De lessen van de jaren dertig
,,De regering heeft in de eerste plaats zich beijverd, op
de uitgaven, voor zover dit kon geschieden zonder vitale
belangen te schaden, aanzienlijke besnoeiingen aan te
brengen”. Deze uitspraak komt uit de Miljoenennota
1932, maar had evengoed van Van der Stee kunnen zijn.
Wie zich verdiept in economische beschouwingen uit de
,,crisisjaren” stuit op meer opvallende overeenkomsten
met de hedendaagse economische politick. Ook toen was
het beleid gericht op uitgavenvermindering, een ,,harde”
gulden, inflatiebestrijding, en verlaging van de produktiekosten.
Er zijn natuurlijk belangrijke verschillen tussen de twee
depressies die bij een vergelijking in het oog moeten worden gehouden. De omvang van de collectieve sector is
thans van een geheel andere orde van grootte dan vijftig
jaar geleden. Er zijn nu in de belasting- en sociale-verzekeringssfeer zogenaamde ,,ingebouwde stabilisatoren” die
de pijn van de recessie verzachten. En de economische
stagnatie gaat thans eerder met prijsstijgingen gepaard
(stagflatie) dan met prijsdalingen, zoals in de jaren dertig.
Maar als wij deze verschillen in acht nemen, kan een vergelijking tussen beide crises het inzicht in de huidige problemen vergroten.
De economische politiek van de jaren dertig stond
in het teken van de gouden standaard. Evenwicht op
de betalingsbalans moest door interne aanpassingen
worden bereikt. Een tekort op de lopende rekening en de
kapitaalrekening leidde tot uitvoer van goud en, door
de koppeling van het binnenlandse geldstelsel met het
goud, tot een restrictieve monetaire politiek. De daaruit
voortvloeiende prijs- en loondalingen en rentestijging
moesten de lopende rekening en kapitaalrekening ,,vanzelf verbeteren. De praktijk was echter anders. Nederland handhaafde als een der weinige landen (tot 1936) de
gouden standaard en werd door deze ,,harde gulden”politiek een duurte-eiland. Voortdurende loon- en prijsdalingen en een sluitende overheidsbegroting werden
noodzakelijk om nog enigszins met het buitenland te kunnen concurreren.
In de jaren tachtig lijkt er voor een expansief beleid
evenmin ruimte te zijn. Veelvuldig wordt in dit verband
op de rente-opdrijvende werking van het overheidsberoep
op de kapitaalmarkt en de gevaren van monetaire financiering gewezen. Er is echter een lichtpuntje: het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans.
Dit zou de afhankelijkheid van buitenlands kapitaal kunnen verminderen, waardoor een rentedaling in het verschiet ligt. Niet alleen de binnenlandse investeringen zouden hierdoor worden gestimuleerd, maar ook de financieringsproblematiek van de overheid zou worden verlicht. De taxatie van het kabinet was evenwel anders.
Door te revalueren zouden wij de buitenlandse beleggers
onze kracht tonen, en tegen soepeler voorwaarden kapitaal kunnen aantrekken. Het is echter de vraag of de economic wel zo krachtig is. De revaluatie is vooral een gevolg van de zwakte van andere landen die niet de voordelen van een gasbel hebben. Het gevaar is niet denkbeeldig dat er, net als in de jaren dertig, ,,te hoog gegokt”
wordt. Als beleggers die mening zijn toegedaan en vroeg
of laat een devaluatie verwachten, zullen zij voor hun risico gecompenseerd willen worden door een hoge rente.
De loon- en prijsaanpassingen van de jaren dertig verliepen niet zonder problemen. Tinbergen waarschuwde
in die tijd in ESBoor de gevolgen: prijs-en loondalingen
leiden tot pessimisme, het geld wordt opgepot, de koopkracht wordt aangetast, en afzet en investeringen stagneren 1). De economische geschiedenis van de jaren dertig
heeft zijn gelijk bewezen.
