Tussen twaalf en twee
De economische betekenis van de lunchpauze van kantoorpersoneel in
Amsterdam en Den Haag
DR. H.W. TER HART*
Inleiding
In de literatuur over de herkomst van winkelbezoekers en
zelfs in de meeste distributie-planologische rapporten wordt
vrijwel nooit aandacht besteed aan de zogenaamde ,,werkconsumenten”, mensen die in de buurt van winkels werken,
maar er niet wonen. Op landelijke schaal bezien is dit nauwelijks een gemis, omdat de bestedingen van werkconsumenten
(en ook die van toeristen) in het niet zullen vallen bij de bestedingen van woonconsumenten. Maar in sommige binnensteden, en vooral in die binnensteden waar veel kantoorwerkgelegenheid is geconcentreerd, ligt de zaak anders. Daar blijkt
de economische betekenis van werkconsumenten veel groter
dan werd aangenomen. Eerder werd door ons gevonden dat
het kantoorpersoneel werkzaam in het centrum van Amsterdam in 1978 alleen al in de lunchpauze op jaarbasis een bedrag uitgeeft in winkels en warenhuizen dat overeenkomt
met circa 10% van de jaaromzet van de detailhandel aldaar
1). Deze onverwacht hoge uitkomst vroeg om een nadere
toetsing. Om deze reden is in het voorjaar van 1983 opnieuw
een onderzoek verricht naar het gedrag en de bestedingen tijdens de lunchpauze en na het werk van kantooremploye’s
werkzaam in het centrum van Amsterdam. Terzelfder tijd
werd dit onderzoek ook in Amsterdam-Slotervaart, Diemen
en het centrum van Den Haag gehouden 2).
Opvallend is de grote mate van overeenkomst in de uitkomsten van de beide stadscentra. De belangrijkste resultaten van het onderzoek in deze beide stadscentra kunnen in
een viertal conclusies worden samengevat, die elk in afzonderlijke hoofdstukjes worden besproken.
Druk winkelen
Zowel in Amsterdam als in Den Haag brengt tweederde
van de respondenten de lunchpauze geheel of gedeeltelijk
buiten het kantoor door. Het merendeel heeft dan al wat gegeten, zij het dat dit veelal ,,uit de la” is geschied. Thuis lunchen komt hier vrijwel niet voor; de woon-werk-afstanden
zijn er te groot voor. Van de ,,straatgangers” beperkt 15 a
20% zich tot alleen maar wandelen; alle anderen bezoeken in
de pauze een of meer ,,publieksfuncties”. Winkels en warenhuizen zijn daarbij duidelijk favoriet. Ruim 60% van de
straatgangers bezoekt winkels of warenhuizen; voor vrouwen ligt dit percentage zelfs nog hoger (Den Haag 75 en
Amsterdam 80). Ongeveer 20% van de straatgangers bezoekt
een eetgelegenheid; meestal is dit een broodjeswinkel, een
coffeeshop of een bakker of slager die belegde broodjes verkoopt. Opvallend is dat dit door gehuwden veel minder gebeurt dan door ongehuwden.
Van de mensen die een winkel en/of warenhuis hebben bezocht, heeft zowel in Amsterdam als in Den Haag 89% ook
iets gekocht. Bij deze kopers zijn warenhuizen het meest in
trek. Ruim de helft van de kopers bezocht een warenhuis. In
de pauze, die volgens opgave zelden langer duurt dan 45 minuten, bezoeken de kopers gemiddeld 1,5 winkel. Rond 40%
van alle winkelbezoeken richt zich op warenhuizen; voorts
worden vooral levensmiddelenzaken, tabakzaken en lectuurzaken (boeken en tijdschriften) bezocht. Binnen de warenhuizen worden de meeste aankopen gedaan op de afdelingen
levensmiddelen en huishoudelijke artikelen. Wanneer de be-
zochte winkeltypen en warenhuisafdelingen worden samengevoegd, blijkt dat het meest gekocht wordt in levensmiddelenzaken, respectievelijk -afdelingen. Daarop volgen de
branches lectuur, huishoudelijke artikelen en tabakswaren.
De volgorde is in beide stadscentra gelijk.
In het bezoek aan winkels is een zeker rolgedrag te onderkennen: vrouwen bezoeken gemiddeld meer winkels dan
mannen en vrouwen bezoeken meer levensmiddelenwinkels
en -afdelingen. Mannen gedragen zich in het algemeen wat
recreatiever door zich relatief wat meer op tijdschriftenwinkels en op audio- en videozaken te richten. Het blijkt voorts
dat tijdens de lunchpauze vooral door vrouwen en alleenstaanden een flink deel van de normale, huishoudelijke
boodschappen wordt gedaan. Dit levert voor de betrokkenen
aanzienlijke tijdwinst op. Immers, voor deze boodschappen
hoeft men niet meer apart de deur uit.
