Werkt een ‘Robin Hood’.
beleid?
A.L. Bovenberg, R.A. de Mooij en F. van der Ploeg*
en verschuiving in de belastingdruk van de lagere arbeidsinkomens naar het
middenkader heeft volgens het model MIMIC van het CPB positieve effecten op de
werkgelegenheid. Dit hangt vooral samenn met het loonmatigende effect van hogere
marginale tarieven in het model. Echter, MIMIC houdt geen rekening met een aantal
ontmoedigende effecten van hogere marginale tarieven. Het totale effect van een
‘Robin Hood’-beleid is niet op voorhand duidelijk.
E
In de verkiezingsprogramma’s
krijgt een verlaging
van de wig voor laagbetaalden een hoge prioriteit.
Zowel links als rechts onderkennen daarmee de
noodzaak om iets te doen aan de langdurige werkloosheid onder laaggeschoolden. Minder druk van belastingen en premies op de lagere inkomens kan immers de bruto loonkosten verlagen, waarmee een
bijdrage wordt geleverd aan het creëren van meer arbeidsplaatsen aan de onderkant van de arbeidsmarkt.
Over de financiering van een lagere wig voor
laagbetaalden zijn de politieke partijen minder eensgezind. Enerzijds wordt deze gezocht in een verlaging van de sociale uitkeringen. De VVD gaat hierin
het verst met haar pleidooi voor een ministelsel voor
de sociale zekerheid waarbij de uitkeringen (exclusief de AOW) worden teruggebracht van zeventig
procent van het laatstverdiende loon tot zestig procent van het netto minimumloon. Anderzijds worden
de middelen gezocht in allerhande fiscale verschuivingen hetgeen resulteert in een hogere marginale belastingdruk op het middenkader. Zo zal de marginale
wig voor een modale werknemer door de PvdA voorstellen met 7%-punt stijgen, terwijl deze in het GroenLinks programma met lO%-punt toeneemt (tabel I).
Ondanks deze verschillen in financiering tonen
de doorrekeningen van het CPB van de economische
effecten van de diverse verkiezingsprogramma’s
opmerkelijk weinig verschil. Zo is het frappant dat de
PvdA, die twaalf miljard minder bezuinigt dan de
VVD, volgens het CPB qua werkgelegenheid niet zoveel slechter scoort dan de VVD en het zelfs beter
doet ten aanzien van de werkloosheid 1. De plannen
van Groenlinks leveren in het meest positieve scenario toch zo’n 86.000 extra banen op2.
Deze uitkomsten gaan in tegen de intuïtie van
veel economen. Zij geloven namelijk dat maatregelen
die leiden tot meer fiscale progressie de economie
meer verstoren en de werkgelegenheid aantasten. Dit
is precies waarom Thatcher, Reagan en in mindere
mate de kabinetten Lubbers I en II de marginale be-
lastingtarieven hebben verlaagd3. In deze bijdrage
gaan we in op de vraag hoe een verschuiving in de
belastingdruk van de lagere arbeidsinkomens naar
het middenkader, waardoor de progressie in het belastingstelsel toeneemt, uitpakt voor de werkgelegenheid. We gaan daartoe in op zowel de voor- als nadelen van progressieve belastingen. Ook bespreken we
in dit kader het MIMIC-model van het CPB.
Prikkels aan de onderkant …
Van alle werklozen in ons land is ongeveer een
kwart laag geschoold, terwijl slechts tien procent van
de werkenden tot deze categorie behoort. Deze lage
arbeidsparticipatie aan de onderkant van de arbeidsmarkt is een bron van grote sociale, politieke en ook
economische zorg. Langdurige inactiviteit onder laaggeschoolden leidt ertoe dat de waarde van het menselijk kapitaal afneemt en dat men werkervaring en
leereffecten van ‘on-the-job’ training ontbeert. Zo
dreigt er een tweedeling te ontstaan tussen, ener-
• A.L. Bovenberg is verbonden aan het CentER for Economie Research van de Katholieke Universiteit Brabant en aan
het OnderzoeksCentrum
voor Financieel Economisch Beleid (OCFEB) van de Erasmus Universiteit. R.A. de Mooij is
werkzaam op het Ministerie van Economische Zaken, directie Algemeen Economische Politiek en is eveneens verbonden aan het OCFEB. F. van der Ploeg is werkzaam bij de
Universiteit van Amsterdam en het Tinbergen Instituut. Dit
artikel is geschreven op persoonlijke titel. Jarig van Sinderen en Ed Westerhout leverden nuttig commentaar op een
eerdere versie.