, ESB 28-10-1981
Ook thans overheerst de opvatting dat er geen ruimte
meer is om de consumptieve bestedingen te stimuleren.
Integendeel, er zou meer gespaard moeten worden om het
financieringstekort te kunnen dekken uit binnenlandse
middelen. Het gevaar dat een sfeer van pessimisme wordt
geschapen, wordt hierbij nogal eens uit het oog verloren.
De Commissie van Economische Deskundigen benadrukt
in haar rapport Economische groei in de jaren tachtig het
belang van beheersing van de ree’le arbeidskosten, maar
stelt daarnaast dat dit gepaard moet gaan met een stimulerend en activerend overheidsbeleid met betrekking tot
de bedrijfsinvesteringen. Zo komt Keynes toch nog even
om de hoek kijken.
In internationaal verband was internationale samenwerking een vereiste voor het goed functioneren van de
gouden standaard. De praktijk van de jaren dertig was
anders. Problemen van landen werden afgewenteld door
voortdurende devaluaties die loon- en prijsaanpassingen
in de ,,buitenwereld” noodzakelijk maakten. Veel landen
namen hun toevlucht tot protectionistische maatregelen,
waarmee werd gezondigd tegen een van de basisprincipes
van de gouden standaard: een vrij internationaal handelsen betalingsverkeer.
Ook thans is coordinate van het beleid van de lidstaten
een voorwaarde voor een goede werking van het Europese
Monetaire Stelsel. De recente aanpassingen van de wisselkoersen hebben aangetoond dat hier nog het een enander
aan schorl. De beleidsdoelstellingen van de lidstaten lopen ver uiteen. De integratiegedachte heeft aan betekenis ingeboet. Illustratief is de veelheid van al dan niet
verkapte vormen van overheidssteun aan belangrijke nationale industrieen in de EG. Hooglandt, Heusdens en
Van der Ven concludeerden in ESB: ,,De vindingrijkheid
waarmee de lidstaten en ondernemingen op dit terrein te
werk zijn gegaan is soms verbluffend”, en verder: ,,De
subsidies hebben geresulteerd in kunstmatige instandhouding van een belangrijke overcapaciteit, die als een
donderwolk boven de markt hangt, waardoor een negatieve druk op de prijzen onafgebroken is blijven bestaan”
2). Dat de integratie nog verre van volmaakt is, blijkt ook
uit de ,,concurrentieslag”metde rentestanden. De nadruk
die sommige landen leggen op inflatiebestrijding door
middel van een restrictief monetair beleid noodzaakt andere landen, ter verdediging van hun valuta, hun rentestand hoog te houden. Een vorm van afwenteling van problemen die ook in de jaren dertig niet vreemd was.
Een van de verschillen tussen nu en de jaren dertig is dat
de ideee’n van Keynes gemeengoed zijn geworden. Juist in
een tijd waarin de keynesiaanse politiek haardeugdelijkheid kan bewijzen staat zij echter aan zware kritiek bloot.
De omvang van de collectieve sector, het financieringstekort, de inflatiebestrijding, en de zorg om de betalingsbalans stellen grenzen aan een expansief beleid. De ervaringen van de jaren dertig doen daar niets aan af. Wel
heeft de depressie van de jaren dertig duidelijk gemaakt
dat problemen in internationale afstemming moeten worden opgelost.
Siebrand wijst er in zijn artikel in dit nummer op dat in
het economisch beleid niet mag worden verondersteld dat
het buitenland niet reageert. Er dient rekening te worden
gehouden met readies van andere landen. Hij pleit voor
een gezamenlijk expansief beleid, gecombineerd met een
restrictief loon- en prijsbeleid. Misschien is de keynesiaanse politiek toch niet dood, maar dient zij tot een eigentijdse versie te worden aangepast.
H. Kamps
1) ESB, 30 September 1936, biz. 704-705.
2) ESB, 16 September 1981, biz. 893 en biz. 895.
1045