Tarieven van gemeentelijke belastingen verschillen tussen gemeenten. Dit leidt tot discussie. Een reactie vanuit het Rijk is dan om de tarieven of de stijging hiervan te maximeren. Zo is de huidige regering voornemens de stijging van de onroerendezaakbelasting te maximeren. Maximering kan echter leiden tot stijgende tarieven in gemeenten die onder dat tarief zitten.
De ontwikkeling van de gemiddelde tarieven voor een rijbewijs is hier een goed voorbeeld van. In 2007 stelde de minister van Verkeer en Waterstaat dat de tariefverschillen te groot waren en in 2010 kondigde de minister aan dat er een maximumtarief zou komen van 36,06 euro (prijspeil 2009). Eind 2011 is de maximering wettelijk vastgelegd. Sinds 1 januari 2014 is de wetgeving van kracht, het maximumtarief was toen 38,48 euro en dit wordt vervolgens jaarlijks geïndexeerd.
De figuur toont in welk deel van de gemeenten het tarief hoger was dan het maximum en in welk deel van de gemeenten het tarief ten minste twee euro lager was. Een groot deel van de gemeenten had vóór 2014 een tarief boven het later vastgestelde maximum, maar na 2014 komt dit uiteraard niet meer voor. De maximering betekent natuurlijk niet dat gemeenten minder kosten maken bij het verstrekken van rijbewijzen. Deze worden nu mogelijk uit andere opbrengsten gedekt.
Opvallender is echter dat het deel van de gemeenten met een tarief van twee euro of meer onder het maximumtarief ook daalt. In 2008 was het tarief in circa een kwart van de gemeenten minimaal twee euro lager dan het latere maximumtarief. Dit daalt tussen 2011 en 2014, toen duidelijk was dat er een maximumtarief zou komen, tot zeven procent van de gemeenten. In 2022 heeft nog maar anderhalf procent van de gemeenten een tarief dat duidelijk onder het maximum ligt.
Het maximumtarief lijkt een signaal af te geven dat dit het tarief is dat je als gemeente zou moeten heffen, zo niet dan doe je jezelf als gemeente tekort. Op deze manier wordt het maximumtarief een norm en daalt het aandeel lage tarieven.
Auteur
Categorieën