1. De VVD creëert zo’n 25.000 arbeidsplaatsen
meer dan de
PvdA, terwijl het PvdA-programma uitkomt op 30.000 minder werklozen. Hierbij zij opgemerkt dat de PvdA 30.000 banen meer in de collectieve sector creëert dan de VVD.
2. Overigens voorziet het CPB op termijn grote economische risieo’s bij het Groenlinks-programma.
3. De effecten op de wig in Nederland in deze periode
staan beschreven in E]. Krapels, Wordt de belasting- en premiedruk marginaal?, E5B, 31 januari 1990, blz 104-107.
zijds, werkenden met een hoge arbeidsproduktiviteit
en, anderzijds, degenen die door hun lagere produktiviteit buiten het formele arbeidsproces zijn komen te
staan en weinig kansen hebben om weer toe te treden. In het licht van deze problematiek is het aantrekkelijk om de belastingdruk voor laagbetaalden te verlagen. Een lagere druk van belastingen en premies
op de lagere inkomens maakt het immers mogelijk
de loonkosten te verlagen zonder daarbij het netto
beschikbare loon en daarmee het sociale minimum
te hoeven aantasten 4. Op deze manier kan een bijdrage worden geleverd aan het creëren van meer arbeidsplaatsen aan de onderkant van het loongebouw.
Een lagere wig aan de onderkant van de arbeidsmarkt kan, behalve de arbeidsvraag, ook het arbeidsaanbod van laaggeschoolden stimuleren. Met name
voor deze groep is het veelal de vraag of accepteren
van een baan voldoende financieel voordeel oplevert
ten opzichte van een situatie met een uitkering. Deze
zogenaamde armoedeval vormt een groot probleem
voor het effectieve arbeidsaanbod van laaggeschoolden. Diverse inkomensafhankelijke
regelingen zoals
huursubsidie, studiefinanciering, en dergelijke vergroten dit probleem: door de armen te helpen loop je
ook het gevaar dat je meer armen creëert. Een lagere
wig voor werkenden aan de onderkant van de arbeidsmarkt kan de hoogte van de netto uitkering ten
opzichte van de netto loonvoet (de zogenaamde netto uitkeringsquote) verlagen, waardoor het effectieve
aanbod van laaggeschoolden stijgt. Immers, zij zullen
hun zoekintensiteit vergroten en eerder een baan accepteren. Hierdoor zullen ook de zoekkosten voor
werkgevers dalen, waardoor het voor hen goedkoper
wordt om geschikte werknemers te vinden.
… steken aan de bovenkant
Een complicatie bij het verlagen van de wig aan de
onderkant is dat dit veel duurder is dan het verminderen van de tarieven aan de bovenkant van het inkomensgebouw. Naast de lagere inkomens profiteren
namelijk ook de hogere inkomens van elke gulden
belastingverlaging die verstrekt wordt aan de onderkant van het inkomenstraject. Een manier om de belastingverlaging alleen aan de lagere arbeidsinkomens ten goede te laten komen is het verhogen van
de marginale tarieven in het inkomenstraject boven
de lagere inkomens. Bij een budgettair neutrale operatie zal de marginale druk aan de bovenkant nog
verder stijgen. Dit komt doordat de belastingverlaging voor de lagere inkomens in dat geval gefinancierd moet worden door belastingverhogingen
elders. Verschuivingen in de belastingrnix, waarbij de
lagere inkomens uit arbeid zoveel mogelijk worden
ontzien, leiden vaak tot een verdere stijging van de
marginale belastingdruk op de midden- en hogere inkomens5. Welk effect een verschuiving in de belastingrnix van rijk naar arm nu heeft voor de werkgelegenheid zullen we hieronder bespreken.
Robin Hood in het MIMIC-model
We beginnen daartoe bij het CPB. Het CPB heeft in
de loop der tijd allerlei modellen ontwikkeld om ant-
E5B 13-4-1994
Tabell. Effecten (in procentpunt) van diverse verkiezingsprogramma’s op de wig en de netto uitkeringsquote
woord te kunnen geven op uiteenlopende beleidsvragen. Als het gaat om de lange-termijneffecten van veranderingen in het belastingstelsel maakt het bureau
meestal gebruik van het MIMIC-model6. MIMIC
speelt daarmee een belangrijke rol in de huidige discussie over belastingverschuivingen.
De modelsimulaties die met MIMIC worden gedaan suggereren twee
belangrijke uitkomsten ten aanzien van de gevolgen
van belastingverschuivingen
voor de werkgelegenheid. Ten eerste kan verschuiving binnen de lastendruk van actieven naar inactieven, bij voorbeeld door
de belastingvrije voet te verlagen en het arbeidskostenforfait te verhogen, effectief zijn in het creëren
van arbeidsplaatsen (zie tabel 2). Een dergelijke denivellering tussen werkenden en niet-werkenden is
zelfs de meest effectieve manier van werkgelegenheidscreatie (ongeveer 65.000 banen Cl %) bij een
budgettair neutrale operatie van 0,2% nnp). Daarnaast zijn ook maatregelen die de belastingdruk verschuiven van de lagere arbeidsinkomens naar de midden- en hogere inkomens uit arbeid volgens het
MIMIC-model effectief om de werkloosheid te bestrijden. Het stimuleren van prikkels aan de onderkant is
in het model derhalve belangrijker dan het feit dat
deze steken aan de bovenkant. Uit tabel 2 blijkt bij
voorbeeld dat het verlagen van het tarief van de eerste schijf en het tegelijkertijd verhogen van het tarief
van de derde schijf een verhoging van de werkgelegenheid oplevert van ruim 30.000 arbeidsplaatsen
(bij een operatie van 0,2% nnp). Ook de belastingmaatregelen van het laatste kabinet, zoals het tegelij-
4. De mate waarin wigverkleining leidt tot, enerzijds, lagere
loonkosten en, anderzijds, hogere netto inkomens, hangt af
van de mate van afwenteling. Op korte en middellange termijn kan het daarbij verschil uitmaken of werkgeverspremies, danwel de belasting- en premiedruk voor werknemers wordt verlaagd. Zie bij voorbeeld het FK5EC-model
van het CPB.
5. Een andere manier om een belastingverlaging
voor de lagere arbeidsinkomens
te financieren is het verlagen van de
netto uitkeringen door inactieven zwaarder te belasten.
6. G.M.M. Gelauff, Taxation, social security and the labour
market: an applied general equilibrium modelfor the Netherlands, 1992.
Tabel2. Gevolgen (in procentuele mutaties) in het MIMIC-model van
budgeUair-neutrale verschuivingen in de inkomstenbelasting ter
grooUe van 0,2% nnp
Verhogen arbeidskostenforfait verlagen
belastingvrije voer
-0,2
-1,0
-1,0
+1,0
+2,0
B, Be/astingver/aging, hifflngskorting
!je
en overd
voet, werkdocument nr. 50, maart 1993.
kertijd verkorten van de eerste schijf (door het achterwege laten van de inflatiecorrectie) en verhoging van
het arbeidskostenforfait,
leveren in MIMIC een werkgelegenheidstijging van ca. 25.000 arbeidsplaatsen op.
Van eminent belang voor deze MIMIC-uitkomsten
is de loonvergelijking in het model. De effecten van
een aantal beleidsvariabelen op de loonvoet worden
geïllustreerd in tabel 3. We zien dat een verlaging
van de uitkeringsquote met 1% op termijn tot een
loonmatiging van 0,2% leidt. Een stijging van de consumptieprijzen, bij voorbeeld door hogere indirecte
belastingen, veroorzaakt een opwaartse druk op Ionen. Een lagere gemiddelde druk van de inkomstenbelasting leidt uiteindelijk voor ongeveer éénderde
deel tot loonmatiging. Tweederde deel gaat derhalve
zitten in een hogere netto koopkracht voor werkenden. Ten slotte leiden hogere marginale tarieven, bij
constante uitkeringsquote en gemiddelde tarieven, in
MIMIC tot loonmatiging. Voorts is relevant dat in MIMIC alleen het arbeidsaanbod van partners van tweeverdieners endogeen is, terwijl andere werkenden
niet reageren op veranderingen in de netto arbeidsbeloning. Deze partners hebben vaak een laagbetaalde
baan als gevolg van deeltijdwerk. Daardoor kunnen
maatregelen die ten goede komen aan de laagbetaalden het arbeidsaanbod stimuleren, ook als dit ten
koste gaat van de inkomens daarboven7.
