*
SVERZEKER,
.
IÏI
s
IMAVIF
4
5,LIVNSVIRZEKfRIPlG’
9
4N.K SCb
U reageert op
1
annonces in ,,E.S.B.”?
Wilt U dat dan steeds kenbaar maken!
.db
Het Directoraat Generaal van het Verkeer, Binnenhof 20
te ‘s-Gravenhage vraagt
twee doctorandi
in de economie
voor de behandeling van vervoerseconomische vraagstukken.
op het gebied van het goederenvervoer over de weg.
op het terrein van de internationale samenwerking en
integratie op vervoersgebied, met name in de E.E.G.
Voor de onder B. genoemde functie wordt gedacht aan een
jong econoom. Goede talenkennis vereist.
Salaris voor functie A. f. 593,— tot f. 1.328,—; voor functie
B. f. 593,— tot f. 1.128,—, exclusief huurcompensatie en
vakantietoeslag. Inpassing binnen deze salarisgrenzen in de rang van adjunct-referendaris, c.q. referendaris 2e klasse of
voor functie A. referendaris, is afhankelijk van leeftijd,
ervaring en bekwaamheid.
Bij gebleken geschiktheid promotiemogelijkheid aanwezig: een als adjunct-referendaris in dienst genomen kracht wordt
bij gebleken geschiktheid na één jaar dienst bevôrderd tot
referendaris 2e klasse.
Uitvoerige schriftelijke sollicitaties onder no. 3-3461/7188
(in linkerbovenhoek – brief en env.) aan Bureau Personeels-
voorziening v. d. Rijksoverheid, Prins Mauritslaan 1 te
‘s-Gravenhage, onder vermelding voor welke functie men
in aanmerking wenst te komen.
Telefonisch kan een afspraak worden gemaakt voor een
orienterend gesprek (070) 18 26 70, toestel 88). –
1
Financiering en
•
1
verzekering
1
van in- en uitvoer,
1
documentaire
1
incasso’s,
1
handelsvoorlichting
tilifil
111f1111
,
`
V
11
,
111
–
11
,
10.
ItI
IHHfl
1
II
‘1lIIIllhlIIIll1l
1
ii
1
R.MEËS&ZQONEN
BANKIERS EN ASSURANTIEMAKELAARS
ROTrERDAM
AMSTERDAM / ‘s-GRAVENHAGE / DELFT
SCHIEDAM / VLAARD[NGEN/ALBLASSERDAM
1720
—
(
—b—
1
E C 0 N 0 MIS C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 5 29 39. Administratie: (010)
380 40. Giro 8408.
Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
laan 17, Rotterdam-12, tel. (010) 18 36 32.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Com-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 347, Cent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f
31
e
—
per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, rel. (010)
6 93 00, toestel 1
of
3.
Advertentie-tarief:
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
COMMISSIE VAN REDACTIE: H. W. Lambers; J. Tinbergen.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adiunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens
de Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
790
E.-S.B. 28-8-1963
Afstuderen den en studenten
Omstreeks het begin van de Jongste maand april beliep
in dit land het aantal studenten in de economische weten-
schappen een getal van 4.884, waarvan 84 van vrouwelijke
kunne
1).
Hiervan studeerden er ruim 2.000 (44 pCt.) in
Rotterdam en ca. 1.500 in Amsterdam (aan de twee univer-
siteiten tezamen)
2).
Daarna volgden Tilburg (894) en
Groningen (374).
Van alle studenten (alle studierichtingen) hier te lande
vormden die in de economie een ,,fractic” van ruim
10 pCt. De grootste ,,fractie” was die in de technische
wetenschappen (ca. 20 pCt.). De juridische studenten
kwamen tot ruim 7 pCt. – zij hadden evenwel relatief
veel vrouwen (873) in hun midden. Op het totaal aantal
vrouwelijke studenten van 8.440 betekende dat een percen-
tage van 13; niet meer dan 1 pCt. verkoos economie.
Studenten in de ec. wetensch. per Universiteit
of
hogéschool (omstreeks 1 april 1963)
Leerzaam is de leeftijdsschaal van de afstuderenden,
waarvan in de tabel een indruk wordt gegeven. Van de
255
,,nieuwe” economen waren er slechts 15 met een
leeftijd van 23 j. of jonger – een weinig omvangrijke
oogst in de leeftijdszone, waarbinnen (,,bij gunstige
omstandigheden”) de officiële studieduur van ca.
5
jaren
valt. Van de ,,jongste” helft van de 255 waren er
55
ouder
dan 25 j. en 11 ouder dan 27 j. Een getal van 78 (30 pCt.)
was ouder dan 30j. Een beschouwing van de afstuderenden
voor alle studierichtingen levert een analoog beeld: van hen
was een vierde 25 j. of jonger (bij de economen 29 pCt.),
iets meer dan driekwart was 30 j. of jonger (bij de eco-
nomen: 70 pCt.). Van de afstuderenden in de rechts-
wetenschappen waren er 109 (32 pCt.) 25 j. of jonger en
237 (77 pCt.) 30 j. of jonger.
Studenten naar studierichtingen
(o,nstreeks 1 april 1963)
Studenten-
T
Gronin-
Amsterdam
Rotter-
Til-
Studenten- Alle stu-
Rechts.
Techn.
Pol, en soc.
Sociale
categorieën
gen
dam
burg categorieën diericht.
geleerdh. wetensch
wetensch.
wetensch.
Alle jaarg.
4.884
374 967
552
2.097
894
Alle jaarg.
47.377 3.630
9.161 825
1.453
Eerstejaars
970
84
183
96
383
224
Eerstejaars
8.667
-_
729
1.723
187
296
Afstuderenden in de ee. wetensch. naar
leeftijd
196111962
a)
Afstuderenden naar studierichtingen en leeftijd 1961/1962
Alle
231. of
25 j. of
271. of
30 j. of
33 j. of Leeftijd in
Alle stu-
Rechts-
Techn. Soc. en pol. Land-
leeft,
jonger
jonger jonger
jonger
jonger
jaren
diericht. b)
geleerdh. wetensch. wetensch. c)
bouwk.
255 w.v.
vr.
15
73
117
177
212
Alle leeft.
2.769
307 558
105
83
6
–
1
2
___________________________________
4
6
__________
25′ of
j
onger
684
__________
109
170
15
18
a) Excl. de geslaagden v. h. baccal. examen.
b) ExcI. de post-doctorale
30 jaar of
examens voor accountant en belastingconsulent. c) Sociale wetensch., politieke
jonger
2.113
237 463
73
71
en sociale wetensch., culturele antropologie en agrarische sociologie.
–
Van de 970 eerstejaars-studenten in de economie begaf
zich bijna 40 pCt. naar ,,Rotterdam”. Opvallend was het
grote aandeel van ,,Tilburg” met 23 pCt. De toename met
4 pCt. van de jongste lichting in de economie t.o.v. 1962,
voor het gehele land, lag beneden het gemiddelde van
die voor alle studierichtingen (7 pCt.). Gering was de groei
van 1 pCt. in de technische wetenschappen.
Het doctoraal examen in de economie werd in het
studiejaar 1961/1962 afgelegd door 249 mannen en 6
vrouwen. Dit betekende een stijging van 34 in vergelijking
met de ,,produktie” van 1960/1961 – een evolutie met een
vermoedelijk negatief therapeutisch effect voor hen die
lijden aan een afkeer van ,,de doctorandussen in de eco-
nomie”. Het aantal afstuderenden in de technische weten-
schappen daalde van 576 (1960/1961) tot
558;
in de rechts-
geleerdheid van 320 tot 307.
In het studiejaar 1961/1962 betuigden 433 gepromo-
veerden hun trouw aan hun wetenschap (1960/1961: 390).
Verreweg het hoogste getal werd geboekt voor de wiskunde
en natuurwetenschappen (139); in de economische weten-
schappen waren het er 23.
Voor gedetailleerder gegevens over het hoger onderwijs,
o.m. ook over examenbevoegdheid universitaire m.o.-
examens, toehoorders, studenten naar leeftijd en over de
voortzetting van het onderzoek naar studieduur en -rende-
ment van enige studentengeneraties
3),
wordt verwezen
naar de genoemde C.B.S.-publikatie.
M. H.
CBS., Mededeling no. 7484 van mei 1963.
,,Statistiek van het wetenschappelijk onderwijs 1961/’62”,
W. de Haan NV., Zeist 1963, 23 blz., f2,75.
Zie ,,E.-S.B.” van 1 augustus 1962.
–
ULPPIIAUJI.
‘
‘
Blz.
Blz.
Afstuderenden en
studenten
………………
791
door Dr. H. M. in ‘t Veld-Langeveld
……..
800
De hulp aan onderontwikkelde gebieden in 1962,
Surinaamse kanttekeningen,
door G. C. A. Mulder,
door
Drs.
F.
Kupers
…………………..
792
B.
Sc.,
Ps.
D………………………….
802
De vèrschillen in het investerings- en inkomens-
Rumoer om koppelbazen,
door Drs. E. vander Wolk
805
–
accres,
door Dr. J. A.
Wartna
……………
794
Boekbespreking
………………………..
806
De spoorwegtekorten en hun remedie (Ii),
door
Mededelingen voor economisten
…………..
806
Mr.
F.
Goud
………………………….
798
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman..
807
Gehuwde vrouw en beroepsarbeid: rolconflicten,
–
Recente publikaties
-……….. ……………
807
E.-S.B. 28-8-1963
AUTEURSRECHT
VOORBEHOUDEN
791
/
-.
De
auteur besteedt aandacht aan de tweede jaar-
ljkse inventarisatie door
de D.A.C.
(een orgaan
van
de O.E.S.O.) van de hulp aan arme landen. Op basis
van dé bekende examenprocedure onderzoeken landen.
hierbij kritisch elkaars beleid. Het blijkt dat het
probleem van de coördinatie van de hulp meer aan-
dacht krijgt. Kwantitatief bleef in
1962
de hulp van
de D.A.C.-Janden met overheidskapitaal stabiel met
ca.
$
6
mrd. Het bruto nationaal produkt van deze
landen steeg daarentegen met
8,5 pCt. De hulp met
particulier kapitaal verminderde zelfs, nI. van $
2,6
tot
$2,4
mrd. Relatief daalde de particuliere compo-
nent reeds sinds
1956
en wel van de helft tot een derde
van de totale hulp. De totale kapitaalstroom van de
D.A.C.-landen beliep in
1962 1
pCt.
van
hun bruto nationaal produkt. Kwalitatief bestond de overheids-
hulp in
1962
voor
213
uit schenkingen. T.a.v. lenings-
voorwaarden wordt op een soepeler beleid aangedron-
gen. ,,Tying of aid” is nog een wijdverbreid euvel.
De auteur bepaalt de rangorde van enige D.A.C.-landen
naar relatief grootste prestaties als volgt: Frankrijk,
Groot-Brittannië en
de V.S., West-Duitsland en
Japan, Italië en Canada.
De hulp aan
oncierontwikkelde
gebieden iii’ 1962
Inleiding.
Voor de tweede maal hebben de belangrijkste hulp-
flenende landen verenigd in de Development Assistance
Committee (D.A.C.) de inventaris opgemaakt van hun bij-
stand aan de achtergebleven gebieden. Ter gelegenheid van
het eerste zelfonderzoek gaf ik een aantal bijzbnderheden
‘ over het werk van deze speciale commissie van de Organi-
satie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.
Ik moge daarnaar verwijzen
1).
Hier
zij
slechts vermeld
dat de D.A.C. jaarlijks de leden aan de tand voelt over hun
prestaties op het gebied van de ontwikkelingsbijstand. Dit
geschiedt door de bekende examenprocedure waarbij op
‘basis an een grote hoeveelheid voor deze gelegenheid ver
–
zamelde gegevens de landen elkaars beleid kritisch onder
–
zoeken. Men analyseert daarbij de
kwantiteit van de kapi-
taalstroom naar de onderontwikkelde gebieden waarbij
ook enigszins rekening gehouden wordt met de draagkracht
van de donor. Daarnaast schenkt men aandacht aan de
kwaliteit:
zijn de leningsvoorwaarden hard of zacht, is de
hulp gebonden, enz. –
Doel hiervan is te komen tot meer en doeltreffender
hulp: Dit doel wordt ook gediend door een voortdurende
– dialoog in allerlei werkgroepen over problemen als de
– leningscondities, binding van de hulp, e.d. Men wisselt
daar ervaringen uit en probeert tot een gemeenschappelijke
• gedragslijn te komen.
Meer in het algemeen begint het probleem van de
coördinatie
van’ het hulpbeleid veel aandacht te krijgen.
Dit komt omdat er een belangrijke ontwikkeling gaandé is
die dit steeds meer noodzakelijk maakt. Was immers de
situatie tot voor kort zo dat de bilaterale hulp van een
donor grotendeels geconcentreerd was op’ een beperkte
groep landen (gewoonlijk koloniën of voormalige kolo-
iiiën), meer en meer ziet men thans een geografische sprei-
ding optreden. Dit betekent dat meerdere donors bijstand
verlenen aan een bepâald onderontwikkeld land. Overleg
tussen de gevers onderling en niet het ontvangende land
is dan geboden teneinde de hulp zo efciënt mogelijk te
kunnen verlenen.
1)
,,Donors voor de Spiegel” in ,,E.-S.B.” van 26 september
1962.
Deze coördinatie begint thans geleidelijk op gang te
komen. Omdat dit een geheel nieuwe materie betreft ge-
beurt dit als het ware tastenderwijs. In dit kader zijn be-
sprekingen gewijd aan de hulpproblematiek in Thailand,
Oost Afrika (Kenya, Tanganyika en Oeganda) en Somalië,
veelal in aanwezigheid van vertegenwoordigers van deze
landen.
De kwantiteit.
De totale stroom van overheidskapitaal uit de D.A.C.
landen bleef verleden jaar stabiel met $ 6 mrd. –
Het beloop sinds 1956, het eerste jaar waarover gegevens
beschikbaar zijn, blijkt uit de volgende tabel.
–
Netto totaal van overheidskapitaal
uitgegeven voor de onderontwik-
kelde gebieden ($ mrd.) ‘)
3,2
3,8
4.3
1956
………………………..
4,2
1957
………………………..
1958
………………………..
4,8
1959
………………………..
1960
………………………..
6,0
1961
………………………..
1962
………………………..
6,0
Het is teleurstellend dat ondanks de sterk toegenomen
aandacht voor ontwikkelingshulp het totaal een stagnatie
blijkt te vertonen. Daarbij bedenke men dat het bruto
nationaal produkt van de D.A.C.-landen met ongeveer
84 pCt. is toegenomen. Op basis van tijdens de examens
verkregen gegevens over de (bruto) kapitaalstroom mag
men echter verwachten dat deze dit jaar
5
á 10 pCt. hoger
zal liggeh dan verleden jaar.
Bij deze overheidsbijdragen moet men dan tellen de
stroom van particulier kapitaal. Hier was zelfs van een
daling sprake: van $ 2,6 mrd. in 1961 tot $ 2,4 mrd. in
1962, vooral door een vermindering van netto directe in-
vesteringen.
De particuliere component blijkt sinds 1956 weinig of
geen expansie te vertonen en gaat daardoor relatief steeds
meer achteruit. Bedroeg deze
–
aanvankelijk nog de helft
2)
Volgens de gebruikelijke D.A.C.-definitie, d.w.z. alle niet
militaire schenkingen in geld en natura alsmede alle overheids-
leningen boven de vijf jaar.
792
•
.
E.-S.B. 28-81963
van het totaal, thans is deie niet meer dan een derde. Ook
als men rékening houdt met het feit dat de gegevens o’)er
particuliere kapitaalstrômen niet erg betrouwbaar zijn mag
men toch wel concluderen dat de rol van het particuliere
kapitaal voor de ontwikkeling’ voor uitbreiding vatbaar
zou zijn. Men bedenke bovendien dat in deze cijfers be-
grepen zijn de bedragen voor exportkredieten en buy. de
investeringen van de olie-industrie in rijke Sheikdomnien.
Het bedrag aan directe particuliere investeringen in arme
landen is dus pro tanto geringér.
De totale kapitaalstroom van de D.A.C.-landen beliep
in 1962 ca. 1 pCt. van hun bruto nationaal produkt. Van
de kant van de onderontwikkelde gebieden gezien komt
dit neer op ruwweg 44 pCt. van hun bruto nationaal
produkt.
In totaal ontvingen de achtergebleven gebieden verleden
jaar ca. $ 84- mrd., waarvan ongeveer $ 400 mln. van
het Sino-Sowjet blok
3).
De kwaliteit van de
hulp.
–
Het grootste deel van de overheidshulp bestaat uit
schenkingen. Verleden jaar was dit voor twee derde het
geval. Voor het resterende derde deel tracht de D.A.C. te
bereiken dat de leningsvoorwaarden’-zo soepelmoglijk
zijn. De Verenigde Staten gaan daarbij voorop. Men werkt
daar veel niet leningen voor 40 jaar niet een rente van
pCt. In de D.A.C. oefent men druk uit op die ltnden die
harde leningscondities stellen. Daarbij wordt er bijv. op
gewezen dat volgens een schatting van de Wereidbank voor
32 onderontwikkelde landen gemaakt de jaarlijkse schulden-
last van 1955 op 1961 meer dan verdubbelde zodat deze
7 pCt. van de exportopbrengsten bedroeg. Het is duidelijk
dat in dit kader exportkredietcn in een kwade reuk staan.
Een ander belangrijk kwalitatief aspect van dc hulp is
• de binding. ,,Tying of aid” is nog steeds een wijdverbreid
euvel: over twee derde van.de hulp kon niet Vrij worden
beschikt door binding aan besteding in het donorland of,
zoals
bij
de Verénigde Staten voorkomt, door binding ‘aan
besteding in de Verenigde Staten of in onderontwikkelde
gebieden.
De D.A.C. pakt ook dit probleem aan, zij het veel te
langzaam.
Oordeel over
enige ‘donors.
Na deze algemene uiteenzetting wil ik tot slot trachten
een waardering te geven van de hulpinspanning van
een aantal donors. Vanzelfsprekend is dit een zuiver
persoonlijk oordeel over een onderwerp waarover zeer veel
•
meningen kunnen bestaan. Ik wil dit oordeel over de over-
heidshulp geven in de vorm van een rangschikking. Deze
wordt gebaseerd op de kwantiteit van de hulp en daarbij
wordt gelet op de draagkracht van de donor, en op de
kwaliteit. Voor dit laatste zijn o.a. relevant de verhouding
tussen schenkingen en leningen, de loningsvoorwaarden en
•
het voorkomen van ,,tying”.
Mijn lijstje voor 1962 volgt hieronder. Ter kenschetsing
van de leningsvoorwaarden is gebruik gemaakt van de
volgende tekens: X X X betekent voorwaarden welke voor
de onderontwikkelde landen gunstiger zijn dan het ge-
middelde; ‘< X geeft het voorkomen van doorsnee voor-
waarden aan en
x
duidt op ongunstiger leningscondities.
Eenzelfde aanduiding geldt voor de binding. Ook hier
3)
Doordat zich fondsen ophoopten bij multilaterale organi-saties waren’de uitgaven van de donors hoger dan de ontvang-
sten van de onderorttwikkelde gebieden.
E.-S.B. 28-8-1963
– –
HOTEL
RESTAURANT
,,het n\X2itLe 7Paard”
Groenezoom 245 –
.
Rotterdam-Zuid -Tel. 192020
wordt de zaak beoordeeld vanuit het gezichtspunt van de
achtergebleven gebieden: X
x
X betekent ‘dus geen of niet
al te veel ,,tying”.
In pCt. v. h. bruto nat, produkt
Lenings-
Ongebon.
Schen-
Over
–
heids-
Totale
voor-‘
waarden
den
6f
gebonden
kingen leningen
overheids-
hulp
netto
bijdragen
–
S.
Canada
……….
..0,10
0,05
0.15
– x
x
w.-Duitsland
0,29 a)
0,30
0,59
x x
x-x
x
Frankrijk
1,44
0.17
1,62
x x
X
‘x x
Italië
………….
0,15 b)
– . d)
0,15
x
x
Japan
………..
..0,17e)
0,17
0,35
x
x Nederland
…….
x
..0,69
0,04
0,72
x x x
x x
verenigd Konink-
.
rijk
…………
. 0,36
0,23
0,60
x x x
—x
Verenigde Staten .
0,58
0,14
0,72
x
x
x
x –
D.A.0- ………..
-0,53
0,15
0,68
a) excl. herstelbetalingen 0,20; b) exel. herstelbetalingen 0,10;..c) excl.
herstlbetalingen 0,03; d) Italië verstrekte vrijwel uitsluitend leningen met een –
looptijd beneden de vijf jaar waardoor deze buiten de D.AC-definitie vielen;
in de kolom leningsvoorwaarden gaf mij dit aanleiding tot x.
Het is duidelijk- dat een poging een veelvormig ver-‘ –
schijnsel als de hulpinspanning van een land in een tabel
te. vangen een hachelijke onderneming is. Dit moge nog –
worden toegelicht met het volgende.
Wat het
kwantitatieve
aspect betreft kan men zich aller-
eerst afvragen of alle kapitaalstromen moeten worden mee-
geteld (de D.A.C. zelf heeft kredieten met een looptijd
beneden de vijf jaar al uitgezonderd): Zo ziet mn,aan de
voetnoten bij de tabel dat voor drie landen relatief vrij
aanzienlijke bedragen aan herstelbetalingen zijn opge-
nomen. Voorts zitten in de cijfers aankopen van Wereld-
bankobligaties hoewel die tpch veelal het katakter dragen
van een normale belegging. Volledigheidshalve zij ter ver-
dediging van de bestaande praktijk aangevoerd dat het
van belang is na te gaan hoeveel middellang en lang kapi-
taal naar de minder ontwikkelde gebieden gaan. Wil men
een oordeel over de inspanning van de donor uitspreken –
dan kan men vervolgens naar eijen smaak aftrekposten
invoeren.
Voor zo’n oordeel is vervolgens een vergeljkings-
niaatstaf nodig; in de bovenstaande tabel het bruto
nationaal produkt tegen factorkosten. Een rechtvaardige
waardering eist intussen dat men ook rekening houdt met
de welvaartsverschillen tussen de gevers, zoals binnen een –
land iemand niet een groot inkonien een hoger percentage
belasting betaalt dan iemand met een lager inkomen.
Dan het
kwalitatieve
aspect.
Bij de leningen kan men niet ergens een objectieve • –
scheidingsljnleggen tussen harde en zachte leningen: loop-
tijd en rentestand zijn continu variabele grootheden. Voorts
zijn er grote verschillen tussende donors wat de hoogte
van de rentestand in hun landen betreft. Leningen tegen
lage rente-zijn dus voor de een veel makkelijker dan voor
de andere.
793-
.,
In onderstaand artikel behandelt schrijver de ii
enige Westeuropese landen en de Verenigde Staten te
constateren verschillen tussen het investerings- en
inkomensaccres. De oorzaak van deze verschillen
moet volgens schrijver gezocht worden in de toepassing
van nieuwe technieken in verhouding tot de ontwikke-
[ing van de diepte-investeringen. In dit opzicht schenkt
schrijver aandacht aan de rol van het technisch-
economisch onderwijs en het natuurwetenschappeljk
onderzoek. Na ook de bewuste verschillen in accres
voor de sectoren landbouw, industrie en dienstverlening
te hebben aangetoond, komt schrijver tot de conclusie,
dat de verschillen in het investerings- en inkomens-
accres uit een economisch oogpunt dienen te worden
verminderd.
De verschillen in
het investerings-
en inkomensaccres
Nu momenteel uit welvaartsoogpunt zo vaak de nood-
zaak
t
van verdere investeringen bepleit wordt, heeft het
praktisch nut
bij
de verschillen in het accres tussen de
investeringen en de produktie c.q. inkomens nader stil te
staan, o.a. ten einde hiervoor een verklaring te vinden.
Het zoeken naar een verklaring verdient daarom nadere
aanbeveling, omdat de bewuste verschillen in de toeneming
van geval tot geval anders kunnen liggen. Het is namelijk
niet zo, dat de investeringen in de groei altijd de produktie
c.q. inkomens overtreffen. Het omgekeerde komt even-
eens voor. Bovendien divergeren de verschillen naar om-
vang. Van een bepaald verschillen-patroon kan dus moei-
lijk worden gesproken.
Waartoe de verschillen leiden.
Waar de investeringen in hun groei de hieruit voort-
spruitende produktie c.q. inkomens overtreffen, is sprake
van een langzame maar zekere toeneming in de benodigde
hoeveelheid kapitaalgoederen voor dezelfde produktie- c.q.
inkomenseenheid.
In nationaal-economisch opzicht betekent zo’n geval, dat
de
kapitaalcoi?fficiënt
voortdurend stijgt. Men kan ook in
dit opzicht beweren, dat de
spaarquote
continu omhoog
gaat. Een dergelijke situatie wil niets anders zeggen dan
dat hoe langer hoe meer besparingen c.q. investeringen
benodigd zijn om het ontwikkelingsproces op hetzelfde
peil te houden.
In bedrijfseconomisch opzicht komt de bovengeschetste
ontwikkelîng hierop neer, dat de’ afschrijvingsquote stijgt,
hetgeen de
reële kostprijs
doet toenemen. Wanneer de loon-
quote
ongewijzigd
blijft, omdat de lonen met de arbeids-
produktiviteit omhoog lopen, zal het proces. bij gelijk-
blijvende prijzen bovendien de
bedrijfseconomische
renta-
biliteit
doen dalen.
Indien daarentegen de produktie c.q. inkomens zich
sneller ontwikkelen dan de hiervoor benodigde inves-
teringen, zal juist een andersom liggende situatie worden
aangetroffen. Kortom, men ziet dus stijgende kapitaal-
coëfficiënten, spaarquoten, reële kostprjzen en dalende
bedrijfseconomische rentabiliteiten in het ene geval en een
(vervolg van blz. 793)
Als een donor een deel van zijn hulp in gebonden vorm
verleent dient men er zich daarnaast – bij wijze van ver-
zachtende omstandigheid – vân te vergewissen of hij ook
soms een belangrijk deel op een zodanige wijze beschik-
baar stelt dat binding daarbij niet goed mogelijk is. Dit
laatste is bijv. het geval voor hulp via multilaterale
organisaties. Het is ook van toepassing op bijdragen aan
kosten in locale valuta van een onderontwikkeld land. Daar
staat dan echter weer tegenover dat het ontvangende land
zodanig door allerlei arrangementen aan de donor kan
zijn gebonden dat deze laatste er verzekerd van kan zijn
dat zijn valuta toch bij hem zal worden besteed. Genoeg
is gezegd om aan te geven dat het hier een ingewikkeld
probleem betreft.
Ik heb getracht al dit soort overwegingen te laten mee-
spreken
bij
de bepaling van de rangorde. Deze wordt dan
als volgt, waarbij het land dat het beste figuur slaat voorop
komt en de anderen daarna in afdalende volgorde:
Frankrijk;
Verenigd Koninkrijk en Verenigde Staten ex aequo;
W.-Duitsland en Japan ex aequo;
Italië;
Canada.
Zoals men ziet ontbreekt Nederland in het lijstje. Als
ik goed ben ingelicht onthoudt een lid van de jury voor het
Eurovisie Songfestival zich van een oordeel als het een
prestatie uit het eigen land betreft. De vergelijking met
een zangwedstrijd onderstreept overigens nog eens het sub-
jectieve karakter van de hier aangeboden exercitie
……
Parijs.
F. KUPERS.
794
.
E.-S.B. 28-8-1963
tegenovergestelde ontwikkeling van dezelfde grootheden in
het andere geval. Het is een verschijnsel dat zowel op
macro- als micro-economisch niveau kan optreden.
De nationaal-economische verschillen.
Wij zullen beginnen met de omvang van de verschillen
in nationaal-economisch opzicht te schetsen, en hierbij de
jaren 1950/1960 als uitgangspunt nemen. Voor enige West-
europese landen en de Verenigde Staten is dit beeld, indien
O.E.S.O.-cijfers worden gebruikt en de gegevens op trend-
basis worden gebracht, als in tabel 1 is aangegeven.
TABEL 1.
Het jaarljjkse reële accres in de ja’en 195011960
Landen
Bruto- nationaal
produkt
Bruto-
investe-
ringen in 1
vaste
activa
1
1
1
Beroeps- bevolking
1
-Waarde
1
van
(1)
Waarde
van
1
(l)-(3)
(1)
(2)
(3)
1
(4)
(5)
Nederland
5,3
7,4
1,1
0,72
0,66
België
………..
3,1
3,9
0.2
0,79 0,78
West-Duitsland
.
8,2
10,8
1,5
0,76
0,72
Frankrijk
4,7
6,2
0,5
0,76
0,73
2,6
..
6,5
0,6
0,40
0,34
Engeland
………
Italië
…………
6,4
9,8
1,5 a)
065
0,59
Verenigde Staten
3,1
2,2
1,2
1,41
1,90
a) Gerekend vanaf
het jaar 1954.
Tabel 1 illustreert de verschillen in de jaarlijkse toene-
mingen tussen de bruto-investeringen in vaste activa en de
bruto-nationale inkomens. Zowel de kolommen 1 en 2
enerzijds als de kolommen 4 en
5
ânderzijds tonen dit
duidelijk aan. –
In de beide laatste kolommen zijn de quotiënten vermeld
van het investerings- en inkomensaccres (kolom 4) en van
het investerings- en inkomensaëcres per werker (kolom
5).
De quotiënten geven hierbij zeer ruw de elasticiteits-
coëfficiënten weer. Met andere woorden de cijfers geven
aan met hoeveel procent de inkomens resp. de inkomens
per werker (de arbeidsproduktiviteit) toenemen
bij
elke
vermeerdering met 1 pCt. van de investeringen resp. de
investeringen per werker. Het blijkt nu dat dit voor elk
land anders ligt. Voor de Europese landen bedraagt dè
bewuste toeneming minder en voor de Verenigde Staten
meer dan 1 pCt.
De verklaring voor de verschillen.
De
directe
aanleiding
tot de verschillen moet worden
gezocht in de Continu voortgaande diepte-investeringen,
met name in de continu voortgaande vergrotingen van de
investeringen per werker.
Elke diepte-investering impliceert een verhoogde kapitaal-
goederenvoorraad per werker. Elke verhoogde kapitaal-
goederenvoorraad per werker is slechts mogelijk bij een
telkens nieuwe produktietechniek. De nieuwe techniek kan
hierbij zowel betrekking hebben op nieuwe machines als
op een andere organisatorische bedrijfsvoering.
Continu voortgaande diepte-investeringen moeten zo-
doende worden voorafgegaan door het continu toepassen
van nièuwe technieken. Alleen de nieuwe techniek maakt
de diepte-investering mogelijk. Wanneer er derhalve geen
nieüwe techniek is, kan geen diepte-investering plaatsvin-
den
1).
Worden nieuwe technieken t’oegepast, dan is het van
belang te weten of deze met de ontwikkeling van de diepte-
investeringen gelijk oplopen of niet. Blijven deze ten achter,
dan zal, het inkomensaccres per werker geringer zijn dan
het investeringsaccres per werker. Met andere woorden
men zal dan /9-waarden aantreffen die kleiner zijn dan
1,0. Lopen beide grootheden gelijk op, dan zijn /9-waarden
van 1,0 te verwachten. Overtreffen de nieuwe technische
toepassingen in groei de diepte-investeringen, dan over-
schrijden de j9-waarden de 1,0. Op dit alles zullen de ar-
beid- en kapitaalbesparende uitvindingen en de combinaties
hiertussen veel invloed uitoefenen.
Het geheel komt dus hierop neer, dat langzame ver-
meerderingen van diepte-investeringen en langzame toe-
nemingen van nieuwe technische toepassingen dezelfde
numerieke /9-waarde opleveren als snelle. Alleen wanneer
de één in ontwikkelingssnelheid divergeert t.o.v. de ander,
ontstaan /9-waarden die van de 1,0 afwijken, hetzij naar
boven hetzij naar beneden. In de relatieve ontwikkeling
van deze beide grootheden ligt de uiteindelijke
verklari,g
voor de verschillen,
die tussen het investerings- en inkomens-
accres zijn aan te wijzen.
De rol van het technisch-economisch onderwijs en het natuur-
wetenschappelijk onderzoek.
In tabel 1 is typerend de zeer hoge nationaal-economische
/9-waarde in de Verenigde Staten. Ten dele kan dit onzes
inziens verklaard wordën door het geringe investerings-
accres per werker aldaar van 1 pCt. (kolom 2 minus kolom
3), hétgeen een minder snelle toepassing van nieuwe tech-
nieken noodzakelijk heeft gemaakt dan in de Europese
landen. Dit feit neemt echter niet weg, dat in de laatste
tientallen jaren de /9-waarde in de Verenigde. Staten op
hoger dan 1,0 moet worden geschat, terwijl voordien deze
waarde beneden de 1,0 moet hebben gelegen
2)
Er heeft
dus in een halve eeuw tijds een ontwikkeling in de /9-waarde
van de Verenigde Staten plaats gevonden van onder tot
boven de 1,0. Met andere woorden de toepassingen van
nieuwe technieken zijn met de jaren sneller voortgeschreden
1)
In de ontwikkelingslanden vormt dit verschijnsel een
probleem. Het beleggen van de besparingen in goud en sieraden
is hiervan vaak het gevolg. Bij buitenlandse financiële hulp-
verleningen zal met deze moeilijkheid ter dege rekening moeten worden gehouden.
(1. M.)
Kabels met papier- en met plasticisolatie voor hoogspanning, laagspanning
en telecommunicatie. Kabelgarnituren, koperdraad en koperkabel, staaldraad en bandstaal
N.V. NEDERLANDSCIIE KABELFABRIEKEN
•
DELFT
28-8-1963
.-
–
•-.
–
—
–
-,
.
-.
