Ga direct naar de content

Veramerikanisering

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 4 1997

Veramerikanisering
Aute ur(s ):
Witteloostuijn, A. van (auteur)
Hoogleraar Organisatie aan de Universiteit Maastricht.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4109, pagina 443, 4 juni 1997 (datum)
Rubrie k :
Column
Tre fw oord(e n):
normen, w aarden

Een beetje manager heeft een visionaire target – niet alleen op corporate niveau, maar zeker ook met objectives voor alle businesses.
Uiteindelijk is de shareholder daar immers mee gebaat, via de resulterende profit. Om het beste uit de company te halen, is het
cruciaal dat het personeel determined is. Daarin schuilen de belangrijkste core competences.
Het uitbaten daarvan vergt een subtiele balans tussen empowerment en re-engineering, omdat costing de value added niet mag
ondermijnen. Het product alleen is niet genoeg, omdat de customers de totale performance van de perceived service beoordelen.
Hiervoor is het noodzakelijk in elke business leading te zijn. Slechts dan, en door mean en lean te opereren, kan de concurrentie
worldwide worden aangegaan.
Het hele bedrijfsleven is tot in alle managementlagen geïnfecteerd met het MBA-virus. De taal die wordt gesproken door
managementgoeroes, MBA-docenten en topconsultants, is overal dominant aanwezig. Deze Angelsaksische invloed beperkt zich niet tot
het taalgebruik alleen, integendeel. De producenten van deze dynamische taaluitingen – (top)managend Nederland – handelen inmiddels
conform de inhoud van het moderne jargon. De discussies over de noodzakelijke aanpassingen van de Nederlandse governance
structure in Angelsaksische richting zijn in dit verband illustratief. De aandacht voor de consequenties van deze globalisering voor de
Nederlandse economie neemt zo langzamerhand reuzenvormen aan. Wat zijn de gevolgen van de veramerikanisering van het
Nederlandse bedrijfsleven?
Over de economische prestaties van gidsland VS zijn de meningen verdeeld: de ene waarnemer roemt de Amerikaanse banenmachine,
terwijl de andere waarschuwt voor het schrikbeeld van de Amerikaanse tweedeling. Onlangs is een boeiende analyse verschenen van de
hand van de Newyorkse macro-econoom David M. Gordon 1. Zijn indringende diagnose van de keerzijden van het Amerikaanse systeem
laat weinig aan de verbeelding over. De tweedeling neemt ernstige vormen aan. Het reële uurloon van tachtig procent van het mannelijke
personeel in de private sector is in de periode 1979-1993 met negen procent gedaald. Werknemers zonder een lagere-schooldiploma
hebben in dezelfde periode hun reële uurloon zelfs met ruim twintig procent zien afnemen. Daar staat de forse groei van het inkomen met
ruim tien procent van de top-twintig procent van de werkenden tegenover. De banenmachine is broodnodig geweest om via verlenging
van de werkweek menig Amerikaans gezin het hoofd boven water te laten houden. De lengte van de gemiddelde werkweek van de
Amerikaanse werknemer is met vijftien procent gestegen tussen 1966 en 1989. Miljoenen Amerikaanse gezinnen kunnen hun
welvaartsniveau slechts handhaven door drie of vier banen te bezetten.
Gordon verwerpt beide standaardverklaringen van deze ontwikkelingen: de mondialisering van concurrentie en de technologisering van
de vraag naar arbeid. De oorzaak van de sociale tweedeling moet veeleer worden gezocht in de Amerikaanse bedrijfscultuur.
Amerikaanse ondernemingen staan model voor de Angelsaksische managementstijl, die wordt gekenmerkt door het conflictmodel van
arbeidsverhoudingen: een afkeer van vakbonden, flexibele arbeidscontracten, autoritaire leiderschapstijlen en strakke supervisieregimes.
Het harmoniemodel staat haaks op deze conflictcultuur, met een nadruk op constructieve verhoudingen met de vakbonden, vaste
arbeidscontracten, democratische leiderschapstijlen en werknemerzelfwerkzaamheid. Het conflictmodel kan niet zonder een zware
bureaucratie. Immers: ”Where authority is exercised from the top down …, you need managers and supervisors to check on the
supervisors” (blz. 72). Geen wonder dat de Amerikaanse bedrijfsbureaucratieën (en niet die van de overheden!) zulke draconische vormen
hebben aangenomen: in de Amerikaanse conflicteconomie was in 1989 dertien procent van de private werkgelegenheid te vinden in
administratieve en managementfuncties, terwijl dit percentage in het zelfde jaar 3,9 en 4,3 was voor de Duitse respectievelijk de
Nederlandse harmonie-economieën.
De macro-economische consequenties van de uiteenlopende nationale bedrijfsculturen zijn enorm. De Amerikaanse reële lonen, inclusief
die van de florerende bedrijfsbureaucraten, zijn in de jaren 1973-1993 met slechts 0,3 procent gestegen, terwijl deze stijging veel groter is
in de harmonie-economieën van Duitsland (3,1 procent), Japan (2,2 procent), Nederland (1,8 procent) en Zweden (1,8 procent). Behalve
naar de divergerende loonontwikkelingen, kan ook nog worden gewezen op de slechte prestaties van de Angelsaksische
conflicteconomieën op de terreinen van productiviteit, inflatie en werkloosheid. Een schrijnend voorbeeld: in de periode 1973-1994 lag
het werkloosheidspercentage in de conflicteconomieën gemiddeld ongeveer vier procentpunten boven het niveau in de harmonielanden.
Mij dunkt dat Gordons prikkelende analyse in staat moet zijn economisch Nederland tot nadenken te triggeren over de vraag of het wel
verstandig is om de veramerikanisering van het bedrijfsleven door te zetten tot voorbij het taalgebruik

1 David. M. Gordon, Fat and mean: the corporate wage squeeze of working Americans and the myth of managerial ‘downsizing’, The
Free Press, New York, 1996.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur