Ga direct naar de content

Welzijn uit balans

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 30 1980

~

f,

Welzijn uit balans
Een verkennende analyse ffi. b. t. het personeel, de organisatie en
de financiering van de wel zij nssector
DRS. A.e.M. DE KüK*

,

De welzijnssector bestaat uit een conglomeraat van instellingen. werksoorten.
werkvormen. organen en voorzieningen. waarvan het bijna onmogelijk is een enigszins
volledig overzicht te krijgen. In dit artikel wordt geprobeerd enige ordening aan te brengen.
Onderzocht wordt om welke aantallen personeel en om welke omvang van financiële middelen
het gaat. De auteur constateert dat er sprake is van een explosieve groei
van de uitgaven waartegenover een beschamend gebrek aan inzicht staat in de
werkelijke maatschappelijke effecten van veel welzijnswerk en welzijnsbeleid.

Inleidin~
Met het begrip welzijn kan men ternauwernood uit de
voeten. Naar mijn weten is er geen concrete nauwkeurige
definitie van welzijn beschikbaar, ondanks het feit, dat er heel
wat afgeschreven is over welzijnscondities, -facetten, -sectoren en -aspecten, en aanverwante begrippen als ontplooiing,
leefbaarheid en geluk. Wel maken omschrijvingen van welzijn
als “het ervaren van voldoening in de eigen levenssituatie” en
“instemmen met het eigen bestaan” twee dingen duidelijk. In
de eerste plaats hangt welzijn van mensen en groepen af van
persoonlijke visies en behoeften van de betrokkenen zelf. In
de tweede plaats heeft het welzijn van mensen in beginsel te
maken met hun totale levens- en bestaanssituatie.
Met deze beide vaststellingen is ook meteen de dubbele
achilleshiel op tafel gelegd: het blijkt dat veel welzijnswerk en
welzijnsbeleid, ondanks torenhoge pretenties en ambities, in
de praktijk nauwelijks aan deze twee punten kan voldoen.
Deze frustrerende ervaring – aan het welzijnswerk vastgebakken – heeft vooral te maken met het onduidelijke karakter van het begrip welzijn. Welzijn is als elastiek: afhankelijk
van het maatschappelijk en politiek getij en de dito opvattingen, is welzijn een rekbare zaak. Het is logisch, dat in dit
verband ook over welzijnswerk I) en welzijnsbeleid 2) verschillende opvattingen bestaan.
Onder invloed van de maatschappelijke vernieuwingsbewegingen in het midden van de jaren zestig, maakte b.v. het
apolitieke franjekarakter van welzijnswerk en -beleid plaats
voor een politiek geladen welzijnsconcept, tijdens het kabinetDen UyI. Spreiding van kennis, inkomen en macht (de KIMformule) werd geplaatst in een bredere emancipatorische
welzijnsideologie. De Knelpuntennota legde in 1974 de feiten
van het welzijnswerk en het welzijnsbeleid bloot, hetgeen
uitmondde in het ontwerp-Kaderwet in het voorjaar 1977. De
trefwoorden waren: harmonisatie, decentralisatie, democratisering en planning.
Het elan, dat zijn hoogtepunt kende in 1974 en 1975,èbde
echter snel weg. De weerbarstigheid van de problemen werd
onderschat. Het vinden van structurele oplossingen is vastgelopen op de dreigende onbeheersbaarheid van de verzorgingsmaatschappij, welke bovendien sinds het midden van dejaren
zeventig werd geconfronteerd met de grenzen aan de
economische groei 3). Het politieke welzijnsconcept werd
ingeruild voor een bureaucratisch concept van specifiek
112

welzijn. De kernfuncties van het specifieke welzijn in dit
concept zijn: zorg, educatie en recreatie.
De Harmonisatieraad Welzijnsbeleid (HRWB), welke in
1976 werd ingesteld als onafhankelijk adviesorgaan voor de
regering, geeft de volgende nadere omschrijving van deze
kernfuncties:
•
zorg: alle voorzieningen en activiteiten, waarin de elementen zorg en hulpverlening centraal staan (voornamelijk
gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening, zorg
voor bijzondere groepen via complementaire sociale voorzieningen en zorg en hulpverlening binnen justitieel verband (kinderbescherming, reclassering, psychopatenzorg);
• educatie: alle voorzieningen en activiteiten die gerekend
kunnen worden tot onderwijs, vorming en andere aspecten
van cultureel werk, massamedia en kunst;
• recreatie: alle voorzieningen en activiteiten die behoren tot
de gebieden van sport en spel, openluchtrecreatie, stadsrecreatie en aspecten van cultureel werk, en massamedia.
Wat hierboven wordt gerangschikt onder specifiek welzijn
en verschillende departementen raakt, is overgenomen uit de
Knelpuntennota (1974) en het door het vorige kabinet op de
valreep ingediende ontwerp-Kaderwet specifiek welzijn. Hier

* Ho<,>fd ‘.lnde Stafafd~li!1gB~leidsvoorbereiding Maatschappelijke
v
.,Welzijnswerk en welzijnsbeleid, een situatieschets in Nederland”
voo~ de publik~tie W~.’zijnswerk (redactie: prof. dr. H. van de Berg)
dat In het voorjaar bIJ Van Gorcum zal verschijnen.
I~
Welzijnswerk is op te vatten als uitvoerend werk, meestal op lokaal
mveau.
2). Welzij~sbeleid is het pogen bepaalde doelstellingen met bepaalde
mIddelen In een bepaalde tijdsvolgorde te bereiken op het niveau van
de (rijks)overheid en de maatschappelijke instellingen, welke niet op
de directe uitvoering gericht zijn.
3) Zie uitvoeriger: J.A.A. van Doorn en C.J.M. Schuyt (red.) De
stagnerende verzorgingsstaat, Meppel, 1978. over kernproblemen als
gebrek aan algemene inspirerende waarden en doelstellingen’ de
versmalling van het sociaal-economische draagvlak, onheldere’ besluitvorming (wie is verantwoordelijk voor wat) over steeds meer in
elkaar grijpbare vraagstukken, onvoldoende beheersings- en sturingsmogelijkheden overheid, de toenemende kloof tussen burgers en
~ureaucratieën;. over contradicties in de verzorgingsstaat, zie ook het
Interessante artIkel van J. J. M. de Valk in het ESB-themanummer
over de jaren zeventig. 19/26 december 1979.