795
‘n
hebben
uiteindelijk het’ acc’res van de diépte-iriveste-
ringen overschreden. –
Een ander typerend feit vormt de lage nationaal-eco-
nomische fl-waarde in Engeland, die niet door een te hoog
investeringsaccres per werker is te verklaren. Dit’ accres
heeft voor Engeland 5,9 pCt. bedragen, hetgeen niet hoger
uitvalt dan dat’ voor de andere Europese landen. De enige
conclusie die er uit kan worden getrokken is, dat de toe-
passingen van nieuwe technieken in Engeland belangrijk
bij dié van de andere Europese landen zijn achtergebleven.
– Bovenvermelde beide voorbeelden illustreren cijfermatig,
‘dat de ontwikkeling in de toepassing van nieuwe tech-
iieken geen constante voorstelt. Integendeel, zij kan stelsel-
matig worden vergroot, in het bijzonder door hogere in-
vesteringen in het
technisch-economisch onderwj/s
(inclusief
voorlichting en instructie) en het
natuurwetenschappeljk
onderzoek
(fundamenteel en toegepast, w.o. ontwikkelings-
weÉk), in het hiernavolgende af te korten tot
Onderwijs
en
Onderzoek. Beide soorten investeringen beïnvloeden het
“vinden van nieuwe technieken en de eerste investering
beïnvloedt bovendien nog de intentie tot invoering ervan
bij de ondernemers, in het bijzonder bij de kleine onder-
nemers. Kennis van nieuwe machines en inzicht in moderne
organisatorische en afzetverhoudingen zijn voor hen nood-
zakelijk.
Tot bepaalde grenzen kan zelfs worden afgevraagd wat
‘belangrijker is: een investering in kapitaalinstallaties of
een investering in het
Onderwijs
en Onderzôek. Deze vraag
• -: klent te meerÇ omdat de laatste slechts een part vormt
van de eerste. Een relatief geringe vergroting van de
9-waarde bewerkstelligt reeds een aanmerkelijke produktie-
verhoging.
De veranderingen in de j9-waarde symboliseren
– -‘ ?nslotte de wijzigingen van de kapitaalproduktiviteit.
In dit opzicht zou het interessant zijn de mogelijke com-
binaties van dit
investeringsalternatief
op te sporen, en wel
in het
bijzonder
de combinatie welke de produktie opti-
maliseert. De investeringen in het Onderwijs’en Onderzoek
hebben immers ook hun optimaal punt.
De sectoraal-economische verschillen.
Ook ten aanzien “an het investerings- en inkomens-
accres in de landbouw, industrie en dienstverlening zijn
cijfers te geven. Wanneer men eveneens de periode 1950/60
als uitgangspunt neemt,
O.E.SO.-cijfers
gebruikt en op
trendbasis brengt, dan verkrijgt men hierover het volgende
beeld:
,TABEL 2.
• Het jaarlijkse reële accres in de jaren 195011960
Landbouw
Industrie
Dienstverlening
br.nat. br
. mv.
– br. nat. br
.
mv.
br.nat.
br
.
mv.
pr.
pr
.
–
Nederland
………
2,2
1,4
5,8
J
5,9
4,7
J
8,7
België
………..
2,4
2,1
.
.
(3,2
4,0)
…..
West-Duitsland
…
2,4
11,8
9,9
11,2
7,3
11,2
Frankrijk
.
.
.
2,6
.
7,4
…
9,9
6,5
4,7
12,1
•
Italië
…………..
2,2
3,1
3,1
6,2
2,4 7,4
Engeland
……….
Verenigde Staten
2)
Dit kan op indirecte wijze worden afgeleid uit de ontwikke-
ling van de Amerikaanse kaitaalcoëfficienten, die eerst stegen
– en toen daalden. Zonder er dieper op in te gaan, is het volgende
verband tussen de kapitaalcoëfficiënt en de fl-waarde aanwijs-
baar:
C
A Ib
. LC
AIb
–
__
=
(
l-), waarin – en
de procentuele verande-
ringen van resp. de marginale kapitaalcoefficiënt en de diepte-
invësteringen voorstellen.
796
-;
1
III.
ROTTERDAMSCHE BANK
DOCUMENTAIRE
ACCREDITIEVEN
INCASSERINGEN
OP BINNEN- EN
BUITENLAND
MEER DAN 340 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
Voor Frankrijk en de Verenigde Staten -bleek een af-
splitsing naar sectoren niet mogelijk en voor België alleen
voor de industrie en dienstverlening tezamen.
De tabel toont ons zeer duidelijk de verschillen in de
jaarlijkse toenemingen tussen de totale bruto-investeringen
in vaste activa en de totale bruto-nationale inkomens in
de diverse sectoren en landen.
Nuttig is het, ook de bewuste verschillen
per werker
te
kennen, in het bijzonder de verschillen in de fl-waarden.
Op dit laatste gaan wij in het hiernavolgende dieper in.
Voor de vaststelling ervan zijn echter eerst gegevens
nodig over het beroepsbevolkingsaccres. Deze gegevens,
zijn vast te stellen uit het O.E.S.O.-grondmateriaal. Wan-
neer de gegevens op trendbasis worden gebracht, ziet het
beeld van het beroepsbevolkingsaccres er als volgt uit:
TABEL 3.
Het jaarlijkse beroepsbevolkingsaccres in de jaren 195011960
Landbouw
Industrie
Dienstverlening
Nederland
……….
.
–
1,8 ‘
1,5
2,1
België
… ………
.- 2,8
5
……….
0,8
……
West-Duitsland
— 1,8
3 ,
5,1
Italië a)
………….
-1,6
5,2
4,0
Engeland
– 1,3
0,6
1,1
a) Gerekend van het jaar 1954 af.
Wanneer de gegevens van tabel 2 verminderd worden’
met de cijfers van tabel 3, verkrijgt men het inkomens- en
investeringsaccres per werker. Het eerste gedeeld door het
tweede levert vervolgens de 9-waarde op. Het resultaat”
hebben wij in tabel 4 vermeld. –
TABEL 4.
, .
–
Sectorale fi-waarden voor de jaren 195011960
Landbouw
Tndustrie
Dienstverlening
Nederland
1,31
.
–
0,97
1
0,39
België
1,06
0,75
…..
West-Duitsland
0,31
0,83
0,36
0,47
3,61
0,09
Italië
………. ….
Engeland
………..
.0,79
–
0,45
0,21
Tabel 4 illustreert de belangrijke verschillen in de -waar-
den. Het investerings- en inkomensaccres per werker
wijken dus ook van elkaar, zelfs meer dan hun totalen.
/
E.-S.B. 28-8-1963
797
E.-S.B. 28-8-1963
–
• Of
een wijziging van de vérschillen
gewenst is.
Of een wijziging van de verschillen tussen de sectorale
iî-waarden gewenst is hangt ervan af of men deze in natio-
– naal dan wel in internationaal verband beschouwt. In
nationaal verband
gaat het er om, of verschillen tussen het
sec,torale arbeidsproduktiviteitsaccres te verwachten zijn.
Met name dus of
bij
een verdere economische ontwikkeling
virschillen in het loonaccres ontstaan, dan wel of onder-
linge prijsverschuivingen zullen plaatsvinden wanneer dit
sociale spanningen zou oproepen. Het is een criterium dat
het loon- en prijsbeleid raakt.
Hoe in feite het arbeidsproduktiviteitsaccres zich in de
jaren 1950/60 per sector en land heeft ontwikkeld, illustreert
tabel
5.
Hiervoor hebben wij telkens het reële accres in
tabel 2 verminderd met het beroepsbevolkingsaccres in
tabel 3.
Tabel 5 illustreert een in de landbouw en industrie na-
genoeg gelijk oplopen van de arbeidsproduktiviteit en een
achterblijven ervan
bij
de dienstverlening.
Wanneer de werknemers in de dienstverlening eenzelfde
loonaccres als elders wensen, dan zal dit normaliter alleen
door relatieve prijsverhogingen van de dienstverlening
te bewerkstelligen zijn. Hier kan men nu discussiëren
– over de vraag of het niet wenselijk zou zijn de fl-waarde
voor de dienstverlening op te voeren, in casu om de
investeringen in het Onderwijs en Onderzoek meer op
deze sector te richten, ten einde eventuele spanningen
in de loon- en prjsverhoudingen te voorkomen.
– In
internationaal verband
komen de internationale con-
currentieverhoudingen om de’ hoek kijken. Een verschil-
lende omvang van de 9-waarden impliceert een verschil-
lende ontwikkeling van de reële kostprijzen (zie onze op-
merkingen in de aanvang van het artikel). Het is duidelijk
dat dit spanningen teweegbrengt. –
Zo zal moeilijk een bevredigende landbouwpolitiek ge-
voerd kunnen worden, wanneer agrarische diepte-investe-
ringen voor de kostprijs en rentabiliteit nadelen opleveren
in het ene land en voordelen in het andere land. West-
Duitsland, Italië en Engeland vormen voorbeelden van het
eerste geval en Nederland van het tweede geval.
Dezelfde moeilijkheden rijzen ook voor de overige eco-
nomische sectoren. Wanneer bijv. de 9-waarde in onze
industrie geen verhoging ondergaat, doordat aan deze
sector niet meer investeringen in het Onderwijs en Onder-
zoek ten grondslag worden gelegd, dan zal de concurrentie
•met de,Italiaanse inlustrie met de jaren scherper• worden.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de industriële concurrentie
van de zijde van de Verenigde Staten
bij
een tariefovereen-
komst met dit land. De Amerikaanse industrie bezit name-.
lijk een #-waarde die belangrijk boven de 1,0 ligt. In het–
zelfde licht gezien is het begrijpelijk, waarom het Engeland
niet zou zijn meegevallen om in E.E.G.-verband te leven.
Dit alles illustreert dat uit een internationaal oogpunt
wijzigingen in de sectorale 9-waarden gewenst zijn, in die.. –
zin dat zij numeriek meer naar elkaar toegroeien. Anders
blijven fundamentele onevenwichtigheden
bestaan.’ Vooral ,
voor de E.E.G.-landen is dit punt een nadere overdenking
waard.
–
Er moeten meer gegevens komen.
Met het verzamelen van nationale en sectorale gegevens
is mener nog niet. Er moeten meer gegevens komen, en
wel speciaal over bedrijfstakken en bedrijven. De onder-
nemers moeten wat de fi-waarde betreft bedrijfstak- en
bedrijfsvergelijkingen kunnen trekken. .
Ook een verzameling ,.van het cijfermateriaal gerang- -.
schikt naar groot- en kleinbedrijf verdient aanbeveling,
ten einde het verloop van de kapitaalproduktiviteits-
‘
verhoudingen in beide categorieën van bedrijven te leren
kennen.
Slotopmerkingen.
De hierboven verkregen numerieke resultaten zijn zeer
grof en voor verbeteringen zeker nog vatbaar. Zo hadden
– wij bijv. beter het binnei1andse produkt en de binnen-
landse investeringen als uitgangspunt kunnen nemen. De.
invloed van de sector buitenland was dan uitgeschakeld.
Helaas ontbraken de cijfers daarvoor. Voorts ware het
nauwkeuriger geweest de – en j9-waarden met behulp
van correlatieberekeningen vast te stellen. Men had dan
•
een indruk gekregen van de statistische betrouwbaarheid
van de numerieke resultaten.
In onze uiteenzettingen hebben wij dergelijke – cijfer-
matige nauwkeurigheden niet nagestreefd. Deze zouden
ons te er hebben gevoerd. Wij hebben alleen duidelijk
‘-
willen maken, dat de toepassing van nieuwe technieken
economisch veel verklaart, met name:
waarom het investerings- en inkomensaccres struc-
tureel van elkaar kunnen verschillen;
.
waarom de kapitaalcoëfficiënt en spaarquotein het’
ene geval trendmatig omhoog gaan en in het andere geval
trendmatig dalen (hetzelfde geldt voor de reële kostprijs
en de bedrijfseconomische rentabiliteit);
–
wanneer bij groeiprocessen van fundamenteel eco-
nomische onevenwichtigheden kan worden gesproken.
De toepassing van nieuwe technieken vormt dus eco- . –
nomisch een diepe verklaringsgrond, dieper dan eigenlijk
tot heden toe is aangenomen.
– –
‘s-Gravenhage.
‘
J. A. wARTNA. –
TABEL 5.
,
Het jaarljjkse
arbeidsprodiiktiviteitsaccres
in
de jaren
1950/1960
Landbouw
1
Industrie
Dienstverlening
Nederland.,
4,0
4,3
2,6
Belgi6
………..
.
5,2
..
2,4
……
West-Duitsland
4,2
,
2,2
Italië
……
………
4,2
……
4,7 0,7
Engeland
3,5
2,5
1,3
a• ;’
-.
.
Leeft met Uw tijd mee! Leest ,,E.-S,B.”!
–
De spoorwégtekorten
en hun remedie
(II)
Benutting van de voordelen det’ N.S.-bedrijfssti’uctuur.
Wij zagen in het vorig artikel
1),
dat in de afgelopen
jaren het vervoer over de rail weliswaar toenam, maar
±latief belangrijk achter bleef. Het aandeel in de vervoers-
markt daalde, terwijl in de reizigerssector juist het deel
met de grootste vervoersdichtheid – dat in de rand-
stad – zelfs absoluut gezien afnam en in de goederen-
sector vooral vervoersselectie plaats had.
– Nu is N.S. een onderneming, die met grote vaste kosten
werkt. Zolang de bezetting van het apparaat niet maximaal
is zal zij onder verminderende kosten werken, d.w.z. bij
em toeneming van het vervoer dalen de kosten per een-
heid. Bij N.S. heerst deze situatie. Hieruit volgt dat onder
de huidige omstandigheden de kosten per eenheid hoger
liggen dan bij een grotere vervoersdichtheid – met name
bij een gelijkblijven van het marktaandeel – het geval
zou zijn geweest. Aldus is bij de – autonome – kosten-
stijgingen in absolute zin een kostenstijging in relatieve
zin gevoegd.
De uiterst scherpe concurrentie waaraan N.S. zowel in
de reizigers- als in de goederensector bloot staat van het
vervoer per privé-auto, resp. van het beroepsvervoer over
de weg en te water maakt steeds een tariefverhoging licht
een gevaarlijk middel om optredende deficit-posities op
te heffen. Met tariefverhogingen kan immers gemakkelijk
een daling, resp. opnieuw een daling, in de vervoers-
omang worden bewerkstelligd en doemt het gevaar van
een vicieuze cirkel op.
Gezien het bovenstaande rijst de vraag, of het geen
overweging zou verdienen, de problematiek juist aan de
andere kant te lijf te gaan, met name door gebruik te
maken van de voordelen, die de structuur van N.S. als
onderneming biedt en derhalve door een vergroting van
de vervoersomvang een kostendaling per eenheid te be-
werken, waardoor een cumulatief proces, maar nu in
omgekeerde richting zou worden ingezet.
Het net van N.S. heeft – op enkele trajectgedeelten
na – zijn maximum capaciteit nog niet bereikt, terwijl,
door toepassing van nieuwe technieken, dit maximum op
zich ook nog weer voor verdere verhoging vatbaar is.
Voor de goede orde zij erop gewezen, dat de regel, dat
de kosten per eenheid bij uitbreiding van het vervoer dalen,
uiteraard tijdelijk uitzondering kan lijden als nieuwe
investeringen van aanzienlïjke omvang nodig zijn, bijv.
als het lijnennet op knelpunten moet worden uitgebreid
of als veel nieuw materieel moet worden aangeschaft.
Daarna echter treedt opnieuw het verschijnsel der dalende
kosten op.
Vergroting van de vervoersomvang een reële mogelijkheid?
De reizigerssector is in dit opzicht voorlopig weinig
hoopgevend. Het particuliere vervoer is in onweerstaan-
bare opmars en een aan banden leggen daarvan is stellig
1)
Zie ,,E.-S.B.” van 21 augustus 1963.
een casus non dabilis. Een effectieve tegenactie zal zeer
grote investeringen vereisen: het openbaar vervoer zal zo
aantrekkelijk moeten worden gemaakt – waarbij niet
alleen aan frequentie, maar ook aan comfort, aantal
stoppiaatsen en prijsniveau moet worden gedacht -,
dat het publiek zich weer enigermate van het privé vervoer-
middel afwendt en opnieuw van de openbare voorzieningen
gebruik gaat maken. Door een afstemming met name op
dezgn. irrationele factoren aan de vraagzijde’ – het moet
modern worden per trein te reizen – zal hier uiteindelijk
wel het nodige kunnen worden bereikt, hetgeen, wij
merkten dit reeds op, ook uit een oogpunt van gezondere
– althans hanteerbare – verhoudingen in de verkeers-
sector in wezen noodzaak is.
Gezien het vele, dat hier verricht moet worden,de eraan
verbonden kosten en de benodigde tijd, lijkt het echter
onwaarschijnlijk, dat actie in de reizigerssector tot ver
–
betering der rentabiliteitspositie in dedoor ons bedoelde
zin zal kunnen leiden. Zoals wij reeds zagen is de reizigers-
treindienst geen bijzonder lucratieve sector. Te vrezen valt,
dat
hij
dit voorlopig – ook al neemt het reizigersvervoer
door bovenbedoelde maatregelen weer niet onaanzienlijk
toe – gezien de benodigde investeringen wel zal blijven.
in hoeverre tariefdifferentiatie verbetering zou kunnen
brengen is moeilijk te zeggen. Voorlopig zijn wij in dit
opzicht niet optimistisch.
