Ga direct naar de content

Wetenschap en beleid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 4 1993

Wetenschap en beleid
Een citatie-analyse voor Nederlandse beleidseconomen geeft inzicht in
de wijze waarop bet economische beleid tot stand komt en hoeveel de
economische wetenschap aan beleidsvorming bijdraagt.
Als reactie op de jaarlijkse hitlijsten
van de Nederlandse economen die
ons land het meest prominent vertegenwoordigen in de internationale
toptijdschriften, bestaat er sinds eind
vorig jaar nu ook voor het eerst een
ranglijst van beleidseconomen die
een belangrijk partijtje meeblazen in
het Nederlandse economische discours1. Van het begin af aan is het
opstellen van dergelijke ranglijsten
van economen een instrument geweest in de strijd om de reputatie
van bepaalde soorten van economiebeoefening. Zo beoogden de eerste
samenstellers van de hitlijsten in /«termediairen ESB de aandacht te
vestigen op de tot op dat moment relatief onbekende Nederlandse economisten die een waardevolle bijdrage
leverden aan de economische wetenschapsontwikkeling, zoals die vorm
krijgt via publikaties in internationale
vakbladen. Van Bergeijks ‘Polderparade’ staat daarentegen voor het eerherstel van de beleidseconoom. Het opstellen van deze ranglijst past binnen
een recente kentering binnen de economiebeoefening. Deze kentering is
een reactie op de kloof tussen theorievorming en empirisch onderzoek,
maar vooral ook tussen theorievorming en economisch beleid.
Opvallend is het openlijk beleden
amateurisme dat het samenstellen
van de ranglijsten van het begin af
aan kenmerkt. Zonder uitzondering
wordt door de samenstellers melding
gemaakt van de schaarse vrije tijd
waarin de lijst en het stukje moesten
worden geproduceerd. Een aanpak
die de reputatie van economische
wetenschappen eigenlijk geen eer
aandoet.
Het onderzoek van Van Raan cum
suis laat zien dat door een professionele aanpak van citatenanalyses tot
een veel dieper gaande analyse van
wetenschapsbeoefening kan worden
gekomen2. Daarbij kan worden gedacht aan het in kaart brengen van:

ESB 3-2-1993

netwerkvorming, kruisbestuivingen
tussen bepaalde onderzoeksterreinen, de relatie tussen theorievorming
en empirisch onderzoek, de citatiesnelheid binnen diverse vakterreinen
en dergelijke. Citaten worden daarbij
opgevat als ‘eenheden van invloed’,
verworven op grond van het gebruik
van de in een publikatie neergelegde
kermis.
Op deze wijze zou bij voorbeeld
een beter inzicht kunnen worden verkregen in het functioneren van de
markt van economische kennis en
kunde. Zo zou op basis van een internationale citatenanalyse kunnen worden nagegaan in hoeverre de economische theorievorming in de internationale vakbladen binnen de diverse deeldisciplines waardevolle intermediaire produkten voortbrengt, of
structured los staat van de vraag
naar fundamentele kennis vanuit (al
dan niet beleidsgericht) empirisch onderzoek.

Make or buy
Voor de betekenis van de economische wetenschap voor de Nederlandse economic is het waarschijnlijk nog
belangrijker een (citaten-)analyse uit
te voeren die het Nederlandse aanbod en de binnenlandse vraag naar
economische wetenschapsbeoefening in kaart brengt. Zo geeft een
analyse a la Van Bergeijks polderparade een indicatie van de ‘make or
buy’-beslissingen met betrekking tot
de beleidsonderbouwing van de Nederlandse (Rijks-)overheid. Voor een
dergelijk gebruiksdoel zou het echter
beter zijn de citatenanalyse, naast de
vakbladen die zich richten op de Nederlandse markt(en), ook te baseren
op belangrijke ministeriele rapporten
en dergelijke.
Niettemin zijn er op basis van Van
Bergeijks ranglijst op dit punt een
aantal aardige (voorzichtige) conclusies te trekken. Zo staat de sterke po-

sitie op de ranglijst van de directie
Algemene Economische Politick van
het Ministerie van Economische Zaken, voor een typische ‘make’-aanpak. Een dergelijke aanpak komt
ogenschijnlijk op andere beleidsterreinen veel minder voor. Interessant
is natuurlijk de vraag in hoeverre dergelijke ‘make’-beslissingen het gevolg zijn van een te grote afstand
tussen de universitaire economiebeoefening en het voor het (economische) beleid relevante onderzoek.
Vanuit dit oogpunt is het opvallend
dat een andere dynamische EZ-directie, de directie Algemeen Technologiebeleid, hoewel het zelf ook een
belangrijke sturende rol speelt in het
voor het technologiebeleid relevante
onderzoek, dit kennelijk veel meer
doet vanuit een ‘buy’-aanpak. Het is
niet onwaarschijnlijk dat dit in belangrijke mate het gevolg is van het
adequate aanbod van beleidsrelevant
technologie-onderzoek van onderzoeksinstituten als CWTS, Merit, SEO
en ROA.
Een zelfde adequaat aanbod doet
zich kennelijk voor op de markt van
het beleidsrelevante arbeidsmarktonderzoek; waarschijnlijk mede dank
zij de stimulerende rol die de OSA en
haar voorloper de NPAO hebben gespeeld bij de programmering en financiering van dit met name vanaf
het begin van de jaren tachtig sterk
empirisch gerichte onderzoek. Zoals
verwacht mocht worden, kan een
zelfde conclusie op basis van Van
Bergeijks ranglijst getrokken worden
met betrekking tot de traditioneel
sterk beleidsgerichte ‘openbare financien’-tak van de economische wetenschapsbeoefening. Ten slotte blijkt
uit de ranglijst ook de sterke positie
van het Centraal Planbureau op de
Nederlandse onderzoeksmarkt.