wreekt zich het feit dat welzijn, zoals reeds vermeld is, niet
concreet en nauwkeurig is omschreven. Er is geen sprake van
een rationele en doordachte opzet, maar meer van een willekeurige en toevallige in- en opvulling van het specifiek welzijn.
Zo ressorteert natuurbehoud wèl onder specifiek welzijn,
verkeersveiligheid niet. Reclassering en massamedia vallen
eronder, maar sociale woningbouw, sociale verzekeringen en
werkgelegenheid, hoewel deze terreinen direct het welzijn van
de meeste mensen treffen, niet. In de ons omringende landen
behoren deze terreinen wel tot het welzijnsbeleid, of, zoals dat
in internationaal jargon heet: de “social (welfare) policy”. Al
met al lijkt het welzijnsbegrip op een gladde aal, die je op
essentiële momenten uit de vingers glipt.
Hoe impliciet, warrig en wazig welzijn als overkoepelend
begrip is, blijkt ook uit een onthullende publikatie van de
HRWB: Dwarskijken4). Voor dat “dwarskijken” zijn de
regeringsverklaring van het huidige kabinet en de Memories
van Toelichting van de rijksbegrotingen over 1979 en 1980
van de zogenaamde welzijnsministeries Onderwijs en Wetenschappen, Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,
Sociale Zaken, Binnenlandse Zaken, Algemene Zaken,
Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Volksgezondheid
en Milieuhygiëne en Justitie geanalyseerd. Op de “hot issues”
als doelstellingen van welzijnsbeleid, decentralisatie, democratisering, wetgeving en interdepartementale coördinatie, is
er – ondanks vijf jaren politieke en ambtelijke energievolstrekt geen consensus en geen operationele interdepartementale strategie.
Zo wordt in de regeringsverklaring “welzijn” zelfstandig
naast “gezondheidszorg” en “onderwijs” geplaatst, terwijl de
regering anderzijds beide zware terreinen zo graag als onderdelen van specifiek welzijn wil laten gelden in de eerdergenoemde Kaderwet. Voorts worden de drie uitgangspunten
van het kabinetsbeleid (ook wel doelstellingen en toetsstenen
genoemd) namelijk gerechtigheid, ontplooiing en zorgvuldigheid (de GOZ-formule), slechts door drie welzijnsministeries
(Onderwijs en Wetenschappen, Sociale Zaken en CRM)
gedeeltelijk en op eigen houtje uitgewerkt in de respectieve
Memories van Toelichting voor 1979. Verder blijkt uit de
doorlichting van de HRWB dat de in de regeringsverklaring
onder “welzijn” geformuleerde doelstellingen welke versc~eidene departementen aangaan, alleen zijnlerug te vinden in de
Memories van Toelichting 1979 en 1980 van CRM.
Het is mijns inziens wat goedkoop om – zoals wel gebeurt – het moeizame getob met het bureaucratisch welzijnsbegrip geheel op het debet te schrijven van het huidige
kabinet. Naar mijn mening (nogmaals) ligt het probleem veel
dieper en heeft de impasse van het welzijnswerk en -beleid
direct te maken met de crisis van de verzorgingsmaatschappij.
De impasse heeft er wel toe geleid dat de beheersbaarheid en
de bestuurbaarheid van het welzijnswerk en -beleid is afgenomen. In welke omvang en mate welzijnswerk en -beleid onbeheersbaar en onbestuurbaar zijn geworden, wil ik illustreren
aan de hand van een analyse van recent onderzoeks- en statistisch materiaal m.b.t. de personeelssamenstelling en financiële aspecten op nader te benoemen welzijnsterreinen. Deze
analyse is mede zinvol om b.v. uitspraken te toetsen als zou
“circa een kwart van het nationaal inkomen “aan specifiek welzijn worden besteed, en zouden er “zo’n 700.000 werkers” (ca.
15% van de beroepsbevolking) bij betrokkenzijn 5). Bijhet onderzoek is dankbaar gebruik gemaakt van het rapport De
kwartaire sector in c(jfers 6) voor de personeelssamenstelling
en onder meer van recente CBS-publikaties voor de financiële
aspecten.

Het personeel
Het specifieke welzijnswerk en -beleid (zorg, educatie en
recreatie) is een belangrijk onderdeel van de kwartaire sector.
Zoals bekend, wordt deze non-profitsector vrijwel geheel uit
de collectieve middelen gefinancierd.
Het is nuttig eerst wat algemene gegevens over de kwartaire
ESB 30-1-1980

sector te vermelden. De kwartaire sector omvat circa 25% van
het totale arbeidsvolume, de tertiaire sector 35%, de secundaire sector 34% en de primaire sector 6% Naar verwachting zal
de werkgelegenheid in de landbouw en industrie verder afnemen.
Het arbeidsvolume in de gehele kwartaire sector is als volgt
onder te verdelen (in aantallen manjaren) 7):

openbaar bestuur .
openbaar vervoer
onderwijs

(en vorming)

412.000
3K.000

.
..

gezondheidszorg
overige dienstverlening

.

totale kwartaire

21K.000
239.000
240.000

.

sector

..

.

}
afgerond

700.000

1.147.000

Openbaar bestuur en openbaar vervoer zullen nu verder
buiten beschouwing worden gelaten. Er wordt op gewezen dat
in het rapport De kwartaire sectoft in cijfers vaak met beredeneerde schattingen moest worden volstaan.
Over de onderverdeling van de 700.000 manjaren valt het
volgende te zeggen (in afgeronde cijfers over 1975).
Wanneer we een aantal “harde” gegevens over opgeleid
personeel in het onderwijs en de intra- en extramurale
(gezondheids)zorg op een rijtje zetten, zien we het volgende
beeld:
onderwijzend
personeel (iocl. W.O.) ……………••.•……
verplegend personeel in intramurale
zorg .. . . . . . . . . . . . • • . • • . . .

175.000
70.000

manjaren
manjaren

80.000

manjaren

verzorgend personeel in intra-, en extramurale zorg
(waarvan

50.000 in bejaardenoorden

en gezinsverzorging)

.. ..•.•

32S.ooo manjaren

Uit eigen berekeningen zijn de volgende gegevens van
belang voor het personeel in het huishoudel(ike en administratieve werk in:
intramurale
medische zorg ……….•……………..•….
onderwijs
…….•…•…..•………………………..
maatschappelijke
dienstverlening
……..•………………
resterende dienstverlening

.

100.000
40.000
2S.000
20.000

manjaren
manjaren
manjaren
manjaren

18S.ooo manjaren

Het overige (geschatte) aantal manjaren, dat niet expliciet
is uitgewerkt in het rapport De kwartaire sector in c!ifers
betreft de subsector overige dienstverlening en omvat:
research
………………………………..•………
sport! recreatie
……………………………•………
religieuze organisaties
…………………..•………….
overig
………………………•……..•……..•….

40.000
20.000
10.000

50.000

manjaren
manjaren
manjaren
manjaren

120.000

manjaren

We komen dan op een totaal van 630.000 manjar~n.
Er resteren nu nog drie categorieën opgeleid personeel:
medisch en sociaal.wetenschappelijke
staf in de gezondheidszorg
pedagogisch.therapeutisch
personeel
in de gezondheidszorg
. . . . . . . . •. . •. . . . . . . . . . . . •.
speci~ek opgeleid per.so~l
met name in de
.. ovenge dlenstverlemng
.. . . . . . . . . . . . . . . . . • . . . . . . . . . . . . . . .