In de goederensector ligt de zaak evenwel vrij zeker
anders. Wij doelen hier niet op het stukgoederenvervoer –
ten aanzien waarvan N.S. zoals wij zagen een vermindering
en een selectie naar de aantrekkelijke partijen nastreeft –
doch op het wagenladingvervoer, naar aangenomen mag
worden de meest lucratieve activiteit van het concern.
Het wagenladingvervoer wordt aan twee zijden becon-
curreerd: ten aanzien van bulklâdingen door de binnen-
vaart en ten aanzien van de kleinere, in het algemeen hoog-
waardiger partijen, door het wegvervoer. Veilig kan worden
aangenomen, dat het wegvervoer, gezien zijn geweldige
opkomst in het laatste decennium – de capaciteit verdrie-
voudigde ten naaste bij, de gemiddelde vervoersafstand
nam met ca. 20 pCt. toe, het aantal grote eenheden steeg
relatief sterk – veel lading van de rail heeft overgenomen,
resp. beslag heeft gelegd op veel nieuw ladingaanbod.
De concurrentieverhouding rail-weg lijkt in dit verband
dus extra belangstelling waard.
De concurrentieverhouding rail—weg.
Is N.S. een onderneming die onder verminderende
kosten werkt, bij het wegvervoer ligt de zaak geheel anders.
In grote trekken zou men wellicht kunnen stellen,dat de
aanbodscurve hier vrijwel lineair en horizontaal, misschien
zelfs licht stijgend, verloopt.
Mede omdat service-concurrentie in wezen ook prijs-
concurrentie is, kan de concurrentieverhouding rail—weg
worden herleid tot een prijsconcurrentieverhouding. Wan-
neer nu om welke reden dan ook de hoeveelheid over de
rail vervoerde goederen zich in de bijgaande grafiek links
798
.
‘ –
E.-S.B. 28-8-1963
yan het snijpunt van de beide curven bevindt, heeft over
–
gang van rail naar weg plaats, een proces dat gemakkelijk
een cumulatief karakter krijgt.
Concurrentiepositie N.S.-weg ver voer
Prijs
Vervoersvolume
Wanneer men de kostenlijn van het wegvervoer als aan-
bodscurve beschouwt en aanneemt, dat de spoorwegen
ernaar streven met hun prijzen eveneens deze lijn te be-
naderen, dfn kan de huidige situatie gekarakteriseerd
worden als !iggende rond het snijpunt met een voort-
durende druk naar links, anders gezegd, met een voort-
durende druk naar het deficit.
De opgave wordt dus nader het railvervoer kwantita-
tief zo te doen toenemen, .dat het aan de rechterzijde van
het snijpunt gelegen deel van de kostencurve actueel wordt.
Met andere woorden, de vervoersomvang over de rail zu
zou groot moeten worden, dat deze vervoertak van zijn speci-
fieke eigenschap – het werken onder verminderende kosten
– voordeel heeft bij zijn concurrentieposilie.
Hoe kan het volume van het wagenladingvervoer over de
rail worden
vergroot?
De po!itiek van voorzichtige uitbouw, c.q. ,,contain-
ment” en vervoersselectie zou dan moeten worden ge-
wijzigd in een van drastische expansie, zij het dat daarbij
de vervoersselectie niet uit het oog mag worden ver!oren.
Wil de rail het kunnen opnemen tegen de weg, dan zal
bij tenminste gelijke prijs de service van het railvervoer
gelijk moeten zijn aan die we!ke het wegvervoer geeft.
Anders gezegd, ook de spoorwegen zullen huis-huisvervoer
moeten bieden, de laadruimte zal zo ver mogelijk moeten
zijn afgestemd op de wensen van de ver!aders, de reisduur
mag maximaal 24 uur bedragen.
Zoals wij reeds hebben vermeld, streven de spoorwegen
er de laatste jaren naar zoveel moge!ijk.raccordementen
aan te leggen. Immers, aldus wordt een der belangrijkste
handicaps – gebroken transport – vermeden. Intussen
bleek ook reeds, dat deze op!ossing lang niet altijd moge-
lijk is en in ieder geval slechts op de lange termijn werkt.
De vraag rijst dus, of er niet een systeem ontwikkeld kan
worden, dat op eenvoudige wijze
ra
i!
rou
t
evervoe
i moge-
lijk maakt. Het zgn. kangeroesysteeni, technisch zeer inge-
nieus – wij zouden haast zeggen typisch Frans – is
economisch alleen in zeer bepaalde gevallen op de lange
afstand bruikbaar.
Naar dezerzijdse mening zou dan ook de oplossing in
een andere richting kunnen worden gezocht, en wel in die
van een massaal toe te passen systeem van vervoer, dat
qua karakter tussen dat van stukgoed en wagenlading zou
inliggen en waarbij nauw wordt aangeknoopt bij de huidig
snel sterker wordende tendens tot ongebroken transpori
– o.a. door paletisering – over te gaan. Wanneer hei
zou gelukken voor de grotere ladingen een systeem t
ontwikkelen, waarbij de laadvioeren, c.q. laadruimten
or
eenvoudige wijze
bij
de verlader op vrachtauto’s worder
geschoven, en van deze weer op de spoorwagons, waarm
in de plaats van aankomst de omgekeerde procedur
wordt gevolgd, zou het bereik van het railvervoer zeej
belangrijk zijn vergroot. Er schijnen in dit opzicht echtei
nogal wat technische problerien te moeten worden opge
lost, al is in Engeland en Zwitserland reeds een systeen
in werking, waarbij aldus laadruimten met een nuttigt
lading van
5
resp.
7
ton met mankracht binnen enkelt
ogenblikken van de wagon op de auto en vice versa worder
gebracht.
Een tweede punt vormt de economische toepasbaarheid
Nu zij vooreerst opgemerkt, dat een dergelijk systeem he
belangrijke voordeel heeft, dat zowel de wagons als dt
vrachtauto’s, voorzien van kogelglijbanen, voor alle ladint
geschikt zijn, terwijl de laadruimte volledig kan worder
afgestemd op de wensen van de verlader. Te denken val
hierbij naast open laadbakken ook en met name aan ge
secialiseerde ruimten als koelcontainers voor groente er
fruit, tanks voor vloeistoffen zowel als droge lading, e.d
Het is voorts aanstonds duidelijk, dat een dergelijk systeerr
niet incidenteel kan worden toegepast, zoals thans het ge
val is met het voor massale toepassing te ingewikkelde er
te dure autolaadkistenvervoer, doch dat dit massaal za
moeten geschieden, al is ontwikkeling per traject c.q. pei
vervoerrelatie mogelijk en vermoedelijk zelfs aangewezen
Tenslotte zal het alleen economisch verantwoord zijn ter
aanzien van verladers, c.q. bestemmingen binnen een be
paalde straal van de stationsemplacementen gelegen. He
is hier-niet de plaats aan deze gedachte een nadere uit
werking te geven. Dat echter bij een dergelijke opzet con
currerend zou kunnen worden gewerkt, blijkt uit voorlopig
berekeningen, die leren dat, al naar de aannamn, de aan
en afvoerkosten tezamen
bij
het bovengenoemde reeds ii
toepassing zijnde systeem voor afstanden, niet groter dat
10 km, vermoedelijk liggen tussen f. 1,50 en f. 3 per ton
Conclusie.
De rentabiliteit van N.S. vormt een hoeksteen van het
Nederlands vervoerbestel. In het bovenstaande menen wij
te hebben aangetoond, dat het twijfelachtig is of met tarief-
verhogingen alleen de huidige deficit-positie kan worden
verholpen en dat gezien de kwetsbare concurrentiepositi
deze verhogingen zelfs een middel zijn, dat zekere gevaren
in zich bergt. Wanneer het daarentegen zou gelukken het
vervoersvolume belangrijk te doen stijgen en wel juist in
die sector, waar het vervoer toch reeds lucratief is en waar,
mits de meest moderne methoden worden toegepast,
inderdaad nog aanzienlijke uitbreidingsmogelijkheden
voorhanden zijn, zou de N.S.-positie, juist door benutting
van de specifieke voordelen – produktie onder vermin-
derende kosten – van het railbedrijf, op fundamentele
wijze worden versterkt waardoor m’et volledig behoud van
het huidige concurrentiebeginsel de rentabiliteit zou kunnen
worden hersteld.
Het is om deze reden, dat wij een nader onderzoek naar
de.mogeljkheid van de ontwikkeling van een systeem van
huis-huisvervoer van wagenladingen als boven in grote
lijnen aangegeven, zouden willen bepleiten.
Voorburg.
Mr. F. GOUD.
E.-S.l3. 28-8-1963
799
Gehuwde vrouw en beroepsarbéid: rolconflÏcten’
• Geruime tijd geleden werd in dit blad een discussie ge-
oeiEd over de belastingverlaging op de inkomstçn van de
werkende gehuwde vrouw. Deze gedachtenwisseling ging
hoofdzakelijk over de rechtvaardigingsgronden van de be-
‘last ngmaatregel, maar en passant bleken de discussianten
het ook niet eens over het’effect ervan. Ter ener zijde
meende Berg dat de gespaarde belastingbedragen te gering
-zijnom enige uitwerking te hebben op de vergroting van’
liet arbeidsaanbod van gehuwde ,vrouwen
1).
In de ,be-
strijding van deze mening beriep Van der Wolk zich op de
,,kenner’s van de arbeidsmarkt bij uitstek, de Gewestelijke
Arbeidsbureaus en de werkgeversverenigingen”
2),
die ook
verwachtten dat er van de belastingverlaging een stimulans
zou uitgaan
3).
Berg bleek niet overtuigd en zei, dat de
tijd wel zou leren wie gelijk had
4
). Wel, tot nu toe schijnt
de fijd Berg gelijk te geven. In 1961/62 werden door dè
Gewestelijke Arbeidsbureaus in Amsterdam en Rotterdam
acties gevoerd, die weinig resultaat hadden; er is geen
sprake van een sterk gestegen toeloop van de gehuwtie
vrouw naar de arbeidsmarkt.
Zoû de animo om buitenshuis te gaan werken wel aan-
zienlijk zijn toegenomen, als de belastingbesparing groter
zou zijn geweest? Rotgans wees er al op, dat de fiscale
situatie niet alles verklaart. Ook Engeland is geenszins een
‘fiscaal paradijs voor de gehuwde vrouw
5
). Niettemin is
het percentage getrouwde vrouwen dat daar werkt, een
• veelvoud ‘Van dat in Nederland. Vergelijking van de Volks-
tellingjaren 1947 en 1960 leert, dat er een gerin’ge, maar
,el duidelijke stijging is opgetreden in de beroepsarbeid
van de getrouwde vrouw
6).
Als in 1970 niet de verwachte 320.000 maar ca. 1 mln.
gehuwde vrouwen in het arbeidsproces zullen zijn inge-
schakeld, is de additionele welvaartstoename te schatten
op’ ongeveer f. 400 per hoofd van de bevolking, een ver-
meerdering waarmee onder onveranderde omstandigheden
4 â
5
jaar gemoeid zouden zijn
7),
Maar Mevr. Verwey-
Jonker legt er de nadruk op, dat het niet alleen gaat om
de welvaart, maar ook om het welzijn. Deze vrouwen zijn
nodig om allerlei belangrijke sociale instituten ongestoord
te laten functioneren
8)
Het komt ons niet juist voor om,
• zoals tegenwoordig vel een lijkt te gebeuren, de gehuwde
vrouw te achtervolgen met een soort morele dwang om te
gaan werken onder het motto, dat dat haar leven verrijkt
en dat het huishouden wel in een handomdraai te doen is
l5rs. E. L. Berg: ,,Fiscus en werkende echtgenote” in
,,E.-S.B.” van 29november 1961, blz. 1120-1122.
Drs. E. van der Wolk: ,,Fiscus en werkende echtgenote’ (besluit), in ,,E.-S.B.” van 21 februari 1962, blz. 178-180.’
Drs. E. van der Wolk: ,,Nogmaals: fiscus en werkende
echtgenote”, met een naschrift van Drs. E. L. Berg, in ,,E.-S.B.”
van 17 januari 1962, blz. 59-62.
Idem, blz. 60.
) G. E. Rotgans: ,,Werkende vrouwen” VII, in ,,Het Finan-
cieele Dagblad” van 16 september 1961.
Volgens mondelinge mededeling van het C.B.S.
Volgens een berekening van’Dr. K. A. M. Bog”aert in ,,De
niet aanwezige huisvrouw”, 1962, blz. 71-83.
Dr; H. Ver,’ey-Jonker in ,,De niet aanwezige huisvrouw”,
1962, blz. 93.
Idem,’blz. 87188.
in de overgeschoten tijd. Dat neemt niet weg, dat er een
categorie gehuwde vrouwen is, voornamelijk oudere die
geen (kleine) kinderen meer thuis hebben, die met hun
werk de maatschappij en zichzelf (niet alleen in econo-
mische zin) zouden dienen.
Maar evenmin als de fiscale faciliteiten op korte termijn
veel effect hebben, is er veel directe uitwerking te ver-
wachten van voorgestelde maatregelen als verandering in
de winkelsluitingstijden, voorzieningen op scholen voor het
overblijven van kinderen, meer ,,part-time”-betrekkingen,
mogelijkheden voor scholing en herscholing ): Dit zijn
maatregelen die voornamelijk gericht zijn op het uit de
weg ruimen van belemmeringen, die liggen in de objectieve
situatie van de gehuwde vrouw. Nog sterker echter zijn
de belemmeringen, die liggen in de wijze waarop de ge-
huwde vrouw haar situatie ervaart, de subjectieve dus.
Natuurlijk zal opheffing van objectieve hindernissen értoe
kunnen bijdragen, dat op de duur ook de psychische weer-
standen verminderen. Maar of dât alleen die weerstanden
kan doen verdwijnen, is uiterst twijfelachtig Daartoe is
een verandering van het ,,sociale klimaat” nodig en dat
is een kwestie van zeer lange adem. Toch lijkt het ons wel
mogelijk om ook het beleid op korte
termijn
meer te
richten op de overwinning van bestaande weerstanden.
LU
In het buitenland is de arbeid van de gehuwde vrouw
een onderwerp van uitgebreid onderzoek en studie ge-
worden. In Nederland zijn de gegevens nog schaars; van
systematische, representatieve verzameling is nog geen
sprake.
Wij
varen op het kompas van de resultaten van
een enkel onderzoek in een bedrijf waar gehuwde vrouwen
werken, van enkele onderzoekingen onder vrouwen-
verenigingen, van de (niet systematisch verzamelde) er-
varingen van arbeidsbureaus, envan bedrijven, en van
voornamelijk buitenlandse literatuur. Hieruit zullen wij de
negatiéve houdingen en gedragingen destilleren, die de
gehuwde vrouw ten aanzien van het werken buitenshuis
ten toon spreidt. –
De gehuwde vrouw wordt als arbeidskracht niet on-
verdeeld positief gewaardeerd. Van de kant van de be-
drijven worden ‘de volgende positieve oordelen gehoord:
zij werken gestadig door;
zij hebben grotere plichtsbetrachting en meer verantwoor
–
delijkheidsgevoel;
zij verzuimen minder;
zij verzuimen niet meer dan anderen;
er is onder hen minder verloop;
zij hebben een goede invloed op de sfeer in het bedrijf.
Daar staan negatieve meningen tegenover:
zij verzuimen veel;
zij komen vaak te laat;
er is onder hen een groot verloop;
zij willen niet onder een jongere cheflin werken;
zij worden afgeleid door huiselijke beslommeringen;
zij willen niet verder studeren; / er is geen goede samenwerking tussen gehuwde en onge-
huwde vrouwen.
800
•
.
,
E.-S.B. 28-8-1963
Men schrijft de vrouwen de volgende attitudes’en ver
–
langens toe:
/
zij voelen zich te hoog voor het werk;
zij hebben afkeer van fabrieksarbeid;
zij overschatten 7ichzelf;
zij wensen ,,vrijheid” en ,,verantwoordelijkheid” in het
werk, maar zijn nietbereid enige opleiding te volgen;
zij willen niet in tarief werken;
zij willen geen betrekking onder het niveau van hun vroegere
(voorhuwelijkse) werkzaamheden;
zij willen ,,onder elkaar” zijn (d.w.z. met vrouwen van
zelfde bekwaamheid, sociaal niveau, leeftijd, burgerlijke
•
staat).
Voor een deel weerspiegelen deze ooçdelen en opvat-
tingen ook de aan bedrjfszijde bestaande weerstanden
tegen het in dienst nemen van gehuwde vrouwen. Daarmee
houden wij ons echter thans niet bezig. De bedoeling is nu
de uit het bovenstaande naar voren komende mentaliteit
van de vrouw sociologisch te verduidelijken.
Wat betekent het buitenshuis gaan werken voor de ge-
huwde
–
vrouw? In sociologische termen is dit het over-
stappen uit een aan weinig risico’s onderhevige recruterings
rol in een prestatierol. Het begrip ,,sociale rol” is in de
moderne sociologie van centraal belang. Het wordt ge-
definieerd als ,,het geheel van normen en verwachtingen,
dat men koestert jegens personen in een bepaalde posi-
tie”
10).
Het gedrag van een mens wordt evenzeer bepaald
door zijn sociale omgeving, dus door zijn relaties met
andere mensen, als door zijn specifieke eigengeaardheid.
De groepen waarvan iemand deel uitmaakt, houden er min
of meer wel omschreven opvattingen op na over wat hij
als groepslid
behoort te doen en
zal doen. Zo houdt de rol
van iemand, die zich in de positie van huisvader bevindt,
in onze maatschappij om, in, dat hij voorziet in het levens-
onderhoud van het gezin en dat hij enig gezag uitoefent
over de kinderen.
Er zijn verschillende soorten van rollen. Een onderscheid
dat ons hier te stade komt, is dat tussen
recruteringsrollen
en
prestiitierollen
11).
De eerste zijn die waarin de mens
door ,,toevallige” eigenschappen wordt geplaatst zonder
dat hij daar zelf veel invloed op kan uitoefenen. Dergelijke
recruteringsrollen zijn bijv. die van grootvader, kleurling,
jong meisje, die men op grond van leeftijd, huidskleur,
sexe – soms wel tégen wil en dank – moet aanvaarden.
De prestatierollen daarentegen zijn die, waarin men ge-
plaatst wordt op grond van eigenschappen die men zich
verworven heeft, op grond van prestaties dus. Men zou
kunnen zeggen, dat deze rollen verdeeld worden via een
proces van allocatie en aan het gebruik van deze econo-
mische term ligt dan de gedachte ten grondslag, dat in
gegeven maatschappelijke behoeften voorzien wordt door
een verdeling van de beschikbare mensen. Prestatierollen
zijn bijv. alle beroepsrollen, de rol van yoorzitter, van
sportsman. Om een dergelijke rol te gaan en te blijven
bezetten, dient men zich moeite te geven en zich te onder
–
werpen aan het . oordeel van anderen, kortom te zorgen
dat men voldoet aan de voornaamste normen en ver-
wachtingen die gelden voor deze rol. Bij de recruteringsrol is
dat anders. Aan de belangrijkste norm voldoet men zonder
meer, omdat die een kenmerk betreft, dat men buiten eigen
– toedoen bezit. Het jroces van rofverdeling is hier nièt te
zien als allocatie, maar als accommodatie en, wel van de
kant van de maatschappij. De maatschappij past zich aan
aan de bestaande verscheidenheid van menselijke wezens –
door elk hunner een legitieme plaats te verschaffen. Wij
spreken hier van een op zekerheid gebaseerde rol, omdat
de rolbezetter zich weinig zorgen behoeft te maken over
het behoud van de rol. (Dit betekent niet, dat de .rol als
zodanig de bezetter maatschappelijke zekerheid verschaft)’
Niet alle rollen zijn gemakkelijk in een der beide cate-
gorieën in te delen. Er is vaak overlapping, voornamelijk
omdat onder de ,,toevallige” eigenschappen ook gaven en
bekwaamheden voorkomen, die de maatschappij evenzeer
wil benutten als inpassen. Er is ook een overgangszone.
Zo is de rol van echtgeno(o)t(e) in eerste instantie’ niet
onttrokken aan de eigen invloed. Iemand kan de wens
koesteren te trouwen en de voor het doel npodzakelijke
stappen nemen. Anderzijds bestaat er in onze maatschappij
een dwang waaraan men zich nauwelijks kan onttrekken
om sexuele betrekkingen van niet geheel vluchtige aard in
de vorm van een huwelijk te gieten. De huwelijksrl —
voor de vrouw gespecificeerd als rol van ,,(huis)vrouw en
moeder”, samengetrokken tot ,,huismoeder” – draagt in
vrij sterke mate het karakter van recruteringsrol en daar-
mee is de bezetting een zaak van grote zekerheid. Er is
een vrij grote mate van vrijheid in de meer of minder
strenge nale’ing van de vele andere normen en verwach-
• tingen, die dit .rolgedrag regelen, zonder dat daarmee de
bezetting van de rol in gevaar wordt gebracht. De prestatie-
basis van deze rol is maar zeer smal.
• – Voor een vrouw die een aantal jaren in een zo voor haar
eiliggeste1de rol geleefd heeft, moet het een grote stap
zijn naar een rol in het arbeidsbestel, die een voortdurend
alert zijn van haar vraagt ,,to live up to expectations”; die
hahr noodzaakt verwachtingen waar te maken en zich
daarmee aan het oordeel van anderen te onderwerpen en
met anderen in concurrentie te treden. Een tegenargument
is, dat de meeste vrouwen toch véôr haar huwelijk ook al
gewerkt hebben en dat de overgang dus niet zo groot is.
Door een groot deel der vrouwen echter wordt vét5r. het
huwelijk het werken als,.een zaak van zo voorbijgaande
aard beschouwd, dat zij dan niet de moeite nemen zich
geheel in hun beroepsrol in te leven. Ongetwijfeld is dit
het geval bij de meisjes, die ongeschoolde arbeid ver-
richten, zoals in diverse onderzoekingen is aangetoond
12).
Maar ook op andere maatschappelijke en beroepsniveaus
zijn meisjes veelal meer gericht op hun toekomstige huwe-
lijksrol dan op hun actuele rol in het arbeidsbestel, waarvan
zij een ,,minimurn”rol maken. Op latere leeftijd moet de
gedachte terug te keren in het maatschappelijk produktie-
proces door dit alles een gevoel van angst en onzekerheid
wekken, dat niet eens altijd helemaal bewust behoeft te
worden. Deze angst kan zich op verschillende manieren
uiten:
in volkomen afwijzing van het werken buitenshuis;
in het stellen van overdreven eisen, die het krijgen
van een betrekking tot een fictie maken;
in het zich beroepen op de maatschappelijke status,
waardoor reële arbeidsmogelijkheden uitvallen. Dit is niet –
J. A. A. van Doorn en C. J. Lammers in ,,Moderne
12)
M. P. Carter, ,,Home, school and work, A study of the
Sociologie”,
1959,
blz.
104.
education and employment of young people in Britain”,
1962;
S. F. Nadel, ,,The theory of social structure”,
1957,
blz.
G. Wurzbacher e.a., ,,Die junge Arbeiterin”, 2e dr., 1958; P.
36-40.
Jephcott, ,,Rising Twenty: Notes on some ordinary girls”,
1948.
E.-S.B. 28-8-1963
-.
801
In verband met zijn vertrek uit Sujiname, zijn
onderstaande ,,Surinaamse kanttekeningen” de
laatste van de hand van de heer G. C. A.
Mulder, B.Sc., Ps.D. Afgezien van een inleidend
artikel voor deze serie, over ,,Suriname sedert de
tweede wereldoorlog” in ,,E.-S.B.” van 9september
1953,
heeft
de heer Mulder er met deze 40ste
bijdrage precies 10 jaar kanttekeningen op zitten.
Zijn afscheid van de, door hem begonnen, kroniek
is voor ons een aanleiding om hem ook op deze
plaats onze dank te betuigen voor zijn, zeer ge-
waardeerde, bijdragen. Het verheugt ons dat de
heer Mulder op andere wijze zijn medewerking aan
,,E.-S.B.” zal blijven verlenen. Wij vonden de heer
Drs. J. Brahim te Paramaribo bereid de kroniek
voort te zetten. Red.
De twee belangrijke gebeurtenissen gedurendé het eerste
kwartaal
1)
blijken achteraf minder belangrijk te zijn ge-
weest dan op het eerste gezicht werd aangenomen. De
financiële overbruggingsnoodhulp van Nederland was op
dat ogenblik wel van grote
.
importantie voor de meest
dringende betalingen, doch aangezien thans dit krediet
Surinaamse
kanttekeningen
(Twèede kwartaal 1963)
reeds weer geheel is geconsumeerd zonder dat er op korte
termijn verbetering in de overheidsfinanciering te zien is,
kan thans moeilijk meer gesproken worden van een tijde-
ljke overbrugging. De voortdurende tekorten op de ge-
wone dienst, waarbij de fondsen voor de Surinaamse
bijdragen aan het Tienjarenplan reeds geheel zijn vergeten,
(vervolg van blz. 801)
helemaal een rationalisatie, deels is het statusgevoel op
zichzelf een factor;
in de afwijzing van opleiding of bijscholing. Misschien
wordt de onzekerheid door het idee een opleiding te moeten
volgen eer versterkt dan dat hierin een hulpmiddel wordt
gezien. Hierdoor wordt immers op het prestatie-element
in de nieuwe rol nog de nadruk gelegd, ja, er worden ‘an
tevoren al allerlei prestaties geëist waarbij men zich in een
concurrentieverhouding geplaatst voelt;
in het niet beantwoorden aan de gedragsnormen, met
name door zich te onttrekken ‘aan het werk (verzuim, te
laat komen, verloop).
Voor vrouwen met een goede vakopleiding en/of arbeids-
ervaring öp hoger beroepsniveau zal de zaak gradueel
anders liggen, hoewel misschien niet eens altijd
13).
Nader
onderzoek is hier op zijn plaats.
Dat gehuwde vrouven angstig en onzeker zijn jegens
het werken buitenshuis betekent natuurlijk nog niet, dat
zij daarvoor niet geschikt zouden zijn. Integendeel, haar
gezinsarbeid heeft verantwoordelijkheidsgevoel en plichts-
besef gekweekt, echter niet in het kader van uniforme
disclipine, nauwlettende controle en aan tijd gebonden
prestaties. Hoewel deze kwaliteiten dan ook wel door werk-
gevers geroemd worden, is het opvallend, dat hun meningen
zo’n grote tegenstrijdigheid vertonen (groot verloop en
groot verzuim tegenover minder verloop en minder of
doorsnee verzuim, gebrek aan bereidheid tot samenwerking
tegenover goede inWoed op de sfeer). In het kader van het
voorgaande betoog is dat niet onverklaarbaar.
De hoedanigheid van de arbeid der gehuwde vrouwen
zal namelijk sterk afhangen van de mate waarin zij haar
13)
Naar men mij meedeelde, was de eerste indruk van een
peiling naar de onder gehuwde vrouwen bestaande belang-
stelling voor post-academiaal onderwijs, dat deze uiterst gering
is. is dit hetzelfde verschijnsel?
zelfvertrouwen kunnen terugwinnen. Hun eigen wensen
zijn er enigszins op gericht hun arbeidsrol zo min mogelijk
te doen verschillen van hun huismoederrol.
Zij
willen
,,onder elkaar” zijn, zij willen niet in tarief werken, zij
wensen ,,vrijheid in het werk”. Bedrijven die gehuwde
vrouwen tezamen in aparte afdelingen onderbrengen, pas-
sen zich enigermate hierbij aan en er zijn ook verdergaande
maatregelen denkbaar
(bij
een bedrijf kregen de reeds
werkende gehuwde vrouwen een stem in de selectie van
nieuw aan tetrekken krachten). Gezinsrol en beroepsrol
verschillen echter zo principieel, dat de overgang toch
groot zal blijven. .Daarom is een beleid nodig (uitgaand van
bedrijfsleven, arbeidsbemiddeling of overheid), dat gericht
is op
aanpassing
van de gehuwde vrouw aan de beroeps-
arbeid. De gebruikelijke scholingscursussen hebben voor
haar pas volledig zin, als zij weer geheel gewend is aan het
werken in het kader van een groot produktie-apparaat.
Vele ondernemingen geven tegenwoordig voor hun
nieuwe werknemers introductiecursussen, mede in de hoop
dat dit leidt tot grotere identificatie met en binding aan het
bedrijf. Wat ons voor gehuwde vrouwen voor ogen staat,
draagt een ander stempel. Hier gaat het nog niet om be-
drjfsbinding, maar om invoeging in een beroepsrol. Wel
is enigszins vergelijkbaar de wijze waarop men landarbeiders
de overgang naar de fabriek probeert te vergemakkelijken.
Een tendens in de hier bepleite richting komt naar voren
uit een onderzoek, dat ingestéld werd
bij
een groot bedrijf
na een jaar ervaring met tewerkstelling van getrouwde
vrouwen. Hier laat men vrouwen wennen door hun aan-
aanvankelijk zeer licht werk te geven’. Nodig is een bezin-
ning op meer algemene mogelijkheden tot aanpassing van
de gehuwde vrouw aan de algemene eisen, die het ver-
vullen van een beroepsrol stelt. Eventueel ware een com-
binatie met bijscholing te overwegen. Een en ander leent
zich tot gevarieerde experimenten op kleine schaal.
Leiden.
Dr. H. M. IN ‘T VELD.LANGCVELD.
802
E.-S.B. 28-8.1963
geven geen hoop op een spoedige verbetering 4an de
situatie.
De tweede gebeurtenis was de verwachte continuïteit
van het beleid na de stembuszege van de regerende coalitie.
Deze verwachting is thans aanmerkelijk geringer aangezien
het kabinet, dat tenslotte uit de bus kwam een geheel
ander is dan het vorige en bovendien op een geheel andere
basis werd samengesteld. Het afgetreden kabinet kon
worden gekenschetst als een kabinet van vakministers.
Ditmaal is het een geheel politiek ministerie. De centrale
figuren van het vorige kabinet, de Ministers van Financiën
en Opbouw werden resp. benoemd tot directeuren van de
Nationale Ontwikkelingsbank en het Planbureau, waar-
mede dezeïuncties geheel in de politieke sfeer werden ge-
trokken, hetgeen eveneens het geval is met het president-
schap van de Centrale Bank, waartoe de geen bank-
ervaring bezittende ex-Minister van Openbare Werken werd
benoemd. Door deze en andere benoemingen is het beleid
omgebogen van technisch-zakelijk naar partij-politiek.
Het is thans nog te vroeg, om enig inzicht te kunnen ver-
krijgen in de resultaten van deze wijziging.
Dat de factor politieke onzekerheid een grotere rol gaat
spelen is echter niet in de eerste plaats een binnenlandse
aangelegenheid. De op 20 april 1963 in Brits Guyana uit-
gebroken algemene staking heeft daar een revolutionaire
sitûatie doen ontstaan welke haar invloed over de lands-
grenzen uitstrekt, onder meer naar Suriname. Dit is uiter,
lijk waarneembaar door de via Nickerie en Paramaribo
reizende vluchtelingen, de snel ontstane smokkelhandel,
het deponeren van voor Georgetown bestemde goederen
in Suriname en de bauxietverschepingen van de Billiton,
die het uitVallen van de produktie in Brits Guyana gedeel-
telijk opvangen. Beneden de oppervlakte is bovendien een
stijgende ongerustheid te constateren aangaande de ont-
wikkeling van de politieke en raciale tegenstellingen, zulks
naar analogie van de zich toespitsede situatie in het
buurland.
De grote vraag vanuit Brits Guyana naar eerste levens-
behoeften in het grensdistrict Nickerie deed aldaar een
onverwachte schaarste ontstaan met de daaraan onver-
mijdelijk verbonden prijsstijgingen. Prijsbeheersings-
maatregelen, meer controle op het grensverkeer en andere
overheidsmaatregelen brachten evenwel reeds vrij snel
weer een redelijke situatie. De West-Indische dollar werd
niet-inwisselbaar verklaard, waardoor op de vrije markt
de koers snel daalde van Sf. 1,10 tot Sf. 0,60 â Sf. 0,70.
Dank zij een bestaande deviezenspeculatie zal deze koers
vermoedelijk niet verder dalen. De West-Indische dollar
is namelijk niét de valuta van,Brits Guyana, doch van de
gehele oostelijke helft van het voormalig Britse gebied en
heeft haar dekking in Canada. In de overige aangesloten
landen, waaronder o.a. Trinidad, blijft dit betaalmiddel
zijn volledige waarde behouden. –
Het sluiten van de haven van Georgetown veroorzaakte
vele wijzigingen in de vaarschema’s der lijndiensten.
Bovendien besloot de Alcoa-ljn tot het schrappen van
Port-of-Spain uit haar diensten, zulks in verband met de
hoge havengelden en slechte faciliteiten aldaar.
De omvang van de buitenlandse handel was gedurende
het eerste kwartaal van 1963 lager dan in de overeenkom-
stige periode van 1962. De uitvoer liep terug van Sf. 19,0
mln, tot Sf. 17,6 mln., de invoer van Sf. 25,2 mln, tot
t)
Zie ,,Surinaamse kanttekeningen”
in
,,E.-S.8.” van 29
mei 1963.
Sf. 23,0 mln. De uitvoerdaling was in de eerste plaats te
wijten aan bauxiet en daarnaast fruit, het laatste in ver-
band met het wegvallen van de sinaasappelexport. Daar-
tegenover steeg de rjstexport met Sf. 0,2 mln. De daling
van de invoer beperkte zich in hoofdzaak tot de investerings-
sector (machines) en minerale brandstoffen.