Progressie en werk8
In MIMIC spelen echter niet alle relevante aspecten
van fiscale progressie een rol. Marginale belastingtarieven hebben namelijk veel en zeer uiteenlopende
consequenties voor de arbeidsmarkt. Zo kunnen ze
van invloed zijn op het loonvormingsproces,
het
arbeidsaanbod, de prikkels van mensen om zich te
laten her- of bijscholen en de werking van de arbeidsmarkt. Hieronder wordt nader ingegaan op de diverse effecten van progressie voor de arbeidsmarkt.
Progressie en loonvorming
Meest opvallend in MIMIC is dat nivellering onder
werkenden goed uitpakt voor de werkgelegenheid,
zelfs voor het midden- en hogere kader. De reden
hiervoor ligt in de theoretische onderbouwing van
het model. MIMIC is een toegepast algemeen-evenwichtsmodel gebaseerd op de theorie van imperfecte
arbeidsmarkten. In deze theorie kunnen bij voorbeeld vakbonden monopoliemacht
hebben of zijn
werkgevers in staat de lonen te bepalen. Modellen
tenderen daarbij naar een evenwicht met een natuurlijk werkloosheidsniveau.
Voor Nederland geven modellen waarin imperfecties een rol spelen waarschijnlijk een meer plausibel inzicht in de economische
werkelijkheid dan modellen met flexibele markten
vanwege de vele rigiditeiten die onze arbeidsmarkt
in de praktijk kent. De literatuur over imperfecte arbeidsmarkten geeft aan dat hogere marginale tarieven (bij gegeven gemiddelde tarieven en netto beschikbare inkomens uit sociale uitkeringen) tot
loonmatiging kunnen leiden en daarmee de werkgelegenheid ten goede kunnen komen. De reden is dat
hoge marginale tarieven in feite een belasting op
loonsverhogingen
betekenen. Dit loonmatigende effect van hogere marginale tarieven is een illustratie
van de theorie van ‘second best’. In een economie
met marktverstoringen
kan de introductie van een extra verstoring de efficiëntie ten goede komen doordat
het effect van andere verstoringen wordt verminderd9.
Onderhandelingsmodellen
waarin vakbonden en
werkgevers onderhandelen
over de lonen illustreren
het mogelijk loonmatigende effect van hogere marginale tarievenlO. In deze modellen maken vakbonden
een afweging tussen, enerzijds, de voordelen van hogere lonen in de vorm van een hoger besteedbaar inkomen voor haar leden en, anderzijds, de nadelen in
de vorm van een lagere werkgelegenheid
als een gevolg van hogere bruto loonkosten. Hogere marginale
tarieven verminderen de voordelen van een gegeven
bruto loonstijging; een groter gedeelte van de loonstijging komt namelijk ten goede aan de overheid in
plaats van de werknemer. Hierdoor wordt het voor
de vakbond aantrekkelijker om de lonen te matigen
hetgeen ten goede komt aan de werkgelegenheid.
Kortom, hoge marginale tarieven, op zichzelf een extra distorsie, verminderen in het onderhandelingsmodel de verstorende effecten van de marktrnacht van
vakbonden.
Ook in modellen met efficiënte loonzetting hebben hogere marginale tarieven een matigend effect
7. Empirische schattingen geven aan dat het arbeidsaanbod
van de tweede verdiener relatief elastisch is. Een probleem
hierbij is wel dat wanneer deze tweede verdieners profiteren, dit de effectiviteit van de ‘targetting’ op laaggeschoolde
alleenverdieners ondermijnt. Zo kwam de extra werkgelegenheid in de jaren tachtig vooral ten goede aan herintredende vrouwen in plaats van laaggeschoolde alleenverdieners.
8. Niet alleen schijftarieven zijn relevant voor de mate van
fiscale progressie, maar ook andere onderdelen van het belastingsysteem zoals de belastingvrije voet en het arbeidskostenforfait spelen een rol.
9. Zie: A.L. Bovenberg en F. van der Ploeg, Effects ofthe
Tax and Benefit 5ystem on Wage Formation and Unemployment, mimeo, CentER,Tilburg, 1994.
