Guus Dix en Derk Loorbach verwijten de planbureaus dat ze de energietransitie vertragen door hun recente studie over de afschaffing van fossiele-energiesubsidies. De auteurs van CPB en PBL reageren in ESB dat hun onderzoek juist aanzet tot actie. De actiegerichtheid van de planbureaustudie was sterker geweest als duidelijker was gecommuniceerd dat bijna twee derde van de fossiele subsidies naar het verkeer gaat.
Het grote aandeel van het verkeer blijkt uit de planbureaustudie. Zo staat er: “Dit totale beprijzingstekort komt voor ruim de helft voor rekening van verkeer omdat daar sprake is van hoge externe kosten, vooral als gevolg van verkeers(on)veiligheid en congestie”. De toelichting is echter summier, wat me triggerde om in de cijfers te duiken.
Cijfers
In box 3.1 van het rapport staat dat de fossiele-energiesubsidies in de externekostenbenadering 35,2 miljard zijn als de externe kosten van luchtverontreiniging, verkeersveiligheid en congestie worden meegenomen. In dit bedrag is al rekening gehouden met de door het verkeer in 2021 betaalde brandstofaccijnzen, maar nog niet met de betaalde motorrijtuigenbelasting en aanschafbelasting (bpm). Dit gaat om 7,5 miljard (CBS-cijfer over 2021), wat het totale ‘beprijzingstekort’ terugbrengt tot 27,7 miljard euro.
Het ‘beprijzingstekort’ van alleen het verkeer is af te leiden uit cijfers op pagina’s 22, 23 en 24 van het rapport. Voor alleen broeikasgassen gaat het om 5,8 miljard. Voor de overige externe kosten komt daar 19,1 miljard bij (totaal 21,5 waarvan 2,4 voor de industrie). Verminderd met 7,5 miljard betaalde motorrijtuigen- en aanschafbelasting (mrb en bpm), resulteert dit in 17,4 miljard euro fossiele subsidies aan het verkeer (inclusief bunkers voor lucht- en zeevaart). Overigens zijn de accijnzen op benzine en diesel momenteel drie respectievelijk een procent lager dan in 2021
Actie
Van het totale ‘beprijzingstekort’ van 27,7 miljard euro in 2021 komt 17,4 dus voor rekening van het verkeer; 11,8 voor die van het wegverkeer en 5,6 miljard voor de internationale lucht- en zeevaart.
Extra maatregelen zijn nodig om deze fossiele subsidies te verlagen, het verkeer in de pas te brengen met het klimaatakkoord van Parijs en om ons nationale klimaatdoel te halen. De nodige maatregelen zijn bekend, maar stranden vaak op gebrek aan steun van de landelijke politiek. Voorbeelden zijn hogere accijnzen, het verplichten van elektrische leasewagens vanaf 2028, de kilometerheffing afhankelijk maken van de CO2-uitstoot van het voertuig en een hogere bijmengverplichting van groene brandstoffen voor lucht- en scheepvaart. Het politieke draagvlak voor deze maatregelen ontbreekt nu.
Duidelijkheid over de grote onbetaalde rekening van het verkeer kan het draagvlak voor maatregelen vergroten. En juist de onafhankelijke planbureaus horen deze kennis aan te reiken en duidelijk over het voetlicht te brengen.
Auteur
Categorieën