In de Financiële en Monetaire Statistiek (A.B.S., no.
133) werden verschillende cijfers gepubliceerd, welke een
duidelijk beeld geven van de vele mutaties gedurende het
jaar 1962.
Gecombineerde balans van de vier kredietbanken
31 dec.
1
30juni 131 dec.
1961
1962 1 1962
(in
Sr. 1.000)
Kas en Centrale Bank
………………..
4.200
3.534
4.752
3.644 3.643
4.464
3.475
2.875 33.49! 34.416 29.352
3.959
3.935
Eigen middelen
, ………………………
.
1.837
12.002
9.523
vorderingen op het buitenland
…………….
Kredieten aan de overheid ………………..225
5.399 5.509
5.819
Kredieten aan derden
………………….
Andere activa
……
………………….4.02!
1.523 1.517
9.635
9.762
Langlopende binnenlandse schulden
………..
Termijndeposito’s
……………………..1.587
17.002
.
18.359
15.898
Spaartegoeden
…………………………680
2.890
1.935
1.281
Tegoeden in rekening’courant
…………….
Schulden aan het buitenland
…………….
Opgenomen gelden
…………………….
186
64
277
verplichte storting van IS pCI
……………
..
.
1.301
Totalen
……………….
47.581
1
49.027
1
45.378
Hieruit blijkt, dat gedurende het eerste halfjaar van
1962, dus véér de beperkende maatregelen, de krediet-
verlening aan overheid en derden ieder met ongeveer
Sf. 1 mln, werd uitgebreid, hetgeen werd gefinancierd
door een toename van de spaar- en rekening-courant-
tegoeden, verminderd met een afname der schulden aan
het buitenland. Gedurende het tweede halfjaar 1962 ver-
oorzaakten de kredietbeperking, de verplichte invoer-
storting van 15 pCt. en de verhoging der invoerrechten een
veel groter aantal mutaties. Het totale krediet werd met
ongeveer Sf. 34 mln, teruggebracht, hetgeen overeenkomt
met ruim 7 pCt. Bovendien vond een verschuiving plaats
van ,;vrije” rekening-couranttegoeden naar de verplichte
15 pCt.-rekeningen. Het is echter een merkwaardig ver-
schijnsel, dat de kredietbeperking slechts met Sf. 1 mln.
tot uitdrukking kwam bij de totale tegoeden en dat Sf. 24
mln. wegvloeide in de vorm van een terugtrekking van
eigen middelen, een vermindering van rond 20 pCt. van
het oorspronkelijke bedrag.
De liquiditeitspositie van het Land werd na een enkele
jaren voortdurende daling in 1962 negatief en bereikte per
ultimo september met Sf. 1 mln. negatief haar laagtepunt.
Dankzij het Nederlandse ovcrbruggingskrediet en de
omwisseling van Sf. 2 mln. ko’rtlopende schulden in schat-
kistpapier vond in het laatste kwartaal een snelle stijging
plaats tot + Sf. 2/
4
mln. Dezelfde mutaties brachten
een verbetering van de goud- en deviezenpositie van Sf.
28,7 mln, tot Sf. 32,3 mln. Een en ander had begrijpelijker-
wijze geen invloed op de totale schuldpositie van het
Land, die volgens voorlopige berekeningen in 1962,
evenals gedurende de beide voorafgaande jaren, opnieuw
met ca. Sf. 15 mln, toenam tot ruim Sf. 62 mln.
De weekbalansen van de Centrale Bank geven aan, dat
de tijdelijk ,,storende” invloed van het Nederlandse over-
bruggingskrediet is verdwenen. De mutaties gedurende het
éerste kwartaal 1963 werden tijdens het tweede kwartaal
vrijwel geheel gecompenseerd.
E.-S.B. 28-8-1963
.
803
31 dec.
26 mrt.
25juni
1962 1962
1963
Debet
(in Sr. 1.000)
18.318
18.457
18.381
11.229
16.164
12.878
2.000
242
428
282
–
107
1.882
1.866
1.866
1.225
1.342
968
Goud
……………………………….
”
Credit
4
Buitenlandse valuta
……………………..
Rekening-courantsaldi van derden
…………
23.237 21.719
23.992
Vordering op het Land
…………………..
Beleggingen
………………………….
3.225 5.017 3.299
Diversen
………………………………
6.050
6.050 6.050
Bankbiljetten in omloop
………………….
916 3.174
–
Binnenlandse rekening-courantsaldi
………..
Kapitaal
+
reserves
…………………….
108 154
151
Schuld aan het Land
…………………….
Buitenlandse rekening-courantsaldi
…………
1.400
1.957 1.136
Diversen
……………………………..
Totaal
………………..
34.936
38.07!
34.628
• Inrniddels werd door de Nederlandse Staten-Generaal
het Aanvullend Opbouwplan goedgekeurd, waarvoor
Hf 102+ mln, werd gevoteerd, te besteden in de eerst-
komende vier jaren. Deze voortzetting van het Tienjaren-
plan betekent derhalve een financiële steun van ongeveer
Sf. 124 mln. per jaar, hetgeen ongeveer overeenkomt met
de voor het Integrale Opbouwplan gestelde. Hierbij kan
worden aangenomen, dat het ,,Aanvullend Opbouwpian”
en het lntegrale Opbouwplan” hetzelfde begrip dekken.
Wil men dit plan uitvoeren, dan dient inderdaad de
– ‘ Gewone Bégroting van het Land belangrijk te worden
herzien. Naast de financiële hulp van Nederland en van
de E.E.G. is nog een Sf. 6 mln, per jaar nodig, welk bedrag
als overscifot op de gewone dienst zal moeten worden
gerealiseerd. Dit geldt te meer, nu de A.I.D.-hulp van de
Verenigde Staten werd stopgezet, ten gevolge waarvan het
Surinaams Amerikaanse Bureau voor Technische Samen-
werking (S.A.B.T.S.) per 1juli1963 werd geliquideerd, en
nu ook West-Duitsland tijdens het bezcek van de Suri-
naamse Minister-President te kennen gaf, dat van die zijde
geen
1
fihanciële hulp te verwachten valt.
Ook de Stichting Industrie Ontwikkeling Suriname
(S.I.O.S.) werd per 1 juli 1963 opgeheven. Dat deel van
de werkzaamheden, dat wordt voortgezet, zal worden ge-
incorporeefd in de met middelen van het Tienjarenplan
opgerichte Nationale Ontwikkelingsbank. Deze bank zal
• nauw samenwerken met het bijkantoor Paramaribo van
de Herstelbank.
–
De Verenigde Naties stelden de heer Abrahams (Ver-
enigd Koninkrijk) ter beschikking tot het opstellen van
een industrialisatierapport. Ook zal de Nederlandsche
Heide Maatschappij in het kader van het Europese Ont-
wikkelingsfonds projecten ten behoeve van de land-
•
aanwinning opstellen. De Grontmij. ontving de opdracht,
•
de beide door het Europese Ontwikkelingsfonds goed-
gekeurde projecten te beheren. Het gaat hier om de bouw
van 18 scholen en van een moderne Centrale Markt.
– Hoewel de goedkeuring van deze projecten reeds geruime
tijd geleden plaatsvond valt het niet te verwachten, dat
kostbaarste dat een tijdschrift
–
bezit, is de onafhankelijkheid
van de redactionele inhoud.
.5,
nog dit jaar niet de bouw zal woiden aangevangen, an-
gezien de meeste technische voorbereidingen voor de aan-
bestedingen nog afgerond moeten worden.
De scherpe stijging van de prijzen van het levens-
onderhoud in het vierde kwartaal van 1962 (index 127,
3e kwartaal 1953 = 100), werd in het eerste kwartaal
gevolgd door een bijna even scherpe daling tot 120. Niet-
temin is ook dit
cijfer
sedert 1953 het hoogste (1961: 113;
1962: 119). De scherpe mutaties worden veroorzaakt door
de voedingsmiddelen van binnenlandse oorsprong, in het
bijzonder rijst, vis en groenten.
Van de verschillende jaarverslagen, die gedurende dit
kwartaal werden gepubliceerd, dient in het bijzonder dat
van de Dienst Landsbosbeheer te worden vermeld. Een
dergelijke omvangrijke en overzichtelijke documentatie is
voor vakgenoten van grote importantie. De economist
noteert in de eerste plaats de cijfers uit het financiële deel
van dit verslag, waarbij opgemerkt kan worden, dat de
steeds
stijgende
uitvoer
(bijna
10 pCt. van de totale uit-
voer) voornamelijk bestaat uit die van triplex naar de
Caraïbische gebieden en die van vierkant bekapt hcut en
spaanplaten naar de E.E.G.-landen.
De bruto premie-ontvangsten van de N.V. Eerste Suri-
naamse Verzekeringsmaatschappij De Nationale” bleven
ongeveer gelijk met ruim Sf. 1,2 mln. De stijgende kosten
veroorzaakten een daling van de winst van Sf. 205.340
n 1961 tot Sf. 176.278.
De Stichting Surinaamse Volkscredietbank publiceerde
in één uitgave haar jaarverslagen over 1958, 1959, 1960 en
1961; waarmede een achterstand werd ingehaald. Het
resultaat nâ afschrijvingen bedroeg in deze jaren resp.
Sf. 179.000, Sf. 119.779, Sf.
53.553
en Sf. 8.642. De hoop
wordt uitgesproken, dat hiermede de bank, die sedert
1958 geleid werd door achtereenvolgens vier verschillende
directeuren, thans haar dieptepunt heeft gepasseerd. Voor
de eerstkomende jaren zal het winstsaldo echter nog niet
direct stijgen, daar op de leningen u/g. nog veel zal moeten
worden afgeschreven.
Het aantal binnengevaren schepen gedurende het eerste
kwartaal liep terug van 392 in 1962 tot 391, met een inhoud
van resp. 826.000 en 771.000 B.R.T. Het aandeel van de
Braziliaanse schoeners steeg daarin belangrijk, hetgeen
de daling van de gemiddelde inhoud verklaart.
Suriname ratificeerde het in 1956 tussen het Koninkrijk
en de Verenigde Staten gesloten verdrag inzake vriend-
schap, handel en scheejvaart, waarmede de geldigheid
thans voor het gehele Koninkrijk een feit is.
Met de aankomst van de van Java afkomstige Toegoe-
nezen vond voor de eerste maal sedert de oorlog een
immigratie in gesloten verband plaats. Deze groep ,,dis-
placed persons”, die in 1962 na een verblijf van 12 jaar
uit Nieuw-Guinea wegtrok, oefent op coöperatieve wijze
de landbouw uit op een verlaten plantage Slootwijk, onge-
veer 50 km ten oosten van Paramaribo.
De Billiton Maatschappij en de Alcoa besloten tot een
nauwe samenwerking met betrekking tot de door de
Suralco te bouwen aluminiumsmelter bij de Brokopondo
stuwdam. –
En hiermede neemt uw kanttekenaar in verband, met
zijn vertrek uit Suriname als zodanig afscheid van de
lezers van deze 10 jaar bestaande kroniek. Daarbij de
wens uitsprekende dat zijn opvolger vele verheugende
feiten over de economische ontwikkeling van Suriname zal
kunnen relayeren.
Paramaribo, juli 1963.
G. C. A. MULDER, B.Sc., Ps.D.
804
.
.
.
.
E.-S.B. 28-8-1963
—
Exacte
cijfers over een zo clandestiene zaak als het koppelbaasbedrijf zijn natuiirlijk niet beschik-
baar. Naar schatting
van de directeur van de
looncontroledienst, Drs.
A. J. Bavel (in het Alge-
meen Handelsblad van 20 augustus ji.), zijn er
echter 150 tot 200
uitleenbedrijven
in ons land
werkzaam, die ca. 4.000 arbeiders in dienst
heb-
ben (ca.
1 pro mille ‘an de totale beroepsbe-
volking). De uitleenbedrijven
zijn geconcen-
treerd in Zuidholland (mèt 100 bedrijven) en Am-
sterdam (met de rest). Daarnaast opereren er een
handvol in het noorden. De Amsterdamse uitleen-
bedrijven zijn gemiddeld groter dan de Zuid-
hollandse: zij beschikken over
de helft
van de
uitleenarbeiders De inkomens van de koppelbazen
liggen in de buurt van de
f. 20.000 tot f. 30.000.
Sedert oktober 1962
zijn 50 processen-verbaal
opgelegd. De meeste overtreders hebben schikkin-
gen aanvaard van boetes van
f. 200 tot f. 500 (1 tot 2’/2
pCt. van hun jaarinkomen).
• Op zaterdagavond, 17 augustus, was kijkend Nederland
getuige van een merkwaardig televisie-interview. Aanleiding
tot het interview was de ontstane arbeidsonrust bij de
Amsterdamse Droogdok Maatschappij, welke de weerslag
was van het optreden der koppelbazen bij dit bedrijf.
Op de beeldbuis verscheen, met de rug naar de camera,
eeri koppelbaas. Vrageti en antwöorden gingen als volgt.
,,Wij weten niet wie u bent, u kunt dus rustig antwoorden.
Hoeveel arbeiders werken er voor u?’
Antwoord: ,,45
man.”
,,Wat betaalt u ze?”
Antwoord.
,,Ze krijgen bij mij f.
115
schoon.” ,,Is dat meer dan bij een bonafide werkgever?”
Antwoord:
,,Ja.” ,,Als iemand ziek wordt, wat krijgt hij
dan?”
Antwoord:
f.
94
tot f.
96
schoon.” ,,Bent u een uit-
.buiter van arbeiders?”
Antwoord:
,,Het woord is niet juist
voor iedere koppelbaas. Het risico van de arbeiders is, dat
ze elke dag op straat kunnen staan. Maar daarvoor krijgen
ze ook meer in het loonzakje”.
Na de koppelbaas verschijnt een vakbondsbestuurder
op het sherm. Op de vraag ,,Is de vakbond bereid om
staking als wapen te hanteren om de koppelbazen uit te
schakelen?”, luidt het antwoord: ,,Ja, als de werkgevers
niet de maatregelen nemen, die nodig zijn om de koppel-
bazen uit te schakelen”. – –
Tenslotte verklaart de directeur van de A.D.M.: ,,Tn de
afgelopen jaren is ons personeelsgetal teruggelopen van
1.850
tot
1.500
man. Om de pieken in het werk op te vangen
moéten wij wel van de koppelbazen gebruik maken”.
Vraag van de interviewer: ,,Ontduikt u hiermee niet de
C.A.O.?
Antwoord:
,,Neen, de geleende arbeidérs zijn in
dienst van de koppelbazen, niet in onze dienst. Wat de
koppelbazen hen betalen weet ik niet”. ,,Wat bent u van
plan te doen als hieruit een conflict met de werknemers
voorkomt?”
Antwoord:
,,Tk wilde dat ik het wist…….
De business der koppelbazen is een verboden business.
Zij betalen de arbeiders een loon, ver boven het geldende
C.A.O.-loon. Het loon dat de geïnterviewde koppelbaas
noemde is vermoedelijk maar een deel van de waarheid.
Over de aanvullende ,,toeslagen”, ,,premies” en ,,onkosten-
vergoedingen” zweeg hij. Het komt voor dat deze bazen
hun arbeiders het dubbele van het C.A.O.-tarief en meer
,betalen. Op hun beurt rekenen
zij
aan de werkgevers
Rumoer
om koppelbazen
momenteel tot f.
9 â f. 10 per uur. Het is een verboden.
1
-business, gezien de regeling die vorig jaar juni door het_ ,.
College van Rijksbemiddelaars is uitgevaardigd. Deze rege-
ling houdt in, dat de uitleenbaas aan zijn werknemers niet
meer mag betalen dan het C.A.O.-loon van het lenend
bedrijf. Deze regeling heeft generlei effect gesorteerd. Het -‘
koppelbazenmetier bloeit als zelden tevoren. De reden is,
dat de controle op deze gladde figuren niet waterdicht te
maken is. Het is de (reeds door de zwarte lonen geplaagde)’
looncontroledienst, die de ondankbare taak heeft om de
koppelbazen te checken. Een taak die de dienst kennelijk
niet aan kan.
.. –
De zaak is nu op de spits gedreven bij de A.D.M. De
feiten zijn bekend. Al geruime tijd waren communistische
elementen in de weer om in het bedrijf opruiende pam-
fletten te verspreiden onder de arbeiders. Het. grote loon-
verschil dat- er, voor hetzelfde werk, bestaat tussen het
vaste personeel en de uitleenarbeiders, maakt het on-
genoegen onder de arbeidees bijzonder begrijpelijk. Medio
augustus braken er enkele wilde stakingen uit. Er vond
overleg plaats tussen de vakbond (de A.N.M.B.) en de
directie. De vakbond kon zich uiteraard niet achter de
eisen der stakers stellen, di&erop neerkwamen, de geldende
C.A.O.-afspraken maar gewoon opzij te schuiven. Wel eist
de A.N.M.B. dat de directie ophoudt met van de diensten
der koppelbazen gebruik te maken. Dit verlangenis al
even begrijpelijk. Doordat de eigen leden (veel) minder
verdienen dan’de uitleenarbeiders, raakt de bond in een.
onmogelijke situatie. Niet minder begrijpelijk is trouweni-
het standpunt van de directie die de koppelbazen als laatste
redmiddel aangrjpt om belangrijke orders klaar te krijgen.