10. T. Hersoug, Union wage responses to tax changes, Oxford Economie Papers, 1984, blz. 37-51.
op de lonen 11. In deze modellen stellen de werkgevers eenzijdig de lonen vast. Voor werkgevers zijn er
niet alleen nadelen verbonden aan hogere lonen in
de vorm of hogere loonkosten per werknemer maar
ook voordelen. Door het aanbieden van hogere Ionen trekt de werkgever namelijk produktievere werknemers aan, motiveert hij zijn werknemers, en voorkomt hij dat werknemers hun heil elders zoeken.
Hogere lonen gaan dus gepaard met een hogere arbeidsproduktiviteit. De baten van hogere lonen in termen van een hogere produktiviteit hangen af van het
extra netto beschikbaar loon dat de werknemer geniet. De kosten, daarentegen, worden bepaald door
de extra bruto loonkosten die de werkgever moet betalen. De werkgever minimaliseert de loonkosten per
eenheid produkt, dat wil zeggen dat aan de marge de
extra arbeidsproduktiviteit als gevolg van een extra
gulden bruto loon precies opweegt tegen de extra
loonkosten. Hogere marginale tarieven verminderen
het positieve effect van hogere bruto lonen op het
netto beschikbaar inkomen van de werknemer en
daarmee op de arbeidsproduktiviteit. Dit betekent
dat het voor de werkgever minder aantrekkelijk
wordt om hoge lonen uit te betalen.
Ten slotte kunnen hoge marginale tarieven goed
voor de werkgelegenheid zijn in modellen met fricties op de arbeidsmarkt. Een verbintenis tussen een
werkgever en een werknemer (een ‘job match’) is namelijk kostbaar om te verbreken. Zowel de werkgever als de werknemer willen immers vermijden om
opnieuw te moeten investeren in zoekkosten voor
nieuw personeel of een nieuwe baan. Een ‘job
match’ gaat daarom gepaard met een surplus dat verdeeld wordt tussen de werkgever en de werknemer.
Hogere marginale tarieven beïnvloeden de onderhandelingen over dit surplus op zodanige wijze dat het
voordelig is voor de werknemer om met minder loon
genoegen te nemen. Dit komt doordat een groter gedeelte van de hogere lonen in dat geval naar de
schatkist vloeit.
Empirische studies naar de effecten van de progressie in het belastingstelsel op de werkgelegenheid
zijn schaars en niet altijd ondubbelzinnig. Schattingen van Graafland suggereren evenwel dat de marginale belasting- en premiedruk, gegeven de gemiddelde druk en netto uitkeringen, een (lichte) negatieve
invloed heeft gehad op de loonontwikkeling in de jaren tachtig in ons land. Overigens leidde een hogere
gemiddelde druk in deze periode (in sterkere mate)
tot hogere 100neisenl2.
Progressie, arbeidsaanbod
Effect op de loonvoet
effect. Daarentegen zal een extra uur werk in de formele sector minder extra besteedbaar inkomen opleveren, zodat de grenskosten van activiteiten in de informele sector en van vrije tijd dalen (negatief
substitutie-effect). Hierdoor wordt deeltijdwerk aangemoedigd en het maken van overuren minder aantrekkelijk. Vanuit emancipatie-oogpunt
of de verdeling van werk kan dit als wenselijk worden ervaren.
Ook kan een meer progressief fiscaal systeem het
arbeidsaanbod in personen verminderen. Zo wordt
het aantrekkelijker voor oudere werknemers om zich
eerder uit het formele arbeidsproces terug te trekken.
De toenemende mogelijkheden voor flexibele pensionering en vervroegde uittreding vergroten het belang
van deze effecten. Hoge marginale tarieven maken tevens belastingontduiking aantrekkelijker en stimuleren het zwarte circuit14. Bovendien lokken ze belastingvlucht uit naar het buitenland van met name
hoogproduktieve arbeid. Dit geldt vooral in een Europa zonder grenzen met een mobielere factor arbeid.
Het terugtrekken van arbeidsaanbod kan volgens
sommigen bijdragen aan het verminderen van de
werkloosheid. Er kleven echter een aantal belangrijke bezwaren aan. Zo resulteert een vermindering van
het arbeidsaanbod in een opwaartse druk op de Ionen waardoor de arbeidsvraag daalt. Voorts daalt de
produktiecapaciteit en wordt de budgettaire problematiek verzwaard doordat de belastingafdrachten afnemen en de inkomensoverdrachten
verder toenemen. Dit alles tast de financiële basis van de
verzorgingsstaat aan. Ten slotte kunnen er door het
terugtrekken van arbeidsaanbod spanningen ontstaan op deelmarkten van de arbeidsmarkt en stijgen
de zoekkosten voor werkgevers om geschikte werknemers te vinden.