Marktpositie wetenschap
Op bovenstaande wijze zou een
meer gedegen citatenanalyse ook
een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de verdere ontwikkeling
van de economische wetenschapsbeoefening in ons land. Met name ook
1. P.A.G. van Bergeijk, Wie telt race in
economisch Nederland?, ESB, 16 decem-

ber 1992, biz. 1220-1221.
2. Zie bij voorbeeld A.F.J. van Raan (red.)

Handbook of qualitative studies of science
and technology, North Holland/Elsevier
Science Publishers, Amsterdam, 1988.

-r

omdat citatenanalyses het mogelijk
maken om de marktpositte van de
diverse takken van de economische
wetenschap in beeld te brengen.
Hoewel het natuurlijk op zich is te
rechtvaardigen dat de theorievorming in de internationale vakbladen
niet voor een markt wordt geprodu-

ceerd, is het voor de maatschappelijke positie van de economische wetenschap van groot belang om in
aansluiting op deze ‘aanbodgeorienteerde” economische wetenschapsbeoefening meer rekening te houden
met de maatschappelijke vraag naar

haar kennis en kunde. Vanuit dit oogpunt zou een sterkte/zwakte-analyse

van de markpositie van de diverse
subdisciplines binnen de economische wetenschap van grote waarde
kunnen zijn. Vooral ook omdat verwacht mag worden dat zowel de financiers van het onderzoek, als ook
de onderwijsvraag van studenten
zich in toenemende mate rekenschap
zullen geven van de marktwaarde
van economische kennis en kunde
en de arbeidsmarktrelevantie van de
opleiding.
Overigens, een ernstiger verwijt

dan het negeren van de markt is
voor economische wetenschapsbeoe-

fenaars en docenten welhaast niet
denkbaar, of het zou het verwijt moe-

ten zijn niet te beschikken over voldoende innovatief ondernemerschap.
Andries de Grip
De auteur is werkzaam bij het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt

van de Rijksuniversiteit Limburg.

Made in Holland

Zo bedienen de onderzochte periodieken duidelijk gescheiden circuits
en wordt er in de populaire vakpers
veel meer van internationale topwetenschappelijke literatuur gebruik gemaakt dan ik had verwacht. Ook
wordt de telling veel minder door de
waan van de dag bepaald of door citatienetwerken. Wel lijkt er soms
sprake te zijn van impliciete citatieembargo’s, want somrnige auteurs
verwezen schijnbaar per definitie
niet naar hun ‘voorlopers’. Ik weet

niet of hier veten aan ten grondslag
liggen. Het is immers een algemeen
kenmerk van Nederlandse auteurs
dat zij liever naar een buitenlander
in een obscuur tijdschrift verwijzen
dan naar een heldere wetenschappelijke uiteenzetting van een landgenoot. Dit verschijnsel draagt overi-

gens ook bij aan de meest opmerkelijke – ook door De Grip gesignaleerde – uitkomst, namelijk het gegeven dat van de produkten van topwetenschappers maar bitter weinig
doorklinkt in de Nederlandse discussie.
De vraag dringt zich daardoor op
wat de maatschappij aanmoet met
economen die ervoor kiezen uitsluitend te scoren in de internationale
wetenschappelijke discussie. Dat
leidt tot een gebrek aan inzicht in de
Nederlandse economische actualiteit
en daarmee tot een minder goed onderbouwd financieel-economisch beleid. Ook Van Sinderen1 en Van der
Ploeg2 hebben vorig jaar gewezen
op de groeiende kloof tussen enerzijds onderzoek, dat beleidsrelevant
is en helpt de Nederlandse maatschappij beter te berijpen, en anderzijds de esoterische, vooral jonge
onderzoekers aansprekende economische high tech-theorie, die met
name door de terreur van de hitlijsten wordt afgedwongen. Deze tendens wordt versterkt door de hitlijst

van Intermediair, waarvan de meetelToen ik begin vorig jaar begon te tellen voor de Polderlijst was het vooral
als grap bedoeld. De aanleiding was
een discussie waarbij pechvogels die
niet in de hitlijsten voorkwamen, afgaven op geluksvogels. Hun argument was dat ‘beleidsrelevant’ Nederlandstalig onderzoek niet meetelde.
In de loop van 1992 werd de Nedertop wat serieuzer. Naast de verwachte bevestiging dat dit argument
slechts voor weinigen kon gelden,
begon de citatenanalyse namelijk onverwachte uitkomsten te genereren.

lende super-toptijdschriften nu zo lijken te zijn geselecteerd dat beleidsrelevant of toegepast onderzoek
simpelweg niet meer kan meetellen
en de score van de Tilburgers wordt
gemaximeerd.
Tot slot: De Grip zwaait mij teveel
lof toe door de Polderparade tot instituut te verheffen. Mijn hitlijst moet
vooral niet serieuzer worden geno-

men dan waarvoor zij bedoeld was:
een beschrijving van het Nederlandse openbare economische discours
voor een bepaald jaar. De lijst roept

inderdaad een aantal vragen op, en
De Grip doet interessante suggesties
voor verder onderzoek. Ik ben echter bang dat de conclusies die hij uit
de Polderparade tracht te trekken,
niet kunnen worden onderbouwd
zonder een veel breder en langduriger onderzoek.
Peter van Bergeijk
De auteur is werkzaam bij het Ministerie
van Economische Zaken.

1. J. van Sinderen, Over pre-economen,
beleidseconomen en wetenscbafpers,
oratie, Erasmus Universiteit, 5 november
1992, biz. 22-27.

2. F. van der Ploeg, Is de econoom een
trijand van het volk?, Prometheus, Amsterdam, 1992, biz. 92-93.

Auteur