Eén punt is o.i. vrij duidelijk. Het is, dat de A.D.M.
kwestie geen geïsoleerd geval is. Het is een test-case, voor
alle betrokkenen. De afloop van deze zaak zal, hoe die
ook uitvalt, gevolgen hebben, in deze en andere branches.
Hoedje afloop zal zijn is, als wij dit schrijven, nog onzeker.
Zal het van vakbondzijde tot een staking komen? Als dat
gebeurt, en als de werkgever dan toegeeft, is een precedent
aanwezig
–
voor soortgelijke acties
in
andere bedrijven
Deze oplossing is wel de laatste die te wensen is. Een zin-
voller alternatief is, dat de werkgevers uit eigen beweging
E.-S.B. 28-8-1963
–
.
–
805
de koppelbazen gaan weren, zoals vorig jaar in Utrecht
met succes is gebeurd. Maar dat kan.dan alleen op collec-
tieve basis, minstens stads- of streeksgewïjs, dan wel
branche-gewijs. Een afzonderlijk bedrijf kan zich een
principiële houding jegens de koppelbazen moeilijk
permitteren, als de concurrenten niet volgen. De vraag is
echter of zo’n afspraak haalbaar is. Een poging ertoé is
het minste wat men kan doen. Van een straffer optreden
van de controledienst is weinig te wachten. De beste op-
lossing is zonder twijfel een gezamenlijke overeenkomst
tussen werkgevers en vakbonden, waarnaar momenteel in
de Vakraad van de Metaalindustrie gezocht wordt. Zoals
bekend konden partijen het t.n.t. niet eens worden over
de hantering van het stakingswapen als sanctiemiddel op
een te maken bepaling. De vergadering van de Vakraad
..a.s.
vrijdag
brengt misschien uitsluitsel. In ieder geval,
wil zo’n nieuw c.a.o.-artikel effect sorteren, dan.moet het
algemeen verbindend zijn. En andere branches, waarin de
ronselaars opereren, moeten volgen. De meest kortzichtige
oplossing is wel die, welke de oproerkraaiers uit een
bepaalde hoek willen: trek de lonen omhoog tdt het peil
dat de koppelbazen betalen! De gevolgen daarvan voor
onze nationale economie en
werkgelegenheid
zullen de
misbaarmakers kennelijk een zorg zijn.
Voorhout.
,Drs. E. VAN DER WOLK.
Dr. J. H. Chrisfiaanse: Deelnemingsvrjjstelling.
Fiscale
Monografleën no. 20, N.V. Uitgeversmaatschappij
AE. E. Kluwer, Deventer-Antwerpen, zonder jaartal,
– 275 blz., f. 13,50 resp. f. 10,80.
Het onderwerp van deze fiscale monografie is van grote
betekenis voor de
praktijk
van het Nederlandse bedrijfs-
leven en is daarnaast voor de liefhebbers van het belasting-
recht één der aantrekkeljkste kluifjes van de vennoot-
schapsbelasting. De smaak waarmee de ,,Deelnemings-
vrijstelling” zonder twijfel zal worden gelezen, is te danken
aan de grote zorg die Christiaanse aan het schrijven van
dit boek heeft besteed. In het bijzonder allen die belang-
stelling hebben voor het waarom der dingen, moeten zich
niet laten afschrikken door de lange historische inleiding,
waarin geboorte, en jeugd van d’ deelnemingsvrijstelling
uitvoerig worden beschreven: de systematische aanpak
van de schrijver behoedt hem voor het afdwalen naar niet
relevante zaken.
Na een korte beschrijving van de deelnemingsvrijstelling
in de Duitse wetgeving en enkele juridische aspecten van
de vrijstelling, wordt de kwantitatieve betekenis ervan
vastgesteld. In twee daarna volgende hoofdstukken beziet
Christiaanse de strekking van de deelnemingsvrijstelling
in de binnen- en buitenlandse verhouding. Uit composi-
torische overwegingen was een minder geïsoleerde behan-
deling van dit onderdeel van het boek aantrekkelijker ge-
weest; nu moet ie vaak worden verwezen naar wat reeds
tevoren werd gesteld. In het
vijfde
deel wordt art. 10 Besluit
Vennootschapsbelasting woord voor woord onder de loep
genomen, waarbij vooral het hoofdstuk over waardering
van deelnemingen en de daarna volgende hoofdstukken
bijzondere aandacht verdienen. Tot slot bespreekt schrijver
de buitenlandse verhouding en de deelnemingsvrijstelling
in het ontwerp van de Wet op de Vennootschapsbelasting
1960.
Christiaanse koos als motto voor zijn boek: ,,The whole
is simpler than its parts”. Door
bij
de analyse van elk
onderdeeltje niettemin de strekking van ,,the whole” tot
grondslag te kiezen, is schrijver er naar
mijn
mening ge-
heel in geslaagd over de deelnemingsvrij stelling een grondig
studieboek te componeren. Afgezien van enkele kleinig-
heden vertoont het boek geen tekortkomingen, of het
moest zijn dat Christiaanse zijn onderwerp wel zeer strak
heeft afgebakend, waardoor hij de fiscale consolidatie op
grond van art. 27 van het Besluit op de Winstbelasting
geheel onbesproken liet, hetgeen voor de in alternatieven
geïnteresseerde prakticus een bezwaar is. De wat uitvoerige
schrijfwijze kan geen bezwaar vormen voor de lezer die het
onderwerp evenzeer mint als de schrijver zo
duidelijk
doet.
‘s-Gravenhage.
E. L. BERG.
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
PROGRAMMA VAN DE POSTDOCTORALE LEERGANG
EUROPESE INTEGRATIE, CURSUS ,,EXTERNE ECO-
NOMISCHE BETREKKINGEN VAN DE E.E.G.”
– te houden aan de Universiteit van Amsterdam –
Oudemanhuispoort
4,
Amsterdam-C.
19-10-’63 E.E.G. en wereidhandel; de gemeenschappelijke
handelspolitiek;
Docent:
Prof. Dr. J. Wemelsfelder, hoog-
leraar aan de Technische Hogeschool te Eindhoven -in de
Economie.
2-1 l-’63 De E.E.G. en de minder ontwikkelde wereld.
Docent:
Prof. Dr. C. J. Oort, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit
Utrecht in de Staathuishoudkunde.
16-1 l-’63 De E.E.G. en de handel in industriële produkten.
Docent:
Dr. Th. Hijzen, hoofd van de Directie Algemene
Zaken van het Directoraat-Generaal ,,Externe betrek-
kingen” der E.E:G.
30-1 l-’63 De E.E.G. en de handel in landbouwprodukten van
de gematigde zones.
Docent:
Drs. P. J. J. Wijnmaalen, secretaris van de Nederlandse Christelijke Boeren- en
Tuinders Bond.
25-1-’64 De associatie met Afrikaanse landen.
Docent:
Drs.
L. Metzemaekers, correspondent van het ,,Parool” te
Brussel.
15-2-’64 De E.E.G. en de associatie met Europese landen.
Docent:
Drs. R. J. van Schaik, sous-chef directie Econo-
mische Samenwerking Ministerie van Buitenlandse Zaken.
29-2-’64 De politieke aspecten van de E.E.G.
Docent:
Drs.
E. H. van den Beugel.
1 4-3-’64 Betalingsbalansproblemen en de internationale liqui-
diteiten.
Docent:
Prof. Dr. H. W. J. Bosman, hoogleraar
in het geld-, krediet- en bankwezen aan de Katholieke
Economische Hogeschool te Tilburg.
De dagindeling
is als volgt:
colleges: 10.15 precies – 11.00
11.15
– 12.00.
Gemeenschappelijke koffietafel:
om 12.30.
Discussie:
van 13.30 tot 15.00.
Aanmelding:
tot
7
oktober 1963 bij het Europa Instituut van de
Universiteit van Amsterdam, Kloveniersburgwal 74, tel.
(020) 24 68 78 – T 234, waarna een inschrijvingsformulier
wordt toegezonden.
Kosten:
f.
25,
vermeerderd met (8 x f. 2,50 =) f. 20, indien
men wil deelnemen aan de gemeenschappelijke koffietafel;
over te maken op giro 13.500 van de Gemeentegiro Am-
sterdam t.n.v. Europa Instituut, E 1656.
Voor de programma’s van de juridische 1ergangen zij ver-
wezen naar de desbetreffende – tijdschriften, o.a. . Sociaal-
Economische Wetgeving en het Nederlands Juristen Blad; dat
van de cursus vervoer, die op 18 januari 1964 in Utrecht begint,
zal t.z.t. worden gepubliceerd.
806
. E.-S.B. 28-8-1963
\.
[EI4D. EN k4ITÂLM4RKT
Celdmarkt.
Het binnerilands-actieve bedrijf der handelsbanken,
waaronder de kredietver1ening aan de lagere overheid en
de. private sector, alsmede de uitzettingen op de kapitaal-
,markt zijn begrepen, heeft zich in het eerste halfjaar 1963
met het niet onaanzienlijke bedrag van f. 314 mln, uit-
gebreid. Vergeleken met de eerste zes maanden van 1962,
toen de stijging f.
515
mln. had belopen, behoeft de groei
ons echter niet te verontrusten. De geringere aanwas in de
eerste helft van 1963 schuilt in een vermindering van de
kredietverlening aan de lagere publiekrechtelijke lichamen,
die klaarblijkelijk hun iriflatoire gedrag van vorig jaar aan
het corrigeren
zijn
en een in het oog springende geringere
toeneming van de kapitaalmarktuitzettingen (eerste helft
1962 f. 148 mln., eerste helft 1963 f. 32 mln.). Omdat de
bij handelsbanken ondergebrachte spaargelden tot nu toe
in 1963 weer hoger’zijn geweest dan in de overeenkomstige
periode van 1962 (resp. f. 202 mln. tegen f. 132 mln.)
richten de banken deze gelden dus minder naar de lange
termijnuitzettingen en meer naar het eigenlijke bankkrecliet.
Het desbetreffende bedrag – de kredietverlening aan de
private sector – is met niet minder dan f. 377 mln, ge-
stegen, d.i. f. 100 mln. meer dan in de eerste helft van
vorig jaar. Zou de gedragslijn van de kredietrestrictie van
1962 nog gelden dan zouden de banken het plafond waar
–
schijnlijk doorbroken hebben.
De monetaire invloed van de bankkredieten kan echter
niet alleen aan de actiefzijde van de gecombineerde balans
afgeleid worden. Ook de passiefzijde moet ten dele in de
berekening worden betrokken, omdat dit deel, nI. het
kapitaal, de reserves en de op lange termijn aangetrokken
middelen, waaronder de spaargelden, geen primaire noch
secundaire liquiditeiten vormt, zodat de banken slechts als
doorgevende instellingen fungeren. Deze ,,tegenpost” heeft
in het eerste halfjaar 1962 f. 234 mln, bedragen, in dezelfde
periode van 1963 f. 270 mln.
Uit de verschillende cijfers volgt, dat de monetaire in-
vloed in de eerste zes maanden van 1962 netto f. 281 mln.
heeft bedragen en in 1963 tot nu toe’ slechts f. 44 mln.
Op het buitenlandse vlak zijn de banken in de afgelopen
maanden van 1963 wel bijzonder actief geweest. De uit-
zettingen
ob
de open geldmarkt liepen met f. 374 mln. op
(eerste helft 1962f. 37, mln,), die op de besloten geldmarkten
met f. 297 mln. (vorig jaar
f.
73 mln.).
Kapitaalmarkt.
1
De gestage stroom van besparingen wordt op de publieke
kapitaalmarkt eigenlijk slechts door de overheid afgeroomd.
Thans wenst de Bank voor Nederlandsche Gemeenten
wederom f. 100 mln. op te nemen. Vergeleken met de reeds
vroeger in het jaar geplaatste leningen houdt de Bank zich
aan vrijwel dezelfde condities.
Indexcijfers aandelen,
28 dec.
H.
&
L.
16 aug. 23 aug.
(1953
=
100)
1962
1963 1963 1963
Algeneen
………………
345
399-346
386
391
Intern, concerns
………….
464
555 – 463
533
542
Industrie
………………..
319
358-321
348
350
Scheepvaart
…………….
134
153-135
152
150
Banken
………………..
257
261 —232
248
246
Handel enz
.
…………….
150
161-150
154 156
Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.
28dec.
16aug.
23 aug.
Aandelenkoersen
.
1962
1963
1963
Kon. Petroleum
…………..
F.
157
F. 167,C0
f.
171,80
Philips G.B
………………
f. 139
f.
157,40 154,80
,f.
Unilever
……………….
t’.
138.40
f.
173,50
f.
179,70
A.K.O.
………………..
4OI
484
483+
Hoogovens, n.r.c .
………..
558
593
603
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .
…..
723
780
787
Zwanenberg.Organon
……..
909’/
910
9194
van
Gelder Zo
…………..
244 245
2474
Amsterdamsche Bank
………
390
388
387
Robeco
…………………
f. 208
t’. 228 t’. 229
New York.
Dow Jones Industrials
652
719
723
Rentestand.
Langl. staatsobi. a)
………..
4,24
4,19
4,22
Aand.: internationale,, a)
3,20
lokalen a)
………..
3,86
Disconto driemaands schatkist-
papier
……………….
2
a)
Bron:
veertiendaags Beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
C. D. JONGMAN.
RECENTE PUBLIKATIES
H. K. J. Schaap: De Duitse politiek van vrniogensvorming
in brede lagen.
Drukkerij Pasmans, ‘s-Gravenhage,
230 blz., f. 19,50.
Het vraagstuk van de vermogensverdeling en -vorming
doet zich ook in Nederland voor, hoewel de term bezits-
vorming sinds enige tijd wat minder frequent lijkt te worden
gebruikt. Het is nuttig de ontwikkeling ter zake in een
ander land te bestuderen, vooral wanneèr deze in menig
opzicht véôr is op die in het eigen land. De dissertatie van
de heer Schaap is hiertoe een uitstekend middel.
Jn zijn empirische studie behandelt hij allereerst de
evolutie van de Westduitse volkshuishouding tussen 1945-
1953. In deze periode werd veel vermogen gevormd, dat
zich concentreerde in handen van enkele: de staat, het
bedrijfsleven en enkele bezitters van grote vermogens.
Hiertegen ontstond veel verzet; de hiermede samenhan-
gende motieven van politieke, levensbeschouwelijke en
economische aard worden door de auteur weergegeven.
Hierna behandelt hij de verschillende maatregelen: t.a.v.
het aandeel (de herziening van het vennootschapsrecht –
enkele bijzondere vormen van het aandeel); op het terreii
van de woningbouw; m.b.t. de tegoeden op spaarrekening,
de polissen van levensverzekering en de obligaties; en die
t.b.v. de werknemers (om. winstdeling).
Drs. S. van Popta: Over we)ten en tendensen in een centraal
geleide economie.
Openbare les bij het aanvaarden
van het ambt van lector in de staathuishoudkunde
aan de Vrije Universiteit op 2 november 1962.’ De
Erven F. Bohn N.V., Haarlem 1963, 25 blz., f. 1,20.
In deze openbare les wordt het onderwerp vooral aan
de hand van feitelijke ontwikkelingen in de Sowjet-Unie
behandeld.
J. H. Derksen: Nationale loonpolitiek, Experiment
of
instrument?
Zuid-Nederlandse Drukkerij N.V., ‘s-Her-
togenbosch 1963, 316 blz., f. 21,50.
Met deze dissertatie wordt een eerste poging beoogd
om door vergelijking van de resultaten van de economische
politiek van een aantal landen te geraken tot een waar-
dering van één bepaald instrument, nI. vn de loonpolitiek,
en wel gezien in het licht van het geheel der doeleinden.
Aldus wordt voor Het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde
Staten, Zweden, Frankrijk, W.-Duitsland, België en
E.-S.B. 28-8-1963
•
.
807
Nederland nagegaan in wèlke mate de dceleinden van,
v lledige werkgc leg nheid, stabiel prijsniveau, evenwich-
tige betalingsbalansontwikkeling, economische groei,
rechtvaardige inkomensverdeling en sociale vrede geduren-
de de jaren 1950-1962 werden gerealiseerd.
Voor elk der landen wordt allereerst een beschrijving
gegeven van de factoren die van direct belang zijn vôor
de loonvorming, i.h.b. van de werkgevers- en werknemers-
organisaties en van de onderhavige rol van de owrheid.
Tevens wordt de betekenis ‘an de economische theorie
voor loonvorming en loonpolitiek in h’et algemeen in
beschouwing genomen..
Prof. Mr. B. V. A. Röling: De oorlog in het licht der weten-
schappen.
Eer’ste serie.
y
an Gorcurn en Comp. N.V.,
– Assen 1963,158 blz., f. 8,50.
Prof. Röling behoort tot hen, die menen dat het ver-
schijnsel van oorlog en vrede voldoende important is om
hèt ook wetenschappelijk-te benaderen. Hiertoe werd te
Groningen het Polemologisch Instituut opgericht, binnen
het kader waarvan een studium generale werd gehoudei
onder bovengenoemde titel. Medewerking werd verleend
door een aantal bekende deskundigen zoals uit de inhouds-
‘opgave blijkt:
Prof. .Mr. B. V. A. Röling:
Inleiding –
Prof. Dr. C. W.
Mönnich:
Christendom en oorlog – Prof. Dr. H. M. M.
‘Fortmann:
De bestudering van het
verschijnsel
oorlog
door de menswetenschappen –
Prof. Dr. F. van Heek:
Sociologisck aspecten van het oorlogsverchijnsel –
Prof. Dr. J. Pen:
De economie van da koude oorlog –
Lt. Kolonel F. C. Spits.’
De oorlog in het licht der historie
Prof. Mr. B. V. A. Röling:
Oorlog en rechtswetenschap
– Prof. Dr. C. C. Berg:
Taal, mythe en het probleem van
‘ de vrëde –
Prof. Dr. J. J.
Fahrenfort:
Oorlog en vrede bij
natuurvolken en ,,halfnatuurvolken”.
Lord Robbins: Politics and econo,nics. Papers in Political
Economy.
Macmillan eh Co. Ltd., Londen 1963,
230 blz,, 25 sh.
– Deze bundeling van ,,essays” van de bekende ,,liberale”
Britse economist is in drie delen verdeeld. Het eerste deel
,,On the Relation between Politics and Economics”
– behandelt de inviced van het economisch denken op de
politiek en de afhankelijkheid van dat denken van poli-
tieke premissen. De zes essays ‘an het tweede deel betref-
fen om. ,,Freedom and Order”, ,,Equality as a Social
Objective”, ,,Hayek on Liberty” en ,,Art and the State”
(een pleidooi voor meer overheidshulp). De laatste drie
essays hebben’ een financieel-technisch karakter, w.v. dat
over het Radcliffe Report.
• Prof. Dr. B. W. Schaper: Tussen machtsstaat en welvaarts-
staat.
Van Gorcum en Comp. NV.; Assen 1963,
180 blz., f. 12,50.
-De auteur geeft een kritische behandeling van een acht-
tal staatsideeën, voor zover mogelijk gegroeçeard rondom
enkele hoofdfiguren uit het politieke denken:
Machiavelli en de Machtsstaat – John Locke en de
Rechtsstaat – Rousseau en de Volksstaat – Karl Marx
en deKlassestaat— John Stuart Mill en de Liberale staat
– De Totalitaire staat – De Welvaartsstaat.., en verder?
(over dit actuele onderwerp komen o.m. gedachten van
Beveridge, Myrdal; Titmuss, Berghuis en Donner aan de
orde).
M vande Vcill: De vakbeweginj in de welvaartsstaat.
Een ina’cro- en micro-sociqie analyse. J.
A. Boom en
Zoon C.V., Meppel 1963, 270 blz., f. 18,50.
Uit de inhoud:
De Welvaartsstaat
(economische, socio-
logische, psychologische en ideologische aspecten) –
De vakbeweging:
algemeen-maatschappelijke functies,
functies tb.v. bedrijfsleven (P.B.O., ondernemingsraad
enz.) en alle werknemers, interne functies: aan de leden –
Leiding en leden
(binding, discipline, participatie)
– Naar
de bond:
het toetreden (milieu, behoeften, beeld, motieven)
– In de bond:
de participatie (omvang en structuur van de
participantengroep, motieven tot participatie) –
Uit de
bond:
het bedanken.
De auteur constateert o.a. enige essentiële kenmerken
van de moderne welvaartsstaat die voor de maatschappe-
lijke situatie van de vakbeweging relevant zijn: de toename
en veranderde verdeling van de welvaart – de. nieuwe
sociale structuur (opkomst nieuwe middenstand) – ver-
anderingen in de ,,basic personality” van de arbeiders-
bevolking (individueler perspectief) en veranderingen in
het socialistisch idealisme.
A. von Martin: De ‘spanning tussen orde en vrijheid. Socio-
logische kernproblemen.
Aula-boeken, Uitg. Het
Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1962, 270 blz., f.
2,75.
De auteur, beoefenaar van de cultuurgeschiedenis, be-
handelt het centrale viaagstuk van maatschappelijke orde
en persconljke vrijheid, waarbij verschillende facetten (o.a.
politieke, economische, technische, religieuze, filosofische)
aan de orde komen. Grepen uit de inhoud: over de socio-
logie der moraal – ratio en dynamiek van de kapitalis-
tische ontwikkeling – de revolutie als sociologisch ver-
chijnsel – schets van een sociologie der intelligentsia.
F. Pryor: The Communist Fôreign Tradé System.
G. Allen
and Unwin Ltd., Londen 1963, 296 blz., 40 sh.
Het verschijnsel van de COMECON, de Ooiteuropese
economische samenwerking, treedt sinds enige tijd meer
op de voorgrond. F. L. Pryor, assistent professor aan de
University of Michigan (VS.), baseerde zijn uitvoerige
studie ‘op ëen vier jarén durende research. Hierbij be-
studeerde . hij niet alleen de communistische literatuur,
doch had hij ook persoonlijke gesprekken met communis-
tische deskundigen in 0.-Berlijn (na dat contact verbleef hij
aldaar zes maanden in gevangenschap).
Behandeld worden o.a. de mate van economische inte-
gratie tussen de Europese communistische landen, de
institutionele organen, de vraagstukken van economische
planning en de rationalisering van het handelssysteeni.
Mede door veranderde organen en methoden zijn, aldus
de auteur, opmerkelijke resultaten verkregen. De nieuwe
generatie van ,,bloc economen en technici” acht hij minder
gebonden aan ideologische dogma’s. Het communistische
systeem van buitenlandse handel zou evenwel nog onvol-
wassen zijn.
Er zijn acht hoofdstukken: The role of foreign trade –
Problems of planning and organisation – Reforms in the
foreign trade system – Criteria for Decison-making –
The price setting process – The choice of trade partners
– Mechanisms in intra-bloc foreign trade – The future of
communist trade.
-,
808 .
–
•
• E.-S.B. 28-8-1963
S
Bij de Directie voor de Arbeidsvoorziening van het Ministerie
van Sociale Zaken en Volksgezondheid moet worden voor-zien in de vacature van
medewerker
op de afdehng Research
De taak van deze functionaris zal bestaan uit het zelfstandig
bestuderen en analyseren van arbeidsmarktgegevens en het
opstellen van nota’s en rapporten betreffende bepaalde
aspecten van de arbeidsmarkt.
Voor de vervulling van deze vacature wordt vereist docto-raal examen economie. Ook degene, die binnen afzienbare tijd hoopt af te studeren, komt in aanmerking.
.Salarisgrenzen
f.
784,— tot f. 1.013,— per maand exclusief
huurcompensatie en vakantietoelage. Voor goede krachtenS
zijn er binnen de dienst gunstige promotiemogelijkheden.
Schriftelijke sollicitaties onder nr. 3-448617188 (in
linker-
bovenhoek van brief en env.) aan het Bureau Personeels-
voorziening van de Rijksoverheid, Prins Mauritslaan 1,
‘s-Gravenhage.
–
-.
1,
HOLLAt
w~
CHE
SOCIETEIT
VAN LEV
ERZEKERINGEN N.V.
&1
:t.
A18O7
• .-meer dan
anderhalve eeuw
levensverzekering
HOOFDKANTOOR
Herengracht 475, Tel. (020) 221322, AMSTERDAM 0.
HEAD OFFICE
FOR CANADA
Holland Life Building
1130 Bay Street, Tel. WA 5.4511,TORONTO.
e4.
.
Maak gebruik van de rubriek
,,VACATURES”
voor het
–
oproepen van sollicitanten voor leidende
functies.
Het
aantal
reacties,
dat
deze
annonces
ten
gevolge hebben, is doorgaans uitermate
bevredigend. Begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt
5
en waar
het
niet circuleert!
BIJ DE
H.V.A.
–
INTERNATIONAAL N.V.
bestaat
gélegenheid tot plaatsing
van
een
STAFEMPLOYÉ
bestemd
voôr uitzending
naar
ETHIOPIË,
teneinde op het kantoor
te
Addis Ababa te wordèn
tewerkgesteld
bij
bedrijfsbeheer en -administratie..
Voor deze functie komen in aanmerking krachten met
academische economische of juridische vorming.
Goede beheersing ‘der moderne talen en practijk-
ervaring strekken tot aanbeveling.
Max. leeftijd: 30 jaar.
Sollicitaties met volledige inlichtingen
betreffende leeftijd, op-
leiding en practjjk uitsluitend schriftelijk aan het hoofdkantoor,
v.d. Maatschappij te Amsterdam,W.Z. Voorburgwal 162-170.
–
.
809.
ADVERTEER
MEER
ri
Ten behoeve van de
–
ROTTERDAMSE ELEKTRISCHE TRAM
wordt eeia medewerker gezocht ter verzorging
van de externe en interne
‘public relations
De gedachten gaan uit naar een representatief
persoon met een goede algemene ontwikkeling
en een breed gerichte belangstelling, die naast
een inventieve geest over initiatief alsmede
journalistieke eigenschappen en ervaring be-
schikt, waardoor
hij
in staat is
zijn
gedachten
op vlotte wijze in woord en geschrift naar voren te brengen en op prettige
wijze
con-
tacten te leggen en te onderhouden.
De rang en het salaris zijn afhankelijk van de
bekwaamheid.
De Verordening inzake vergoeding van reis- of
pensionkosten en verhuiskosten is van toe-
–
passing.
Zeer gunstige pensioenreg-eling.
Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen bin-
nen 14 dagen te richten aan burgemeester en wethouders en te adresseren aan de chef van
het bureau Personeelvoorzienjng, kamer 331,
stadhuis, Rotterdam, onder no.
501.
E.-S.B. 28-8-1963
Burgemeester en wethouders roepen sollicitanten op voor
de functie van
ONDER-DIRECTEUR
bij de gemeentelijke sociale dienst (pim. 130 personeelsleden).
De te benoemen functionaris zal op directie-niveau worden
belast met belangrijke taken in de dienst, onder meer lig-
gende op het terrein van de interne Organisatie en adminis-
• tratie, de interne personeelsvraagstukken en het onderhouden
• van ambtelijke contacten met ministeries en andere rijks-
instanties, zowel rechtstreeks als in de op dit terrein ingestelde
commissies.
Voor deze functie is naast een goede theoretische opleiding –
tenminste middelbaar onderwijs – ervaring vereist in een
functie van formaat op administratief-organisatorisch gebied.
Belangstelling voor en inzicht in de problematiek van de
hedendaagse maatschappelijke zorg dienen eveneens aan-
wezig te zijn.
Gegadigden moeten bereid zijn zich aan een psycho-technisch
onderzoek te onderwerpen. Aanstelling zal geschieden in de rang van administrateur. Salarisgrenzen: f. 14.976,— tot f. 18.336,—
(mcl.
compen-
satie A.O.W. en excl. huui±ompensatie en 4 pCt. vakantie-
toelage).
De regelingen inzake vergoeding van reis- en verblijfkosten,
.90 pCt. pensionkosten voor gehuwden, verhuis- en inrichtings-
kosten, studiekosten en premiesparen zijn van toepassing.
De gemeente is aangesloten bij het Instituut Ziektekosten-
voorziening Ambtenaren Groningen-Drenthe..
Sollicitaties binnen 10 dagen na het verschijnen van dit blad
te richten aan burgemeester en wethouders, Grote Markt 1,
Groningen.
EERSTE NEDERLANDSCHE
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
JOHAN DE W ITTLAAN 50 S.GRAVENHAGE
POSTADRES: POSTBUS
5 TEL (070) 514351
lIIllIlUIllIIllIllIIllIIlIIllIllIllIllIllIllIllIllllIIlIllIlIllIllllIll
Telkens en telkens blijkt ons weer,
hoezeer de nog steeds snel groeiende
lezerskring von onze uitgave
deze wegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en objectiviteit betreft waardeert.
Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:
le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.
2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.
3e Door een ieder te hanteren fonds-
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.
4e Een thronique scandoleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.
5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.
6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.
Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.
Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.
llllllllIllIllIlIllIllIIlIllIllIllllllIllIllIlllllIlllllIllIlllllIll 1111
GROTE INDUSTRIE IN DE LEVENSMIDDELENSECTO
in het westen van het land, zal over enige jaren de positie vacant
krijgen van
4iu
de
In verband met de veelzijdigheid van de verantwoordelijkheden die
aan deze functie verbonden zijn, kan hiervoor in aanmerking komen
een jurist, econoom of ingenieur
met een ruime commerciële en organisatorische bedrijfservaring
in een leidinggevende positie. Leeftijd niet beneden 40 jaar.
Wij zijn gemachtigd aan serieuze belangstellenden telefonisch nadere
inlichtingen te verstrekken (tel. 010-51006 – toestel 1).
Eigenhandig geschreven brieven
Psychologisch Adviesbureau
met uitvoerige gegevens worden
L. Deen en Dr.J. G. H. Bokslag
onder nummer 133 ingewacht bij
Nwe Binnenweg 474, R’dam.
810
E.-S.B. 28-8-1963
N.V. BANK VOOR NEDERLANDSCHE GEMEENTEN
gevestigd te ‘s-Gravenhage
UITGIFTE VAN
4flflAAflAAflA1l
..fi.
in
:….:..
it
P
1
IVV.VVV•WV.
‘I4l’. JujaL!v
ulI4LIes..I7u.
(DERDËLÈNING)
Grootte der stukken: nominaal f1000.— en f500.—.
Na de toewijzing kunnen desgewenst, in de plaats van obligaties,
schu!dregisterinshrijvingen; groot tenminste nöminaal f100.000,—, worden verkregen.
•
Ondergetekende. bericht, dat de inschrijving op bovengenoemde
I
uitgifte zal zijn opengesteld op
MAANDAG 2 SEPTEMBER 1963
van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur
TOT
DE KOERS VAN
99114
pCt.
.
$
bij de kantoren te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
voorzover in genoemde plaatsen gevestigd, van:
Rotterdamsche Bank N.V.
De Twentsche Bank N.V.
Amsterdamsche Bank N.V.
.
I
.
Incasso-Bank N.V.
Lippmann, Rosenthal.
& Co. ..
R. Mees & Zoonen
Nationale Handelsbank N.V.
I
Nederlandsche Handel.Maatschappij, N.V.
– ……………
H. Oyens & Zonen N.V.
Pierson, Heldring
&
Pierson. . .
Hope&Co.
,..
..
alsmede
ten kantore der Vennootschap
I
op de voorwaarden van het prospectus d.d. 23 augustus 1963
Dooreenleverbaarheid met de obligaties van de bij het prospectus d.d. 26 juli 1963
geëmitteerde
4114
pCt. obligatielening 1963 II zal worden aangevraagd.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten,. alsmede, in beperkte mate, de statuten en
I
het laatste jaarverslag, zijn bij. bovenstaande inschrijvingskantoren verkrijgbaar.
‘s-Gravenhage,.23
augustus 1963.
.
N.V. Bank voor Nederlandsche. Gemeenten.
— –
De ALGEMENE WERKGEVERS-VEtENIGING
te
Haarlem zoekt voor haar
afdeling Research en
Documentatie
S
• een econometrisch’ –
geschoolde medewerker-.
voor onderzoekingen op sociaal-economisch gebied.
Sollicitanten dienen een academische studie te hebben
beëindigd.
. .
Sollicitatiebrieven te richten aan het secretariaat van de
A.W.V., afd. Alg. Zaken, Schotersingel 11, Haarlem, met
vermelding op de enveloppe vati ;,EM vertriweljk”.
Stichting NUTSSPAARBANK in de gemeente Velsen.
Onze huidige directeur gaat eerlang met pensioen, daarom
roepen wij sollicitanten op voor de functie van
DIRECTEUR.
Zelfstandigheid en eigen initiatief zijn vereisten, evenals
boekhoudkundige onderlegdheid, die. mede moet blijken
uit diploma
m.o.
of
s.p.d. –
–
Salariëring in. overeenstemming met deze, functie.
Sollicitaties te richten aan de voorzitter van het bestuur
van de stichting Nutsspaarbank in de gemeente Velsen,
– Zee,weg 335, Ijmuiden (oost).
E.-S.B. 28-8-1963
811
Sluit uw. .ierzkering bij. de
Algemeene Friesche LevensverzekeHng-Maatschappij
S
i
.
.
S…..,
.5
•REENIGING VAN LEVENSVERZEKERING. EN LÏiF.kENTE
,,De Groot-Noordh’ollandche van 1845″
Algemeene Friesche. Brandverzekering-Maatschappij N.V.
FR
AME
S..
I’JjII1
‘
LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS
AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS
ROfl’ERDAM – EEN HAAG -. UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM ARNHEM
!iPelikcuii
.schrijfmachinelint
Günther Wagner Hannover Pelikan-Werke
Alleenvertegenwoordigers voor Nederland
H. van Gemert & Co. N.V. Amsterdam
812
E.-S.B. 28-8-1963.