beleid
Verontrustende stijging Wajong
De sterke stijging van het beroep op de Wet ArbeidsonÂ
geschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong)
roept herinneringen op aan het WAO-drama. Er zijn echter
volop mogelijkheden om via nieuw beleid de arbeidsparticiÂ
patie van jonggehandicapten te bevorderen en de instroom
in de Wajong te beperken.
D
e instroom in de Wet ArbeidsongeschiktÂ
heidsÂÂ
voorziening Jonggehandicapten
(Wajong) is sinds 2001 verdubbeld en bij
ongewijzigd beleid dreigt op termijn een
bestand van driehonderdduizend à vierhonderdduiÂ
zend Wajong’ers. De instroom van licht en zeer licht
verstandelijk gehandicapten, autisten, ADHD’ers en
mensen met psychische ziektebeelden is zeer sterk
gestegen, terwijl de instroom van zwaarder verstanÂ
delijk gehandicapten en lichamelijk gehandicapten
relatief weinig is toegenomen. Deze ontwikkelingen
roepen herinneringen op aan het WAO-drama in de
jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, toen
de WAO rap toenam van tweehonderdduizend naar
zevenhonderdduizend personen, veelal als gevolg van
niet-lichamelijke klachten.
Een tweetal cijfers kan de ernst van de huidige
ontwikkelingen verder onderstrepen. Een op de
twintig 18-jarigen komt momenteel vroeg of laat in
de Wajong terecht. En rond 2010 ontvangt ongeveer
een kwart van het totaal aantal personen met een arÂ
beidsongeschiktheidsuitkering een Wajong-uitkering.
De sterke toename van de Wajong maakt onderdeel
uit van een breder maatschappelijk verschijnsel. Ook
van andere regelingen die, in hoge mate, betrekÂ
king hebben op jongeren met een beperking, stijgt
het gebruik namelijk fors. Zo is de afgelopen jaren
sprake geweest van een sterke stijging van het aantal
leerlingen in het voorgezet speciaal onderwijs (vso)
en het praktijkonderwijs (pro) is het beroep op de
Tegemoetkoming Onderhoudskosten thuiswonende
Gehandicapte kinderen (TOG) flink toegenomen en
zijn de wachtlijsten voor een arbeidsplaats in het
kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) fors
gegroeid.
Inhoud van de Wajong-regeling
Frans Suijker
Hoofd afdeling sociale zekerheid van het CPB
24
ESB
De Wajong is een inkomensvoorziening voor personen
die op hun 17de verjaardag ten minste 25 procent arÂ
beidsongeschikt waren, of die dat daarna tijdens hun
studie zijn geworden voor hun dertigste. Het gaat dus
haast altijd om personen zonder arbeidsverleden. De
Wajong-uitkering ontvangt men op zijn vroegst vanaf
het 18de jaar en duurt in principe tot het 65ste jaar.
11 januari 2008
De uitkering bedraagt voor een volledig arbeidsonÂ
geschikte Wajong’er 75 procent van het wettelijk
minimumloon. In tegenstelling tot de bijstand
kent de Wajong geen partner- of vermogenstoets.
Verdiensten uit arbeid, bijvoorbeeld in het kader
van de Wsw, worden met de Wajong-uitkering verÂ
rekend. De Wajong’er die werkt met loondispensatie
en onder begeleiding van een jobcoach, heeft in
principe recht op een aanvulling op het loon en de
Wajong-uitkering tot maximaal 120 procent van het
wettelijk minimumloon (WML), zodat er een prikkel
is om te gaan werken.
Een Wajong’er is verplicht om mee te werken aan
scholing, maar is niet verplicht passend werk te
aanvaarden. Jonggehandicapten worden als volledig
arbeidsongeschikt aangemerkt op het moment dat
zij niet in staat zijn om het minimumloon te verwerÂ
ven met gangbare arbeid.
Het totaal aantal Wajong-uitkeringen bedroeg in
2006 155 duizend (zie tabel 1 voor kenmerken van
het bestand in 2005). Met deze uitkeringen is in
totaal 1,75 miljard euro gemoeid in 2006, gefinanÂ
cierd uit de algemene middelen.
Ontwikkelingen
De instroom in de Wajong is bijna verdubbeld van
zevenduizend in 2001 tot 13.600 in 2006 (zie
figuur 1). Veranderingen in de registratiemethode
bepalen ruim twintig procent van deze toename.
Ondanks een eenmalige opwaartse vertekening
in 2006 met ruim duizend uitkeringen raamt het
tabel 1
Verdeling Wajong-bestand naar kenmerÂ
ken, 2005
Man
Vrouw
%
55
45
Volledig arbeidsongeschikt
98
Gedeeltelijk arbeidsongeschikt
2
18-24 jaar
23
25-34 jaar
25
35-44 jaar
24
45-54 jaar
55-64 jaar
18
10
Werkend
w.v. Wsw
26
17
Bronnen: UWV, Kroniek van de sociale verzekeringen 2006
en kennismemo 06/05.
figuur 1
Ontwikkeling van het aantal Wajong-uitkeringen, alsmede de in- en uitstroom Wajong, 1977–2007
UWV de instroom in 2007 op bijna vijftienduizend
op basis van realisaties over de eerste drie kwartaÂ
len (UWV Kwartaal Verkenning 2007-III). Aan de
groei van de instroom is derhalve nog geen einde
gekomen.
Van de instromers in 2006 heeft tachtig procent een
verstandelijke handicap of een psychische aandoeÂ
ning. Het aantal instromers met een psychische of
verstandelijke beperking is toegenomen van vijfduiÂ
zend in 2001 tot bijna elfduizend in 2006, terwijl
het aantal instromers met een lichamelijke beperÂ
king slechts steeg met vijfhonderd.
Binnen enkele jaren zal het bestand tweehonderdÂ
duizend Wajong’ers omvatten. Het bestand zal
zonder nader beleid het komende decennium nog
sterk groeien, niet alleen vanwege de toegenomen
instroom, maar ook omdat de Wajong nog volloopt.
Met dit laatste wordt bedoeld dat pas in 2023 de
eerste lichting 18-jarige Wajong’ers uit 1976 de
65-jarige leeftijd bereikt en uitstroomt. Vanaf dat
moment zal de uitstroom dus structureel gaan toeÂ
nemen. Uitgaande van de huidige in- en uitstroomÂ
percentages kan het aantal Wajong’ers tussen 2020
en 2030 boven de driehonderdduizend uitkomen en
daarna zelfs oplopen richting vierhonderdduizend.
Mogelijke oorzaken
Er zijn geen aanwijzingen dat stoornissen en beÂ
perkingen nu meer voorkomen dan voorheen (TNO,
2007). Waarom is het aantal Wajong’ers dan recent
toch zo sterk gestegen? Studies over de Wajong
(TNO, 2007; UWV, 2007a) dragen hiervoor verschilÂ
lende verklaringen aan. In de eerste plaats is de
bekendheid van de Wajong groter geworden door
veranderingen in de organisatie rondom jonggeÂ
handicapten, bijvoorbeeld de samenwerking tussen
UWV en speciaal onderwijs en praktijkonderwijs.
Daarnaast worden nieuwe ziektebeelden zoals beÂ
paalde stoornissen in het autistisch spectrum vaker
als diagnose gesteld voor een Wajong-uitkering.
Voorts worden gemeenten sinds 2004 financieel
geprikkeld om personen die daarvoor in aanmerking
komen een Wajong-uitkering te laten ontvangen in
plaats van een bijstandsuitkering. Gemeenten betalen de bijstand immers uit
hun eigen budget, terwijl de Wajong uit de algemene middelen wordt verstrekt.
Tot slot blijkt een toenemend aantal leerlingen vanuit het praktijkonderwijs en
het voortgezet speciaal onderwijs de Wajong in te stromen. Medicalisering van de
indicatiestelling en een complexere samenleving worden aanvullend als verklaÂ
ring genoemd voor de sterke stijging van het aantal vso- en pro-leerlingen. Het
reguliere onderwijs vraagt bijvoorbeeld meer zelfsturing van de leerlingen en doet
een groter beroep op communicatieve en sociale vaardigheden. Voor mensen met
een beperking wordt het steeds moeilijker om hieraan te voldoen.
Het is niet plausibel dat verbetering van de medische technologie een rol van
betekenis speelt bij de recente sterke groei van de Wajong-instroom. Indien een
dergelijke verbetering ertoe zou leiden dat personen met bepaalde ziektes langer
zouden blijven leven (in plaats van jong sterven), dan zou dit (zonder grote meÂ
dische doorbraken) namelijk slechts tot een geleidelijke stijging van de instroom
leiden, en niet tot een plotselinge verdubbeling.