20.500

manjaren

4.500

manjaren

45.000

manjaren

ca. 70.000

manjaren

Bij optelling van het arbeidsvolume in het onderwijs, de
gezondheidszorg en de overige dienstverlening komt men uit
op circa 700.000 manjaren (of wel :t850.0oo werkzame personen in volle- en deeltijdarbeid). Reeds nu kan worden gesteld,
dat het weinig realistisch is om, zoals in de eerder geciteerde
uitspraak van Meijer wordt gesuggereerd, de 700.000 à
800.000 werkzame personen in belangrijke onderdelen van de
kwartaire sector zonder meer welzijnswerkers te noemen (het
4) HRWB Dwarskijken. Enkele centrale thema’s uit het welzijnsheleid vergelijkend beschouwd, 1979.
5) W. Meijer: Welz(jnsbeleid: een keuze voor verandering van de
maatschapp(j, Alphen aan den Rijn, 1978, blz. IZ.
6) De kwartaire sector in cijfers, 1975, bulletin I van het project
personeelsvoorziening kwartaire sector van het CPB en het SCP,
april 1979.
7) Dit zijn gegevens uit 1975. Voor 1978is het arbeidsvolume van de
kwartaire sector berekend op 1.201; voor 1979 op 1.223; voor 1980
geraamd op 1.246 (in duizenden manjaren, Miljoenennota 1980, blz.
73).

.

IJ3

is ook een grote vraag, of verpleegkundigen en onderwijzend
personeel als zodanig door het leven willen gaan).
Welzijnswerkers dienen we met name te zoeken in de
(sub)categorie specifiek opgeleid personeel met name in de
“overige dienstverlening” (45.000 manjaren). Ten aanzien van
deze categorie is geen rekening gehouden met overheidspersoneel dat bij het welzijnsbeleid is betrokken (zoals op
welzijnsdepartementen, welzijnsafdelingen van provincies en
gemeenten enz.).
Manjaren welzijn nader bekeken
De betreffende 45.000 manjaren voor specifiek opgeleid
personeel 8) zijn als volgt onder te verdelen:
•

9.300manjaren

maatschappeliike dienstverlening.

pedagogisch-therapeutisch
(6.000 manjaren) in:
bejaardenoorden

personeel (3.300 manjaren) en maatschappelijk-werk personeel

0

gezinsverzorging f)
algemeen maatschappelijk werk
dienstencentra bejaarden en overig
gecoördineerd bejaardenwerk
informatie en advies a)
dagverblijven voor gehandicapten f)
gezinsvervangende tehuizen f)
overige sociale revalidatie h)

•

Sociaal-cultureel werk, cultuur en recreatie

15.800manjaren

(gedeeltelijk)
musea (opgeleid personeel) f) ………..•
openbare bibliotheken (opgeleid personeel) f)
club- en buurthuiswerk (plaatselijk)
}
jeug4- en jongerenwerk (landelijk)
sociaal-cultureel
opbouwwerk
werk-personeel
welzijnswerk culturele minderheden c)
.
kindercentra en peuterspeelzalen ………}
pedagogischinternaten bijzonder jeugdwerk 0
therapeutisch
werk.personeel

1.300 manjaren
2.000 manjaren

orkesten. toneel-. dansgezelschappen e.d. ..
muziekscholen en creativiteitscentra 0 …. \
sportinstellingen, recreatie. natuurbehoud
(gesubsidieerde formatieplaatsen)
.
zendgemachtigden (NOS, omroepverenigingen in vaste dienst) 0
.

2.000 manjaren

•

•

•

.

6.400manjaren g)
.

.
.

Overige gezondheidszorg

4.000

kruiswerk f)
ambulante geestelijke gezondheidszorg

b)
c)
d)

o

manjaren h)

.

(AGGZ)

a)

4.000 manjaren

.

Werkvormen justitiële sfeer
inrichtingen kinderbescherming ..••..•••.
(gezins-)voogdij-instellingen ……•……
raden voor de kinderbescherming
strafinrichtingen 0
reclassering (rijk en particulier) 0
t.b.r..inrichtingen (rijk en particulier) 0

2.800 manjaren

9.500manjaren

Vorming
vormingswerk werkende jongeren 0
schriftelijk onderwijs
vormings. en ontwikkelingswerk 0
verzorgingsstructuur .•………………
overige volwassenen-..educatie d) ……..•.

3.700 manjaren

.

e) f)

Omvat de telefonische hulpdiensten (THO’s). MAl-bureaus, sociale raadslieden.
adviesbureaus voor jeugd en gezin. en Jongeren Advies Centra (JAC).
Omvat maatschappelijk werk t.b. v. geestelijk gehandicapten. thuislozen en niet-gehuwde moeders. evenals gespecialiseerd jeugd- en volwassenenwerk.
Omvat het welzijnswerk t.b.v. buitenlandse werknemers. vluchtelingen. Molukkers.
Surinamers, Antillianen en woonwagenbewoners.
Volwasseneneducatie omvat samenhangende werkvormen op de terreinen van oplei.
ding en onderwijs; scholing: algemeen en ingebouwd vormingswerk (een regeringsnota
is in voorbereiding).
Van deze werkvormen lijn alleen financiële gegevens bekend {in bet rapport De
kK’ar/airr srfWr in difrr.f).

e)

g)
h)

Omvat: de medisch-~pvoedkundige bureaus (MOB), de sociaal psychiatrische diensten
(SPD). de bureaus voor levens- en ge7jnsvragen (LGV). de consultatiebureaus voor
alcohol en drugs (CAD) en de instituten voor multidisciplinaire psychotherapie (IM Pl.
Waarvan 4.300 manjaren pedagogisch-therapeutisch personeel en 2.100 manjaren
maatschappelijk-werk personeel.
Waarvan 1.400 manjaren maatscbappelijk-werkpersoneel (incl. 300 intramuraal).

In de kwartaire subsector “overige dienstverlening”
en enkele relatief kleine onderdelen van de sectoren onderwijs en gezondheidszorg blijken zo’n 45.000 manjaren 9) specifiek opgeleid personeel te kunnen worden gevonden. Het betreft overigens niet steeds duidelijke en concrete
functies in het gedurende de laatste drie decennia opgetuigde
114

welzijnsbestel dat zich heeft ontwi!overzien maatschappelijk middenveld tussen staat en burger,
waarop de overheid weinig “grip” heeft en waarvan de burger
zich afhankelijk weet. Illustratief, naast de eerder vermelde
werksoorten en -vormen, zijn de twee overzichtstabellen van
maatschappelijk welzijn en van cultuur en recreatie met in
totaal zo’n 100 werkvormen (zie appendix).
In het bestek van dit artikel kan niet uitgebreid worden
ingegaan op de vele ontwikkelingen in al deze werkvormen 10). Zij vormen alle wereldjes op zich zelf, met vaak een
lange historie en elk een eigen “case study” om in de pas te
blijven bij de razendsnelle maatschappelijke veranderingen.
Ze hebben eigen opvattingen over het werk in de sfeer van de
hulpverlening, de bewustmaking en de ontplooiing van mensen op sociaal, cultureel en recreatief terrein; ze hebben ieder
eigen samenwerkings- en conflict patronen met verwante
organisaties, met ieder weer eigen lijnen naar politieke vertegenwoordigers en de verschillende departementen, waaronder zij ressorteren. Vooral vanaf 1960 is het welzijnsbestel
uitgedijd en uitgewaaierd naar alle richtingen. Er zijn zovele
verbijzonderingen, dat elke poging tot volledige opsomming
een gerede kans maakt op onvolledigheid. Juist vanwege het
elastische karakter van het welzijnsbegrip, waarover in de
inleiding gesproken werd, zijn er talloze indelingen van
welzijnswerk en welzijnsbeleid: naar werksoorten, naar fl!nCties, naar zorg- en aandachtsgroepen en -categorieën, naar
levens- en wereldbeschouwing (nu afgezwakt!), naar methodieken, naar opleidingen, naar territoirs, naar plannings- en
financierin/!;ssvstemen.
Wat betreft de functies die onder de 45.000 manjaren
welzijnswerkers zijn gerangschikt kan worden gezegd dat het
beroepskrachten betreft die i.v.m. de steeds toenemende
specialisatie en professionalisering als uitvoerende welzijnswerkers in allerlei functies werkzaam zijn, maar ook als
steunfunctionarissen in ingewikkelde en moeilijk grijpbare
instituties, vaak op het mesoniveau: er zijn lijn-, staf- en
uitvoeringsorganisaties en (super)koepels in allerlei soorten,
te zamen zo’n 15.000 kleinere en grotere gesubsidieerde
particuliere instellingen 11).
Maar in dat welzijnsbestel zijn er, behalve die particuliere
instellingen met hun besturen, hun beroepskrachten en hun
grote groepen vrijwilligers, nog vele andere actoren werkzaam. Er is een dichtgegroeid woud van ambtelijke en nietambtelijke overleg-, coördinatie- en adviesorganen ontstaan,
waarover o.m. de WRR heeft gerapporteerd. Er zijn functionarissen van duizenden centrale en gedèconcentreerde diensten, afdelingen en bureaus van departementen, provincies en
gemeenten die met een of andere welzijnssector zijn belast, en ,
er zijn politici op de drie bestuursniveaus die, gesteund door
hun politieke partij, “welzijn” in portefeuille hebben.
Wat alle actoren, ondanks al hun inspanningen, nu concreet bijdragen aan welzijnsbevordering is onbekend. Daarnaast ontbreekt het, ondanks loffelijke pogingen daartoe, aan
een effectieve en gecoördineerde regie. Ik, heb het welzijnswerk en welzijnsbeleid op een andere plaats een groot labyrint

8) De beroepsgroepencorresponderen met voor de beroepenrelevante opleidmgenop MBD-en vooral HBD- (of WD-)niveauvoor
maatschappelijk werk, pedagogisch-therapeutisch.werk, sociaalcultureel werk (incl. cultureel werk, opbouwwerk,jeugdwerk).Zie
uitvoeriger: De kwartaire sector in cijfers. op. cito
9) Herman Vuysjekomt in zijn boek De nieuwe vrijgestelden (Anthos, 1977)uit op schattingentussen SO.OOO lSO.OOO
en
welzijnswerkers. Van deze aantallen benoemthij slechts 5.000 maatschappelijk,
werkersen 7 à 8.000 sociaal~ulturele werkers(blz. 71-72).Daarbij
zijn niet meegerekenddegezins-enbejaardenverzorgsters,
wiertaken
Vuysjeals “glashelderomschreven”betitelt (blz. 71).
10)Zievoor overzichten:G.Duitemeijer,Encyclopedie van de sociale
arbeid, VUGA, 1974, I. van Yperen: Kaart van de volwasseneneducatie; Wolters, 1977,NIMO, Opbouwwerk in Nederland’ een
overzicht, 1979.

11)Zie rapport van de Commissie-Vander Burg, 1975.

en doolhoven-complex genoemd, waarin niet alleen de burgers c.q. cliënten de weg zijn kwijtgeraakt 12).
Van miljoenen naar miljarden
Indicatief voor de explosieve groei van de overheidsuitgaven voor het welzijnsbestel is de ontwikkeling van de CRMbegroting in de laatste vijftien jaren:
1965: f. 0,525 mrd.
1970:f. 1,055 mrd.
1975:f. 6,4 mrd.
1979:f. 9,3 mrd.
De uitgaven worden gefinancierd uit drie bronnen: de
algemene middelen (belastinggelden via de overheid), de
sociale verzekeringen (premies via de instellingen van sociale
verzekering) en particuliere bijdragen. Er zijn verschillende
wijzen, waarop uitgaven worden gedaan: subsidies, uitkeringen, verstrekkingen en bijdragen in allerlei typen en soorten.
Hierna komen de uitgaven voor het specifieke welzijn in het
algemeen aan de orde, maar meer in het bijzonder voor maatschappelijk welzijn en cultuur en recreatie.
R(jksbegroting
De rijksuitgaven voor het specifiek welzijn verdubbelden
zich in vijfjaren van f. 24 mrd. (in 1974)tot f. 48 mrd. (in 1979)
en omvatten ongeveer de helft van de totale rijksuitgaven
(f. 51 mrd. in 1974; f. 105 mrd. in 1979). Het nationaal
inkomen steeg in deze periode minder: van f. 174mrd. in 1974
(in netto marktprijzen) tot f. 274 mrd. in 1979. De rijksuitgaven voor het specifiek welzijn besloegen in 1974 ca. 15%van
het nationaal inkomen, in 1979 ca. 19%. Bij de meerjarenramingen 1980-1984 is rekening gehouden met de voorgenomen ombuigingen op basis van 3% reële economische groei
per jaar.
Tabel J. Ontwikkeling begrotingsgelden specifiek welz(jn (in
miljarden guldens)
1979

1975

14.1
4.3
2

16
5.8
2.3

21
13.2
7.6

21.3

21.8

22.6

7.9

7.9

8.2

…………………

1.6

2.4

4.4

4.5

4.4

b) …………….
…………………

0.5
0.3
0.05

2
1.8
0.06

3.8
3.4
0.2

4.39

4.44

5.1

4.7
2.3
0.5

6.4
3.3
0.6

9.3
4.7
I

9.7
4.95

0.4
0.3
0.1

0.5
0.4
0.1

0.7
0.5
0.2

24.0

30.7

soc. verzekeringen a) ……………
complementaire
voorzieningen

Volksgezondheid
en
Milieuhygiene
– volksgezondheid
– milieuhygifne

sociale

Sociale zekerheid

Cultuur. Recreatie en
Maatschappelijk
Werk
– bijstand …. ………………….

gezinsverzorging. ………. … . …

Justitie

c)

