet zo goed meer ligt bij het individu en daarom de rijke organisaties
werd aangepraat. Ten slotte hadden politici en welzijnswerkers geen moeite met hun
beduchtheid voor grote, succesrijke
werkvefbanden.
Waarom bleken excessen dan toch eerder uitzondering dan regel? Ligt de oorzaak misschien in de bedrijfscultuur, het
patroon van waarden dat de meeste grote
ondernemingen met veel zorg koesteren?
Het lijkt een wat vage zaak, maar het is tekenend dat in het bekende Amerikaanse
onderzoek dit als een van de acht mogelijke
oorzaken van ,,excellent” zijn wordt aanESB 7-11-1984
gevoerd. Bijna alle ..multinationals” kneden hun managers in hun beproefd gebleken beginselen. Ook al lijken die voor buitenstaanders veel op slogans – b.v. ,,better things for better living”, of ..progress
is our most important product”, of ,,productivity is for people” -, toch gaat dit
doorgaans dieper en geeft het de mensen
respect voor en trots op de onderneming
waarin zij werken. Uitzwermend over de
wereld als ,,expatriates” zullen zij dit niet
licht vergeten en dat maakt het niet zo aannemelijk dat zij zich plotseling in een ontwikkelingsland als barbaren zouden gaan
gedragen. Dat gebeurt dan ook niet; de
meeste multinationals streven ernaar hun
stijl en werkpatroon hoog te houden, waar
ter wereld zij ook zitten 1).
Daar komt nog bij dat de koloniaal en de
,,ugly American” als specimina van een
vroeger ras praktisch zijn uitgestorven. Als
type zijn ze bovendien al zo geridiculiseerd
en afgebroken dat men eerder overdreven
voorzichtig is geworden tegenover vreemde culturen en andere leefgewoonten. Dit
leidt ertoe dat een enigszins geprofileerde
onderneming zich in den vreemde doorgaans probeert te gedragen als de beste
burger van het land, of mogelijk beter. Het
betekent niet dat men Nederlandse of
Amerikaanse lonen gaat betalen in Nigeria
of Peru. Het is onredelijk met westerse
normen het pluriforme gedrag van multinationals te beoordelen; de maatstaf wordt
gevormd door de beste lokale gewoonten.
Daarmee zijn lokale vestigingen van multinationals in de derde wereld nog geen missiepost geworden, maar zij schieten in zakenmoraal en ethische waarden maar zelden te kort tegenover wat in hun omgeving
gebruikelijk is.
Weinig
of
althans
onbewezen
machtsmisbruik is op zich zelf nog niet de
sleutel ot erkend nut en populariteit.
Waarom ligt er dan toch een wereld van
verschil in appreciatie tussen b.v. het rapport Churches and the transnational corporation van de Wereldraad van Kerken en
het rapport Technology choice and employment generation by multinational enterprises in developing countries van de Internationale Arbeids Organisatie (ILO)!
Het eerste staat nog bol van ongerijmde beschuldigingen, terwijl het tweede na een
periode van verguizing de multinationale
onderneming thans waardeert als een
bruikbaar instrument in de verspreiding
van technische kennis en als verschaffer
van werkgelegenheid. Er is maar twee jaar
verstreken tussen deze beide publikaties
(1982 en 1984). Wat is er inmiddels
gebeurd?
In de eerste plaats is er de impliciete erkenning van een aantal ontwikkelingslanden dat zij te ver zijn doorgeschoten met
hun afweermechanisme tegen de multinationale boeman. Een duidelijk signaal geven
b.v. de landen van het Andes-pact, destijds
onder de eersten om het investeren van
multinationals niet al te aantrekkelijk te
maken en nu ook weer voorop om water bij
de wijn te doen. Vervolgens is er een verband met de schuldproblematiek. Lange
tijd heeft een niet onaanzienlijk deel van de
economische ontwikkeling in de derde wereld mede in de sfeer van de multinationals
gelegen, die de activiteiten van hun dochters en,,joint ventures” in het algemeen op
behoorlijke wijze financierden. Daarna is
het zelf doen van grote projecten in de mode gekomen, met behulp van graag verleende bankkredieten en met de bekende
desastreuze gevolgen.
Het voorgaande verklaart iets, zij het
niet alles van de gewijzigde houding ten opzichte van de transnationale ondernemingen. Maar er is nog wat anders en dat zou
wel eens onaangenaam kunnen worden.
Gebogen over hun verlies- en winstrekeningen, de harde toetssteen voor het ondernemerschap, stelt een aantal multinationals opeens vast dat de ontwikkelingslanden misschien wel vriendelijker, maar niet
aantrekkelijker zijn geworden. Het rijtje:
uitzinnige inflatie, transferproblemen, invoerbeperkingen, prijscontroles, dividendstops is soms zo lang geworden dat de
vraag rijst: waarom zoveel moeite voor zo
weinig? Openlijk is die vraag al gesteld in
het recente jaarverslag van een grote, succesrijke Engelse multinational, die in meer
dan 50 landen werkt en met zorg constateert dat in 1983 minder dan 5% van de
winst uit landen van de derde wereld afkomstig was 2). Gelukkig trekt dit soort
ondernemingen zich niet zo gauw terug uit
een land, omdat men dit ziet als falen.
Maar economische chaos kan wel een reden zijn en naieve politici en ethici hebben
sommige landen daar dicht bij gebracht.
Was het niet Joan Robinson die schreef:
,,Worse than capitalistic exploitation is no
exploitation at all”?
1) Tekenend was het dat de ontsporing van ITT
plaatsvond ten tijde van de heerschappij van H.
Geneen, die in feite alleen financiele waarden
erkende.
2) Reports and accounts 1983 of the BOCGroup, biz. 13.
1039