Empirische bevindingen
Om meer inzicht te verkrijgen in de toename van de instroom en de veranÂ
derende samenstelling heeft het UWV een dossieronderzoek uitgevoerd op
drie UWV-kantoren met betrekking tot de jaren 2002 tot en met 2006 (UWV,
2007a). In 2006 is de grootste herkomstcategorie de directe instroom vanuit
school/studie, te weten 32 procent (zie tabel 2). Daarbinnen vormt het praktijkÂ
onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs met 21 procentpunt de grootste
groep. Als ook rekening wordt gehouden met jongeren die op het vso/pro hebÂ
ben gezeten, maar later instromen in plaats van direct, blijkt het aandeel van
instromers met een vso/pro-achtergrond in 2006 op 42 procent te liggen. Uit de
UWV-analyse blijkt voorts dat leerlingen van pro en vso ongeveer vijftig procent
kans hebben om direct door te stromen naar de Wajong. Deze hoge kans voor
pro-leerlingen staat op gespannen voet met het doel van praktijkonderwijs om
leerlingen voor wie het niet mogelijk is een vmbo-diploma te halen, direct toe te
leiden naar de regionale arbeidsmarkt.
Wat betreft de ontwikkeling naar herkomst blijkt dat vooral het aandeel vanuit de
bijstand is toegenomen. De grootste stijging heeft zich voorgedaan in 2006, toen
het aandeel steeg van tien tot veertien procent. Een (vertraagd) verband met de
invoering van de nieuwe bijstandswet (WWB) in 2004 ligt voor de hand. Eerder
al heeft het UWV erop gewezen dat sommige gemeenten door hierin gespecialiÂ
seerde bureaus hun WWB-bestand laten screenen op cliënten die doorverwezen
kunnen worden naar de Wajong (Kwartaal Verkenning 2006-IV). Overigens blijft
in het dossieronderzoek het effect van een strengere selectie aan de poort van
de bijstand op potentiële Wajong’ers buiten beeld.
Indien de herkomstaandelen uit het dossieronderzoek toegepast worden op de
landelijke instroomcijfers (zie de laatste drie kolommen in tabel 2) blijkt dat
bijna de helft van de toename van de instroom jonggehandicapten met een
ESB
11 januari 2008
25
tabel 2
Instroom naar herkomst: dossieronderzoek en landelijke vertaling,
2002–2006
2002
2006
(in %)
13
7
Heropening
Bijstand
2002
2006
Mutatie
in personen
1.000
900
-100
8
14
600
1.750
ZW/WAO/WIA
13
6
1.000
750
-250
Instelling
18
21
1.400
2.650
1.250
Werk
1.150
7
8
550
1.000
450
School/studie
33
32
2.500
4.050
1.550
w.v. vso/pro
22
21
1.650
2.650
1.000
7
11
550
1.400
850
7.500
12.6001
5.100
Thuis
Totaal
Instroom met vso/pro-achtergr.
38
42
2.850
5.300
2.450
w.o. Praktijkonderwijs
14
19
1.050
2.400
1.350
Vso-Cluster 32
16
13
1.200
1.650
450
Vso-Cluster 42
5
8
400
1.000
600
Gecorrigeerd voor statistische vertekening in 2006 als gevolg van de invoering van de Walvis-wetgeving.
2
Cluster 3 betreft leerlingen met een verstandelijke of lichamelijke handicap en cluster 4 leerlingen met
p c
 sy hiatrische en gedragsproblemen.
1
Bron: UWV, 2007a, De groei van de Wajonginstroom, kenniscahier 07-01 en eigen
berekeningen.
vso/pro-achtergrond betreft. Voorts komt naar voren dat ruim een vijfde van de
toename van de instroom valt toe te schrijven aan een stijging vanuit de bijstand.
Dit effect zal grotendeels tijdelijk zijn, omdat een gemeente slechts eenmaal
het zittende bijstandsbestand hoeft te screenen. Op basis van de gegevens uit
het UWV-dossieronderzoek kan berekend worden dat het gecumuleerd tot en
met 2006 gaat om enkele duizenden personen die vanuit de bijstand de Wajong
instromen. Dit staat in geen verhouding tot de daling van het totaal aantal bijÂ
standsuitkeringen aan personen jonger dan 65 jaar van 337.000 begin 2004 tot
bijna driehonderdduizend eind 2006.
Ook is het UWV nagegaan in hoeverre een betere herkenning van stoornissen als
autisme en ADHD een rol speelt. Tabel 3 laat zien dat ruim tien procent van de
instroom in 2006 betrekking heeft op een stoornis in het autistisch spectrum,
terwijl drie procent betrekking heeft op ADHD. Verstandelijk gehandicapten zijn
de grootste groep in de instroom (38 procent). Binnen deze groep zijn de cateÂ
gorieën licht en zeer licht verstandelijk gehandicapten het grootst en sinds 2002
sterk gestegen. Er blijkt overigens een samenhang te bestaan tussen de instroom
met een vso/pro-achtergrond en de instroom met een verstandelijke beperking.
Bijna twee derde van de instroom met een vso/pro-achtergrond heeft een verÂ
standelijke beperking, terwijl slechts vijftien procent van de instroom zonder die
achtergrond zo’n beperking heeft.
Indien we de aandelen uit het dossieronderzoek toepassen op de landelijke
instroom resulteert dat ruim veertig procent van de toename van de instroom
tabel 3
Instroom naar diagnose: dossieronderzoek en landelijke vertaling,
2002–2006
Verstandelijk gehandicapt
w.o. licht en zeer licht
v
 erstandelijk gehandicapt
Autistisch-spectrumstoornis
2002
2006
(in %)
32
38
2002
2006
Mutatie
in personen
2.400
4.800
2.400
18
28
1.350
3.500
9
11
700
1.400
700
2
3
150
400
250
Psychische ziektebeelden
37
32
2.800
4.000
1.200
Somatische ziektebeelden
20
16
1.500
2.000
500
7.500
12.6001
5100
Aandachtstekortstoornis (ADHD)
Totaal
1
2.150
Gecorrigeerd voor statistische vertekening in 2006 als gevolg van de invoering van de “Walvisâ€-wetgeving.
Bron: UWV, 2007a, De groei van de Wajonginstroom, kenniscahier 07-01 en eigen
berekeningen.
26
ESB
11 januari 2008
tussen 2002 en 2006 de groep licht en zeer licht
gehandicapten betreft. Autisme en ADHD samen zijn
verantwoordelijk voor bijna twintig procent van de
toename van de instroom.
Wajong’ers zijn een heterogene groep met uitÂ
eenlopende stoornissen. Voor een groot deel van
de Wajong’ers behoort arbeidsmarktparticipatie
vanwege ernstige beperkingen niet tot de mogelijkÂ
heden. Hoe groot is nu eigenlijk het potentieel voor
arbeidsmarktparticipatie waar het beleid zich op zou
kunnen richten? Volgens steekproefonderzoek van
het UWV (2007b) heeft circa veertig procent van de
Wajong’ers jonger dan 45 jaar volgens de verzekeÂ
ringsarts geen duurzaam benutbare mogelijkheden.
Het UWV schat dat er binnen de totale groep van
147.000 Wajong’ers in 2005 – naast de 38.000
reeds werkende Wajong’ers – nog circa achttienduiÂ
zend Wajong’ers zijn die mogelijkerwijze bemiddeld
kunnen worden naar regulier werk dan wel naar
sociale werkvoorziening. Wat betreft de instroom
schat het UWV dat voor circa veertig procent van
hen betaald werk bij een reguliere werkgever of via
de Wsw tot de mogelijkheden behoort. Gecumuleerd
over de periode 2006–2010 gaat het dan om een
groep van circa dertigduizend personen op wie de
beleidsinspanningen gericht zouden kunnen worden.
Knelpunten en oplossingsrichtingen
Uit sociaal oogpunt wordt participatie in de maatÂ
schappij van mensen met beperkingen wenselijk
geacht, uit economisch oogpunt bij voorkeur in de
vorm van werk. Vanwege de hiervoor beschreven
redenen stijgt de instroom in de Wajong sterk en
lukt de arbeidsmarktparticipatie van jonggehandiÂ
capten maar in beperkte mate, ondanks bestaande
re-integratie-instrumenten zoals de permanente
no-riskpolis, een loondispensatieregeling, premiekorÂ
ting, de jobcoach en proefplaatsingen.