1981

Opvallend is, dat de rUksuitgaven bij maatschappelijk
welzijn het hoogst zijn: nl. 85% van de overheidsuitgaven; bij
cultuur en recreatie zijn de gemeente-uitgaven het hoogst, nl.
65% van de overheidsuitgaven. Van de totale netto uitgaven
van f. 9,7 mrd. in 1975voor maatschappei!jk we/zUn kwam in
dat jaar 85% ten laste van het rijk, 0,5% van de provincies en
14,5% van de gemeenten. Dit hangt vooral samen met de
categorieën arbeidsvoorziening (WWV, WSW en BKR) en
bijstand, te zamen 71% van de totale netto uitgaven van het
rijk. Deze uitgaven bestaan grotendeels uit overdrachten aan
gemeenten. De post algemene organisaties omvat de gezinsverzorging; de post jeugdzorg, alsmede de kinderbescherming. In de post bijstand zijn ook de uitgaven voor bejaardenoorden (ad f. 1,1 mrd. in 1975) opgenomen. De hoogste
gemeentelijke post (algemeen beheer) omvat de personeelskosten van het gemeentelijke administratieve apparaat voor
maatschappelijk welzijn (zie tabel 2).
Van de totale netto uitgaven in 1975, voor cultuur en
recreatie (f. 2,7 mrd.) kwam in dat jaar 31% ten laste van het
rijk, 4% van de provincies en 65% van de gemeenten. Deze
verhouding wijzigde zich nauwelijks in 1977. Bij cultuur ligt
de verhouding uitgaven van rijk en gemeenten I op I; bij
recreatie I op 5 (zie tabel 3).
Samenvattend: de totale overheidsuitgaven voor cultuur,
recreatie en maatschappelijk welzijn bedragen volgens de
CBS-berekeningen voor 1975 ruwweg f. 12,5 mrd. en voor
1977 f. 17 mrd. Voor 1979 worden deze door de schrijver
geschat op f. 20 mrd. (incl. f. 4,4 mrd. complementaire sociale
voorzieningen).

4.6

Onderwijs en Wetenschappen
Sociale zaken

1980

1984

1974

worden hieronder gepresenteerd:
• de netto uitgaven van rijk, provincies en gemeenten voor
de verschillende werkvelden van cultuur, recreatie en
maatschappelijk welzijn bedroegen in 1975f. 12,4 mrd. en
in 1977 bijna f. 17 mrd.;
• voor maatschappelijk welzijn bedroegen de uitgaven in
1975 f. 9,7 mrd. en in 1977 f. 13,3 mrd.;
• voor cultuur en recreatie bedroegen de uitgaven in 1975
f. 2,7 mrd. en in 1977 f. 3,6 mrd.;
• de uitgaven voor maatschappelijk welzijn en cultuur en
recreatie besloegen in 1975 bijna 14% (bijna 1I% maatschappelijk welzijn; 3% cultuur en recreatie) van de’totale
netto overheidsuitgaven voor dat jaar (in 1977: 14,6%)en
6,6% van het nationaal inkomen (netto marktprijzen) (in
1977: 7,1%). (zie verder de tabellen 2 en 3).

…………….
………………….

Kinderbescherming

Reclassering

en vergoedingen

10.1
5.19

11.5
6.2

48

a)

Rijksbijdragen

b)

Waarvan o.m. rijksbijdragen in het tekort opde ziekenfondsverzekering voor bejaarden

f. 1.1 mrd.: rijksbijdragen
c) Gedeeltelijk.
Bron: MeeJjarenramingen,
van Mt Welzijn (NRMW).

i.V.m. volks- en werknemersverzekeringen.

in kaderAWBZ

r.

1.4 mrd.

Mi/jot!nennotQ 1980. blz. 88-89. Begroting.vergelijking

1979

Totale overheidsuitgaven
Naast de reeds langer bestaande financiële CBS-statistieken voor cultuur en recreatie, is in 1979 ook de financiële
statistiek voor maatschappelijk welzijn verschenen, Dank zij
deze CBS-publikaties wordt voor het eerst het ” plaatje”
zichtbaar, van wat er omgaat aan overheidsfinanciën op het
maatschappelijk en cultureel welzijnsterrein (derhalve excl.
onderwijs en intramurale gezondheidszorg). De belangrijkste
bevindingen van de beide statistieken over 1975 en 1977
ESB 30-1-1980

Ons terecht hoog geroemde systeem van sociale zekerheid
met de Algemene Bijstandswet als op het individu gericht
sluitstuk, kent een aantal werknemers- en volksverzekeringen, die inkomens vervangen, aanvullen of garanderen. Voor
1976 waren de uitkeringen als volgt 13):
• inkomensvervangende uitkeringen voor niet-actieven:
(ZW; WW; WAO; WWV; AAW; ABW): f. 21 mrd.;
• inkomensaanvullende uitkeringen voor iedereen (AKW;
KWL; AWW): f. 7 mrd.; voor niet-actieven (AOW): f. 12
mrd.; te zamen f. 19 mrd.;
• inkomensgaranderende
uitkeringen
voor iedereen
(ZFW): f. 9 mrd.; voor niet-actieven (AWBZ): f. 5 mrd.;
te zamen f. 14 mrd.
Te zamen: f. 54 mrd. aan sociale uitkeringen in 1976,
waarvan f. 38 mrd. aan uitkeringen voor niet-actieven (incl.
ABW, WWV).
De uitkeringen voor sociale zekerheid zijn met name de
laatste tien jaren zeer sterk gestegen, zoals tabel 4 aantoont.
12) Zie A.e.M. de Kok,Welzijnsbeleid
enwelzijnswerk: uen straks.
n
i~.: Welzijn op Jermijn, Nationale Raad voor MaatschappelijkWelztJn, Den Haag, 1978.
13) Uitkeringen 1976 ontleendaan B. le Blanc,Socialezekerheiden
de verdelingvan welvaart en welzijn,in R.M. Lapré, De economie
van de welzijnszorg, Je druk, Alphen aan den Rijn. 1976.

1I5

..——————————————-..,~

:

Tabel 2. Netto uitgaven gewone dienst van rijk, provincies en gemeenten voor maatschappelijk welzijn naar besteding
(x /.000 gld.)
Rekening
rijk

provincies

76.305
2.482.814
3.363.356
807.824
67.445
67.070
39.594
43.146
34.182
576.109
22.565
93.802
552.550

8.578
1.484
12.893
7.274
2.449
1.054
589
905
8.938

8.226.762

46.681

……………………….
Arbeidsvoorziening.
Bijstand rijksgroepsregelingen
Algemene organisaties instellingen.
Vorming
voorlichting
…………
Groepsgerichte organisaties ..
Algemeen

beheer

Accommodaties.
Bejaardenzorg.
Gehandicaptenzorg.
Jeugdzorg.
Woonwagenwerk.
Diverse groepen.
Overig

………….

1975

……..

Bron: CBS.

totaal

444.967
254.395
357.083
67.096
17.124
43.922
36.116
19.918
2.677
124.594
8.155
2.442
4.628
391

))

236
2.270

1.383.508

rijk

provincies

529.850
2.738.693
3.720.439
887.813
91.843
113.441
76.764
63.653
37.764
709.641
30.731
96.480
559.448
391

gemeenten

Gemeentelijke diensten ….
Totaal

Begrnt; ng 1977

95.726
3.795.240
4.307.221
1.120.427
88.224
73.066
63.286
87.448
66.047
735.104
46.218
160.159
735.425

11.648
1.881

9.656.951

gemeenten

17.739
9.402
3.582
1.165
800
1.216
14.014
16
337
3.635

11.373.591

totaal
690.017
4.161.275
4.765.416
1.230.646
122.355
140.581
))7.304
117.428
70.914
923.443
55.106
162.450
742,076
955

582.643
364.154
458.195
92.480
24.729
63.933
52.853
29.180
3.651
174.325
8.872
1.954
3.016
955

65.435

13.299.966

1.860.940

Sociaal Cultureel KK’artQalbericht. 1979. nr. J. blz. 67 e.v.

Tabel 3. Netto uitgaven van rijk. provincies en gemeenten voor cultuur en recreatie naar besteding, in miljoenen guldens
Gewone Dienst

Rekening

pro\’incie

rijk
Algemeen

. …
.

sport

. . . . . . . . .. . . .

.

97.1

79.8
23.4
0.6
20.3
1.2
4.6
15.5
7.2
7.0

560.7
283.3
7.5
115.7
23.8
82.4
38.5
2.6
7.0

16.7

115.8
120.8
7.1

11.2

829.0

…………..

rotaal

3.5

24.3((

a) Exclusief ABW. WWV-uitkeringen.
Bron: Miljoenennota
1980. blz. 160.

Tabel5. Ontwikkeling van de verhouding actie ven, niet-actiel’en, studerenden en overigen

1961
1966
1971
1976

~ietactieven

54.2c;

5.Y-;
6.7(“[
9.4(-;

6:Wï
8.Yi

14.0((

II.Uti

52.9(“i

51.2(“i
46.6((

Studerenden

5.5(ï

Overigen

Totaal

35.Wi
33.6(-;
31.0c;
28.Y”i

IOW;;
100(:,
100(-;
fOor:;

Bron: Statistisch Cahier, nr. 20. 1979. CRM.

De financieringsproblematiek, die het gevolg is van onder
meer de zeer sterke toename van het aantal niet-actieven, zal
i.V.m. de geringe economische groei in de jaren tachtig
gigantisch zijn. Het aantal niet-actieven is in de periode
1971~ 1976 met gemiddeld 93.000 per jaar gestegen en bedraagt thans meer dan 1,3 mln. personen 14). Het gaat om
personen van 15-64 jaar, die werkloos, ziek of arbeidsongeschikt zijn enl of bijstand ontvangen, dan wel aangepast werk
verrichten, b.V. op een sociale werkplaats. De verhouding
actieven (degenen, die tegen geldelijke beloning aan het
arbeidsproces deelnemen), studerenden (degenen die volledig
dagonderwijs volgen) en niet-actieven, is vanaf 1960 nogal
gewijzigd, zoals tabel 5 aantoont.
116

1 gemeenten

I

totaal

27.7

71.9

131.0

1.204.2
442.7
31.8
244.2
38.7
142.1
194.6
40.4
69.5

813.9
166.4
27.2
209.1
15.0
81.0
157.0
81.5
76.8

99.1
31.1
0.8

714.3
369.5
7.0
133.4
30.4
104.6
55.9

1.627.3
567.0
34.9
365.6
47.2
191.X
228.2
98.2
96.5

1.143.9

1.404.2

310.3

25.6

1.468.6

1.804.4

550.5
577.7
15.6

677.5
70.1.9

143.5
157.4

16.1
9.3

709.6
747.9

869.1
914.7
20.6

1.759.6

22.9
2.705.5

HO
1.7
6.2
15A
11.6
9.4

9A

0.2

I. 155.7

152.3

.1.2
10.3

JI.I
2.254.7

3.562.7

De eigen b(jdragen
Deze zijn voor 1974 geschat 15) op f. 11,7 mrd., waarvan
f. 4,6 mrd. aan recreatie, volksontwikkeling, f. 3,7 mrd. aan
gezondheid (premies particuliere ziektekostenverzekeringen)
en f. 1,3 mrd. aan jeugd en sport.
De drie financieringsbronnen

23.6(;;
24.2(-;

Actiewn

rrm”incies

0.2

9.ICi
13 e;
16.5(;(
21.9C;

8.1
17.4
41.5
60.5
66.5
72.6

rijk

1977

117.0

Sociaal Cultureel Kwar/aalbericht. 1979. nr. I, blz. 67 e.v.

1960
1965
1970
1975
1978
1979
1980

Begroting

31.5

5A

Tabel 4. Uitkeringen voor sociale zekerheid in miljarden
guldens en aandeel van het nationaal inkomen a)

Jaar

totaal

55.0

243.7

openluchtrecreatie
lichamelijke ‘”ormingen
o,”erige recreatie

!

i

20A

563.6
136.0
23.7
108.2
13.7
55.2
140.7
30.6
62.9

Recreatie

Bron: CBS.

gemeenten

21.7

beheer en recreatie

Cultuur
uitvoerende
kunsten ..
scheppende
kunsten.
bibliotheken
historische archiewn
musea
monumentenzorg.
natuur-en
landschapsbescherming
overig cultuur

,.

I

1975

De drie financieringsbronnen zijn in verschillende werkvormen onderling verweven, zoals uit enkele voorbeelden uit
“zorgsectoren” mag blijken (bron: De kwartaire sector in
cijfers, 1975).
• Ambulante geestelijke gezondheidszorg (AGGZ): f. 226
mln. (waarvan f. 137mln. AWBZ; f. 45 mln. rijkssubsidie,
f. 22 mln. bijstand, f. JO mln. eigen bijdragen, f. 9 mln.
gemeentesubsidie).
• Bejaardenoorden: f. 2, I mrd. (f. I, I mrd. bijstand, ca. f. 1
mrd. eigen bijdragen, f. 50 mln. gemeentesubsidie).
• Gezinsverzorging: f. 841 mln. (waarvan f. 674 mln. rijkssubsidie, f. 78 mln. eigen bijdragen, f. 53 mln. bijstand,
f. I mln. gemeentesubsidie).
• Dagverblijven gehandicapten: f. 106 mln. (geheel uit de
AWBZ).
• Gezinsvervangende tehuizen: f. 96 mln. (f. 63 mln. AWBZ,
f. 33 mln. eigen bijdragen).
Vooral het terrein van de maatschappelijke en medische
dienstverlening heeft direct te maken met de financiële be14) CRM. Statistisch Cahier, nr. 20. Rijswijk, 1979.
15) Schattingen eigen bijdragen ontleend aan L. W. Ruitenberg,
Kosten van financiering, in R.M. Lapré: De economie van de
welzijnszorg,2e druk, 1979, blz: 115. Dat een kwart van het nationaal
inkomen aan specifiek welzijn wordt besteed, is op zich juist op
jaarbasis 1974. Zie idem L.W. Ruitenberg.