Progressie en scholing
Hoge marginale tarieven tasten naast de kwantiteit
ook de kwaliteit van het arbeidsaanbod aan. Zo maken ze het aanleren van nieuwe vaardigheden min-
en emancipatie
De bovenstaande conclusie uit de theorie van imperfecte arbeidsmarkten, dat een belastingverschuiving
die nivelleert onder de werkenden goed is voor de
werkgelegenheid, komt veel economen vreemd voor.
Vooral in de jaren tachtig zijn zij zich namelijk steeds
meer bewust geworden van juist de negatieve economische effecten van hoge marginale belasting- en premietarieven13. Ten eerste vermindert een meer progressief belastingsysteem het formele arbeidsaanbod
in uren. Bij een gelijkblijvende gemiddelde belastingdruk maar een hoger marginaal tarief gaat iemand namelijk niet meer werken op grond van het inkomens-
ESB 13-4-1994
Tabel 3.
Langetermijn+0,2
effecten
+0,3
van enkele
+0,3
(beleids-)
-0,1.
variabelen
~———————~op de loonum~mp’loy,me1Itbene. voet in
MIMIC, in
unfmzplOYJ’l:letlt:
asimiul.ation model
procenten
nr. 87.
~~~~~~~~~~~~~~~~
11. M. Hoei, Efficiency wages and income taxes, journalof
Economics, 1990, blz. 89-99.
12.].]. Graafland, Effecten van marginale belasting- en premiedruk op loonvorming, Maandschrift economie, 1991,
blz. 442-55. Zie ook B. Lockwood en A. Manning, Wage setting and the tax system: theory and evidence for the UK,
journalof
Public Economics, 1993.
13.]. van Sinderen, BelastingheJfing en economische groei,
Wolters Noordhoff, Groningen, 1990.
14. In A. Lindbeck, Overshooting, reform and retreat of the
welfare state, De Economist, februari 1994, blz. 1-9, wordt
een goed overzicht gegeven van de nadelen van hoge marginale tarieven. Zo zetten progressieve belastingen een premie op oneerlijkheid.
der aantrekkelijk. Dit komt doordat werknemers het
uitzicht wordt ontnomen om in de toekomst meer te
gaan verdienen door zich te laten her- of bijscholen.
Dit is een vorm van het targetting-probleem:
door de
belastingverlaging te richten op laaggeschoolden lopen we het gevaar meer laaggeschoolde werknemers
te creëren. Het ontberen van vaardigheden brengt sociale en economische kosten met zich mee, temeer
daar menselijk kapitaal belangrijke positieve externe
effecten genereert15.
Het verhogen van de arbeidsproduktiviteit
via het
accumuleren van menselijk kapitaal is vooral voor
laaggeschoolde werknemers van groot maatschappelijk belang. Dit segment van de beroepsbevolking
kan alleen uitzicht geboden worden op een blijvende
werkgelegenheid,
indien de arbeidsproduktiviteit
hoog genoeg is ten opzichte van de loonkosten. Een
hogere arbeidsproduktiviteit
voor de laaggeschoolde
bevolking resulteert bovendien in een gelijkere primaire inkomensverdeling.
Recent onderzoek geeft
aan dat dit de economische groei ten goede komt omdat er minder verstorende belastingen nodig zijn om
de sociaal gewenste secundaire inkomensverdeling
te bewerkstelligen16. Bovendien wordt bij een gelijkere primaire inkomensverdeling
de vrije marktwerking
eerder maatschappelijk geaccepteerd.
Een hoge marginale druk tast ook de arbeidsproduktiviteit van het geschoolde middenkader aan – de
kurk waarop de economie drijft. Motivatie, her- en
bijscholing lijden ook bij deze groep onder hoge marginale tarieven. Een goed geschoolde en gemotiveerde beroepsbevolking
is van essentieel belang om de
concurrentie met andere landen in kennisintensieve
sectoren aan te kunnen gaan. Met name deze sector
is het trekpaard van onze economie en daarmee van
de werkgelegenheidsontwikkeling.
Progressie en marktwerking
Een laatste bezwaar van hoge marginale tarieven is
dat bruto loonverschillen hun rol als signalen voor
schaarsteverhoudingen
op de arbeidsmarkt minder
goed kunnen vervullen. Het beleid gericht op toenemende loondifferentiatie wordt op deze manier ondergraven. Zo wordt de marktwerking en de flexibiliteit van de economie aangetast en is er nauwelijks
een prikkel voor werknemers om een beter betaalde
baan te zoeken of om in te spelen op nieuwe technologische ontwikkelingen. De allocatie van de beroepsbevolking over verschillende activiteiten is dan
ook verre van optimaal en er is een slechte aansluiting tussen vraag en aanbod van arbeid.
en uitkeringsquote) in het gecombineerde vakbond/zoek-model MIMIC tot loonmatiging en daarmee tot
meer werk. Bovendien is in MIMIC alleen het arbeidsaanbod van de partner endogeen waardoor de conclusie wordt versterkt.
Argumenten dat meer fiscale progressie onder
werkenden ook slecht kan zijn voor de economie komen echter nauwelijks in MIMIC tot uitdrukking. Verstorende effecten van hoge marginale tarieven, zoals
de negatieve effecten op de scholingsbeslissing, de
motivatie van de werknemer, het functioneren van
de arbeidsmarkt, het grijze circuit, belastingvlucht, de
pensioenbeslissing,
de lengte van de werkweek voor
de meeste werkenden, enz., blijven buiten beschouwing. Bovendien zijn er geen negatieve effecten van
bezuinigingen op sommige publieke investeringsuitgaven, zoals onderwijs, op de arbeidsproduktiviteit.
Door deze tekortkomingen geeft het model een
enigszins vertekend beeld van de effecten van belastingverschuivingen.
Het CPB erkent deze tekortkomingen en maakt daarom vaak kanttekeningen. Zo
zegt ze bij de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s over MIMIC dat “de positieve effecten van
een verkleining van de marginale wig onderbelicht
blijven als gevolg van het buiten beeld blijven van effecten op de scholingsbereidheid
en werkinspanningen,,17. Veel contra-indicaties van hoge marginale tarieven zijn namelijk minder makkelijk in het model te
gieten. In het kader van het beleid dient men de MIMIC-cijfers dan ook met voorzichtigheid te hanteren
en de relevante tekortkomingen in ogenschouw te
nemen. Dit geldt in het bijzonder als het gaat om een
Robin Hood beleid, waarbij de belastingdruk wordt
verschoven van de lagere arbeidsinkomens naar het
midden- en hogere kader. Wellicht zou het nuttig zijn
wanneer het CPB haar cijfers in de toekomst zou
complementeren
met alternatieven waarin juist de andere hierboven genoemde aspecten van belastingheffing worden belicht. Op die manier zou een meer
compleet beeld kunnen worden gegeven van de gevolgen van economische politiek in het algemeen, en
van belastingverschuivingen
in het bijzonder. Bovendien kan meer empirisch onderzoek de komende jaren helpen om de totale effecten van een ‘Robin
Hood’- beleid in te schatten. Voorlopig moet men in
het beleid echter met gezond verstand, aangevuld
met inzichten uit CPB analyses, te werk gaan.
Lans Bovenberg
Ruud de Mooij
Riek van der Ploeg
Robin Hood’s goedheid gewogen
Maatregelen die de belastingdruk verschuiven van de
lagere arbeidsinkomens naar het midden- en hogere
kader leiden tot korter werken en kunnen emancipatie bevorderen. Maar wat heeft zo’n Robin Hood actie voor effect op de werkgelegenheid? Het MIMICmodel suggereert dat meer fiscale progressie binnen
de groep van werkenden in het algemeen goed is
voor de werkgelegenheid.
Zoals hierboven staat ‘beschreven, leiden hogere marginale belasting- en premietarieven (bij gelijkblijvende gemiddelde tarieven
15. Ook de verandering van marginale tarieven in de tijd is
hierbij relevant. Indien de (verwachte) marginale tarieven
in de toekomst hoger zijn, dan wordt het immers nu minder
aantrekkelijk voor werknemers om zich te laten scholen en
aantrekkelijker om te werken.
16. Zie P.A.G. van Bergeijk en P.M. Waasdorp, Inkomensverdeling en economische groei, E5B, 13 oktober 1993, blz.
932-935, of F. van der Ploeg, Is de econoom een vijand van
het volk?, Prometheus, Amsterdam, 1992.
17. Op.cit. blz. 76.