Kern van het probleem is dat de arbeidsproductiÂ
viteit van jonggehandicapten veelal lager ligt dan
de (minimum)loonkosten. Via verbetering van de
scholing en het opdoen van werkervaring via stages
kan mogelijk de arbeidsproductiviteit van jonggehanÂ
dicapten verhoogd worden. Een eventueel resterend
gat kan via de huidige regelingen voor loondispensaÂ
tie in de Wajong of via een loonkostensubsidie in de
Wsw gedicht worden. Ook de extra kosten van begeÂ
leiding door een jobcoach of van extra voorzieningen
worden reeds vergoed. Daarnaast is er een informaÂ
tieprobleem met betrekking tot de productiviteit,
omdat het bij de Wajong meestal om personen gaat
zonder arbeidsmarktervaring. (Potentiële) werkgevers
kunnen moeilijk inschatten wat de mogelijkheden
van Wajong’ers zijn en wat hun arbeidsproductiviteit
zal zijn. Het verwerven van aangepaste arbeidsÂ
marktstartkwalificaties in het voortgezet onderwijs
en het creëren van werkervaringsplaatsen en stageÂ
plekken kan dit informatieprobleem (deels) oplossen.
Voor werkgevers zal het voorts belangrijk zijn dat
de transactiekosten bij het aannemen van een
Wajong’er zo gering mogelijk zijn. Anders gezegd: de
administratieve rompslomp voor een werkgever dient
tot een minimum beperkt te worden en regelingen
dienen transparant te zijn. Tot slot is het van belang
dat de relevante regelingen zodanig vorm wordt
gegeven dat UWV, gemeenten en onderwijsinstellinÂ
gen financieel geprikkeld worden om zo veel mogelijk
jonggehandicapten aan de slag te helpen. Werken
moet natuurlijk ook lonen voor de Wajong’ers zelf.
Voorstellen van SER en kabinet
en aanvullende beleidsopties
Augustus 2007 is het SER-advies Meedoen zonder
beperkingen verschenen, dat onder andere adviÂ
seert tot extra investeringen in het onderwijs voor
jonggehandicapten, een betere afstemming tussen
betrokken organisaties, het wegnemen van instituÂ
tionele belemmeringen en individuele ondersteuÂ
ning op maat. Het advies resulteert in 63 concrete
aanbevelingen. De SER pleit er onder meer voor
om het voortgezet speciaal onderwijs ook expliciet
verantwoordelijk te maken voor het kwalificeren van
leerlingen voor arbeid. Daarbij beveelt de SER een
verplicht opleidingsplan aan voor elke leerling in het
praktijk- en voortgezet speciaal onderwijs, gericht op
te bereiken doelen wat betreft arbeidsdeelname. Aan
het eind van de opleiding dient elke leerling voorts
een competentiepaspoort te krijgen dat zijn bereikte
competenties en vaardigheden beschrijft, evenals de
belastbaarheid en het type werkzaamheden waarvoor
hij inzetbaar is. Bovendien roept de SER werkgevers
op tot het creëren van speciale banen met een beÂ
perkt aantal specifieke taken op laag functieniveau
voor Wajong’ers.
Het kabinet onderschrijft de SER-voorstellen in
hoge mate. Zo wil ook het kabinet de participatie
van jonggehandicapten bevorderen door verbetering
van de overgang van school naar werk, onder andere
via verhoging van de kwaliteit en de doelmatigheid
van het speciaal onderwijs en het verplicht stellen
van een meerjarig handelingsplan in het onderwijs.
Verder wil het kabinet dat jongeren die geen reguÂ
liere kwalificatie kunnen halen, toch gekwalificeerd
het onderwijs verlaten. Bovendien komt het kabinet
met een nieuw plan om te voorkomen dat jongeren
met een beperking via de Wajong vroeg in hun leven
worden afgeschreven. Het kabinet wil onderzoeken
of jongeren met benutbare mogelijkheden niet betere
participatiekansen hebben als de (definitieve) beslisÂ
sing tot toelating tot de Wajong, die nu veelal plaatsÂ
vindt op 18-jarige leeftijd, uitgesteld wordt tot een
later tijdstip. Daarbij moet men ondertussen maxiÂ
male ondersteuning bieden bij scholing en het vinden
en behouden van werk. Inmiddels heeft het kabinet
aangegeven dat jonggehandicapten met uitzicht op
werk, tot hun 27ste een leer-werkplicht krijgen.
Bij de nadere uitwerking van de kabinetsplannen zou
nog een aantal andere aspecten kunnen worden beÂ
trokken. Zo zouden gemeenten ter verbetering van de
prikkelwerking in de uitvoering verantwoordelijk geÂ
maakt kunnen worden voor de uitvoering van zowel
de Wajong, WWB als Wsw onder toepassing van de
budgetteringssystematiek uit de bijstandswet. Stroomlijning van de verschillende
regelingen is daarbij ook mogelijk. Net als in de WWB zouden gemeenten jongÂ
gehandicapten die daarvoor in aanmerking komen Work first-projecten kunnen
aanbieden om werkervaring te laten opdoen. Jonggehandicapten met arbeidsÂ
marktperspectieven zouden voorts verplicht kunnen worden tot het aanvaarden
van passend werk. De inkomenszekerheid van een levenslange, ongetoetste
uitkering kan nu de keuze voor werken nog in de weg staan. Daarnaast zou nog
bekeken kunnen worden of de keuringscriteria die nu gelden, aanpassing behoeÂ
ven. Met de huidige keuringscriteria worden ook jonggehandicapten die wel tot
(aangepast) werk in staat zijn, veelal direct volledig arbeidsongeschikt verklaard.
Indien de uitvoering van alle voornemens de arbeidsparticipatie van jonggeÂ
handicapten toch nog onvoldoende verhoogt, bijvoorbeeld vanwege negatieve
beeldvorming over jonggehandicapten, zou ook nog overwogen kunnen worden
om (middel)grote werkgevers te verplichten een bepaald quotum (jong)gehandiÂ
capten in dienst te hebben. Het bijbehorende boetesysteem prikkelt werkgevers
dan om rekening te houden met de maatschappelijke kosten (in de vorm van
uitkeringslasten) van het niet-aannemen van (jong)gehandicapten. Het systeem
vergt wel extra administratiekosten.
Tot slot
Bij ongewijzigd beleid met betrekking tot jonggehandicapten is een verdere
stijging van de instroom in de Wajong in de komende jaren aannemelijk vanwege
de sterke groei van het aantal leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs in
de afgelopen jaren. Er zijn echter volop mogelijkheden om via nieuw beleid de
arbeidsparticipatie te bevorderen en de instroom in de Wajong te beperken. Met
name voor de sterk gestegen instroom van personen met een lichte en zeer lichte
verstandelijke handicap, veelal met een vso/pro-achtergrond, lijken extra beleidsÂ
inspanningen kansrijk.
Het feit dat circa vijftig procent van de leerlingen uit voortgezet speciaal onderÂ
wijs en praktijkonderwijs rechtstreeks doorstroomt naar de Wajong onderstreept
het belang van de voorstellen om de kwaliteit en de doelmatigheid van deze
onderwijstypen te vergroten. Individuele onderwijsplannen, arbeidsmarktstartÂ
kwalificaties, werkervaringsplaatsen en de creatie van afgebakende functies met
relatief eenvoudige handelingen, bijvoorbeeld in de horeca, distributiecentra,
schoonmaakbranche en zorg, kunnen de arbeidsmarktpositie van Wajong’ers
verbeteren. Een onderscheid tussen jonggehandicapten met en zonder duurzaam
benutbare arbeidsmarktmogelijkheden kan ook een bijdrage leveren, omdat dan
de beleidsinspanningen volledig gericht kunnen worden op de meer kansrijke
gevallen, stigmatisering wordt voorkomen, en het voor betrokkenen een extra
stimulans kan zijn om (aangepast) werk te zoeken.
Literatuur
SER (2007) Meedoen zonder beperkingen. Meer participatiemogelijkheden voor jonggehandicapten, SER-advies 07/06. Den Haag: SER
Suijker, F.W. (2007) Verdubbeling van de instroom in de Wajong:
oorzaken en beleidsopties, CPB Document nr. 156. Den Haag: CPB.
SZW (2007a) Kabinetsstandpunt “participatie jongeren met
een beperkingâ€, brief d.d. 28 september 2007 aan Tweede
Kamer. Den Haag: SWZ.
SZW (2007b) Spoeddebat ontslagrecht, brief d.d. 22 november
2007 aan Tweede Kamer. Den Haag: SWZ.
TNO (2007) Kwaliteit van Leven. Toename gebruik ondersteuning
voor jongeren met een gezondheidsbeperking, maart 2007. Delft:
TNO.
UWV, diverse jaren, UWV Kwartaalverkenning, diverse rapportages. Amsterdam: UWV.
UWV (2006) Startnotitie Wajong, kennismemo 06/05.
Amsterdam: UWV.
UWV (2007a) De groei van de Wajonginstroom, kenniscahier
07-01. Amsterdam: UWV.
UWV (2007b) Geactualiseerde raming van het re-integratiepotentieel
UWV klanten, Kennismemo 07/05. Amsterdam: UWV.
UWV (2007c) Kroniek van de sociale verzekeringen 2006.
Amsterdam: UWV.
ESB
11 januari 2008
27