heersingsproblematiek van verschillende financieringsbronnen uit subsidies, de ABW en sociale verzekeringen (A WBZ,
AAW). Ter toelichting wordt daarbij gewezen op de indirecte
financiering in de drie bovengenoemde voorbeelden van
AGGZ, bejaardenoorden en gezinsverzorging via de ABW.
Op I januari 1979 is de Wet tot wijziging van de ABW in
werking getreden. Dat betekent dat alleen via officiële toelating van instellingen een (voortgezet) beroep op de ABW kan
worden gedaan. Toegelaten zijn reeds de bejaardenoorden.
Het betreft hier een ingrijpende operatie m.b.t. zo’n 1.300 intra-, semi- en extramurale voorzieningen, ressorterend onder
verschillende departementen (excl. bejaardenoorden in de zin
van de gewijzigde Wet op de bejaardenoorden) voor onder
meer gehandicapten, voor (jongere) personen met psychische
problemen (b.v. crisisopvangcentra), voor (ex)-verslaafden,
voor ex-gedetineerden, voor thuis- en daklozen, voor mishandelde vrouwen, jeugd – en kinderbescherming, internaten voor
schipperskinderen en kinderen van kermisexploitanten, abortusklinieken enz. De tweede fase van de operatie is het overdragenvan de genoemde voorzieningen aan de betreffende minister, ook wat betreft de bekostiging, om (zoveel mogelijk) op
deze wijze de ABW-financiering te beëindigen. In 1979 gaat
het om een bedrag van f. 435 mln. (excl. bejaardenoorden in
1979:f. 1,5 mrd.).
Het aandeel van de AWBZ in het totaal van de sterk gestegen
sociale uitkeringen toont daarnaast de noodzaak van beheer- sing aan, zodanig dat hulpvraag en hulpaanbod onderling
optimaal kwantitatief en kwalitatief op een financieel haalbare manier worden afgestemd. Decentralisatie en harmonisatie
spelen daarbij een belangrijke rol.
Output: veelal onbekend
Geautomatiseerde inputgegevens over personeel en financiering komen – zij het met zeer veel pijn en moeite – wat
betreft een aantal concrete werksoorten en -vormen de laatste
jaren boven tafel, ook al blijft er nog veel te wensen over ten
aanzien van actualiteit en systematiek. Periodiek komen ook
semi-outputgegevens
beschikbaar in CBS-publikaties en in de
Sociaal-Culturele Rapporten. Zo heeft het CBS zogenaamde
sociale kerncijfers gepubliceerd over aantallen voorzieningen
per aantal inwoners en over gebruik van c.q. deelname aan en
satisfactie over voorzieningen.
De ontwikkeling van concrete sociale indicatoren en standaarden t.b.v. beleidsplanning en -evaluatie staat echter nog
in de kinderschoenen. Semi-outputinformatie kan men zien
als een tussenstation om door te dringen tot de werke/!ike
effecten van welzijnswerk en -beleid op mensen, groepen en
samenleving. Over de effectiviteit weten wij helaas niet veel,
omdat operationele doelstellingen ontbreken. Dat is, nogmaals niet verwonderlijk, omdat welzijn een onduidelijk
geheel is. Waar mogelijk worden met behulp van de COBA
kosten/ baten- en kosten- / effectiviteitsanalyses ondernomen
op concrete werkvormen, zoals gezinsverzorging en kindercentra, om naast de overvloedige merit-goodmechanismen in
het welzijnswerk en -beleid, aantoonbare positieve externe
effecten te kunnen aantonen 16). Daarnaast is de op (semi-)
output gerichte prestatiebegroting op gang gekomen, zoals
bij CRM op enkele “harde” terreinen zoals monumentenzorg,
natuurterreinen, bibliotheekwerk en gezinsverzorging (bijlage 5. Mvt bij de begroting van CRM 1980). Voor sociaalagogische werksoorten is zo’n benadering heel wat moeilijker.

• Van de f. 20 mrd. aan overheidsuitgaven (1979) voor
cultuur en recreatie (65%) ten laste van gemeenten) en maatschappelijk welzijn (85% ten laste van het rijk) wordt ruim
50% van de uitgaven (f. 10,2 mrd.) besteed aan complementaire sociale voorzieningen, bijstand en gezinsverzorging. In
relatie met de sterk gestegen uitkeringen m.b.t. sociale zekerheid (waaronder de A WBZ) is de financiële beheersbaarheid
van niet alleen de medische maar ook van de maatschappelijke dienstverlening (gezien de vele raakvlakken tussen maatschappelijke dienstverlening en de intra- en extramurale
gezondheidszorg) één van de grote zorgen voordejaren tachtig.
• De analyse van personeel en financiering, waarvan de
belangrijkste resultaten hierboven zijn vermeld, heeft zich
met name uitgestrekt in de kwartaire subsector “overige
dienstverlening” (240.000 manjaren). Twee “harde” categorieën manjaren in de gezinsverzorging en bejaardenoorden)
en de administratieve huishoudelijke beroepen (45.000 manjaren).
• In de context van de analyse zijn de giganten onderwijs
en gezondheidszorg, in het kader van specifiek welzijn, met
enkele algemene data gememoreerd. In het onderwijs gaat het
om 176.000 manjaren onderwijzend personeel en om f. 21
mrd. rijksuitgaven (1979). In de gezondheidszorg kan het
aantal manjaren (intramuraal) worden gesteld op 200.000 en
de uitgaven belopen f. 25 mrd. (1979), waarvan het grootste
gedeelte uit de sociale verzekeringen wordt gefinancierd.
Tevens zijn in de analyse, ter wille van het inzicht op welke
wijze sociale verzekeringen “verweven” zijn met de maatschappelijke dienstverlening, de uitkeringen m.b.t. de sociale
zekerheid opgenomen, welke in 1980 meer dan f 72 mrd. bedragen en in toenemende mate worden verstrekt aan nietactieven.

Ten slotte
Het welzijnsland, waarop de analyse zich richtte met zijn
ongeveer 100 vrij autonome welzijnseilandjes, blijkt drassig.
De grond onder de voeten is danig aan het verzakken. Dat
gebeurde al een hele tijd, maar er werd in de financieel betere
jaren nauwelijks acht op geslagen. Tegenover een waarneembare explosieve groei van uitgaven, welke voor twee derde
nodig is voor de personeelskosten, staat een beschamend
gebrek aan inzicht in de werkelijke maatschappelijke effecten
van veel welzijnswerk, welzijnsbeleid en welzijnspolitiek.
Met andere woorden: tegenover maxikosten staan doorgaans
onbekende baten, vooral van het sociaal-agogische werk.
Waar wèl uit evaluaties duidelijke resultaten bekend werden, b.v. dat de beoogde doelgroepen met vele kostbare
welzijnsvoorzieningen niet bereikt werden 17), werd feitelijk
weinig ondernomen. Ondertussen blijven de meest kwetsbaren – zoals alleenstaanden en culturele-minderheidsgroepen – de achterhoede vormen van een bestel, dat tegen wil en
dank steeds meer afhankelijkheid en vervreemding kweekt.
In een maatschappij, waar de spanningen tussen de collectieve en de particuliere sector heviger worden, zal echter ook
het welzijnswerk en -beleid tot keuzen gedwongen worden.
Met betrekking tot de effectiviteit van het onbeheersbare
welzijnssysteem, waarin onwelzijn welig tiert, is men aan herbezinning toe. Onwelzijn komt, volgens Boorstin, vooral
voort uit overspannen behoeften en verwachtingen van

De balans opgemaakt
• In de kwartaire subsector “overige dienstverlening”
en in enkele onderdelen van onderwijs en gezondheidszorg kunnen ca. 45.000 manjaren worden gevonden met veelal hogere sociaal-agogische beroepsopleidingen in een brede
variatie van welzijnsfuncties .met vaak weinig concrete en
duidelijke taken, een en ander mede als gevolg van het
onduidelijke welzijnsbegrip.
ESD 30-1-1980

16) Zie R. Boelhouwer en C. Schouten Economie en maatschappelijke dienstverlening en J. R. Abbing, Economie en culturele dienstverlening, in R. M. Lapré, op. cit., 1979.
17) O.a. in de Sociaal~Culturele Rapporten van het SCP.
117

mensen 18). Zelfs nu de grenzen aan de groei wel
definitief zijn bereikt, blijft het mechanisme van de “rising
expectations” van de dominerende belangengroepen nog
onverkort doorwerken. Ik blijf hopen op een tijd waarin vernieuwde, motiverende doelstellingen tot echte
prioriteiten en keuzen zullen leiden, om tot een rechtvaardige
verdeling 19) te komen van de beschikbare middelen (personeel, organisaties, voorzieningen). Of is die hoop ijdel? De
slotconclusie van een recent artikel van F. van Heek is weinig
hoopgevend: “De verzorgingsstaat verzorgt, maar inspireert
niet. Het blijft tragisch, dat dit stelsel dat meer dan enige
andere maatschappijvorm in de materiële noden der samenleving heeft voorzien, omringd blijft door een waas van kilheid
en argwaan” 20).

10. Woonwagenwerk

Welzijnswerk voor woonwagen bewoners
Woonwagencentra

I L Diverse groepen

Migranten uit Suriname en Antillen
Molukkers
Buitenlandse werknemers
Ongehuwde moeders
Zee- en binnenvaartschippers
Overige diverse groepen

12. Overig maatschapPelijk
welzijn

Reclasseri ng
Volkskredietwezen
Werkloze werknemers
Voorzieningsfonds
voor kunstenaars
Emigratie
Rechtsbijstand
on- en minvermogenden
Buitengewone pensioenen
Overig en niet te verdelen

A.CM. de Kok

Appendix
Overzichtstabel

maatschappelijk

I. Sociale arbeidsvoorziening

welzijn
WSW
WWV
BKR
Overig Soc. arbeidsvoorziening

2. Bijstand / rijksgroepsregelingen

Bijstand
Rijksgroepsregelingen
Overig bijstand

3. Algemene organisaties

Samenwerki ngsorganisaties /
gecombineerde
instellingen
Raden voor overleg en advies
Algemeen maatschappelijk
werk
Telefonische hulpdiensten/
SOS-diensten
Geestelijke volksgezondheid
Beroepskeuze
Bureaus voor levens- en gezinsvragen
Gezi nsverzorgi ng
Alcohol- en drugbeleid
Overig algemene organisaties

4. Vormingen

voorlichting

5. Groepsgerichte

organisaties

Vormingscentra
Militaire tehuizen/ -vormingscentra
Vorming leerplichtvrije jeugd
Sociale raadslieden
Gezins- en consumentenvoorlichting
Wets- en rechtswinkels
Diverse organisaties op het gebied
van vorming
Overig vorming en voorlichting
Stadsvernieuwing
(exploitatie)
Buurt- en wij kwerk (opbouwwerk)
Opbouwwerk
in bijzondere situaties
Diverse
vormen
van samenlevingsopbouw
Overig groepsgerichte organisaties

6. Accommodatie

Jeugdraden
Jeugdverenigingen
en -organisaties
Hulporganisaties
t.b.V. jeugdigen
Jeugd beschermi ng
Club- en buurthuiswerk
Peuterspéelzalen,
kinderdagverblijven
Overig jeugdzorg

Overzichtstabel

cultuur

en recreatie

I. Uitvoerende

kunsten

Toneel
Muziek
Zang
Dans
Vorming o.g.V. uitvoerende
kunsten
Culturele accommodaties
Overig scheppende kunsten

2. Scheppende

kunsten

Taal- en letterkunde
Beeldende kunsten
Film
Overig uitvoerende kunsten

3. Bibliotheken

4. Historische

Openbare bibliotheken
Blindenbibliotheken
Overige bibliotheken
archieven

5. Musea

Musea
Tentoonstellingen
Overige musea

6. Monumentenzorg

8. Bejaardenzorg

9. Gehandicaptenzorg

118

Dienstencentra
voor bejaarden
Bejaardenhulp
Bejaardensociëteiten/
-verenigingen
Centraalopnamebeleid
bejaardenoorden
Bejaardenoorden
Overige bejaardenzorg
Revalidatie
Sociaal-culturele
zorg
Overig gehandicaptenzorg

niet in musea

Molens
Monumenten
Bevordering historisch aanzien
Overig monumentenzorg

7. Natuur- en landschapsbescherming
8. Overig cultuur

Raad o.g. v. cultuur
Oudheidkunde
Publiciteitsmedia
N.e.g. cultuur

9. Openluchtrecreatie

Kampeerwerk
Vakantie bezigheden voor de jeugd
Recreatieschappen
Dierentuinen
Speeltuinen
Recreatieve voorzieningen
Overige recreatie

Buurt- en dorpshuizen
Multifunctionele
accommodaties

7. Jeugdzorg

Bron:
Statistiek
inkomsten
en uitgaven
van de overheid
voor maatschappelijk
welzijn 1975, CBS, 1979. Zie verder tabel 2.

10. Lichamelijke
sport

vorming

en

Sport organisaties
Sportaccommodaties
Overig lichamelijke
sport

vorming

Volksfeesten
N.e.g. recreatie
Bron: Statistiek
inkomsten
en uitgaven van de overheid
cultuur en recreatie 1975, CBS, 1979. Zie verder tabel 3.

en

11. Overig recreatie

voor

18) Genoemd in H.M. Jolles en J.A. Stal pers, Welzijnsbeleid en
1978, blz. 34.
19) De ongelijke spreiding van welzijnsvoorzieningen
over het land
en hoe aan oplossingen gesleuteld wordt in het kader van rijksbijdrageregelingen, is in dit artikel verder niet uitgewerkt.
20) F. van Heek, Ontbrekende
ideologie,
Civis Mundi. nr. 5,
september 1979, blz. 198.

sociale wetenschappen, Van Loghum,

Auteur