Veel geld uitgegeven
Tabel 1 geeft enige kerngegevens over de bestedingen in de
lunchpauze. Het gemiddelde bedrag dat een koper in het centrum van Amsterdam uitgeeft is (afgerond) 25 gulden. Dit is
niet veel minder dan de gemiddelde besteding van 27 gulden
die hier in 1978 werd geconstateerd. Toch is er veel veranderd. Ten opzichte van het aantal respondenten is het percentage kopers gedaald van 50 toen tot 35 nu. Hierdoor is ook
het gemiddelde bedrag per respondent gedaald van 13 gulden
in 1978 tot 9 gulden nu. De teruggang van de economische situatie is hier duidelijk merkbaar.
Tabel 1. De bestedingen tijdens de lunchpauze van kantooremploye’s werkzaam in de centra van Amsterdam en Den
Haag.
Amsterdam Amsterdam
1978
1983
Gemiddeld besteed bedrag per
koper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Mediaan per koper . . . . . . . . . . . .
Totaal besteed bedrag . . . . . . . . . .
Aantal kopers . . . . . . . . . . . . . . . .
Aantal kopers in procenten van het
f.
249
aantal respondenten ………..
Aantal respondenten . . . . . . . . . . .
Gemiddeld besteed bedrag per
respondent . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
26,94
f.
16,75
f. 6.700,—
f.
24,97
f.
11,50
f. 5.394,—
216
13,42
f.
35,64
f.
15,21
f. 7.805,—
219
35,4
610
49,8
500
f.
Den Haag
1983
f.
8,84 f.
31,4
698
11,18
* De auteur is verbonden aan het Economisch-Geografisch Instituut
van de Universiteit van Amsterdam. Hij dankt mevrouw A.F. Koop-
man en de studenten die aan het onderzoek hebben meegewerkt.
1) H.W. ter Hart en P.M. Dieleman, Kantooremploye’s en het
stadscentrum, EGI-paper nr. 23, Economisch-Geografisch Instituut/ Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, 1982.
2) H.W. ter Hart, Verslag van een onderzoek naar het gedrag en de
bestedingen tijdens de lunchpauze van kantoorpersoneel werkzaam
in Amsterdam en Den Haag, verschijnt in dit jaar.
Uit label 1 blijkt voorts dat het percentage kopers in Den
Haag vrijwel overeenkomt met dat in Amsterdam, maar als
gevolg van enkele uitschieters is de gemiddelde besteding hier
aanzienlijk hoger. De mediane bestedingen liggen veel dichter bij elkaar, doch ook nu scoort Den Haag aanzienlijk
hoger.
De betekenis van de bestedingen komt eerst goed tot uiting
wanneer men deze relateert aan de totale jaaromzet van winkels en warenhuizen in het centrum. Op grond van extrapola-
teiten, de gezelligheid, de verscheidenheid aan winkels, de
keuzemogelijkheden in de winkels en het feit dat men de pauze op een plezierige wijze kan doorbrengen. Deze waardering
wordt niet alleen in woorden uitgedrukt, maar blijkt ook uit
de intensiteit waarmee de aanwezige voorzieningen worden
gebruikt. Waar deze voorzieningen niet of slechts in geringe
mate aanwezig zijn, zoals in Diemen en Slotervaart, gaat
men in veel mindere mate naar buiten. Het werken in het
tie is aangenomen dat het kantoorpersoneel in het centrum
beschouwd.
van Amsterdam in het jaar 1978 tijdens de lunchpauze een
bedrag van f. 122 mln. heeft uitgegeven; dat was toen circa
10% van de geraamde jaaromzet van de winkels in dat gebied. Een zelfde raming voor 1983, waarbij rekening is gehouden met een verminderd aantal arbeidsplaatsen in kantoren, een iets lagere jaaromzet van de detailhandel in de binnenstad en met het feit dat er op maandag tussen de middag
meer winkels open zijn dan in 1978 het geval was, leidt voor
Amsterdam tot een besteding van f. 85 mln. Dit betekent dat
ondanks een verminderde koopkracht het kantoorpersoneel
in het centrum van Amsterdam alleen al in de lunchpauze op
jaarbasis een bedrag uitgeeft dat overeenkomt met 8,1% van
de geraamde jaaromzet van de aldaar gevestigde winkelbedrijven. Een soortgelijke berekening voor Den Haag, waarbij eveneens met lokale omstandigheden rekening is gehouden, leidt tot de uitkomst dat het kantoorpersoneel hier op
jaarbasis een bedrag van f. 87 mln. heeft uitgegeven. Dit
komt overeen met 8,6% van de geraamde jaaromzet in 1983.
stadscentrum wordt als een plezierig aspect van het werk
Verlevendiging van het straatbeeld
Een der beleidsdoeleinden van de Verstedelijkingsnota is
de versterking van de levendigheid van binnensteden. In een
recent rapport over dit onderwerp wordt gesteld dat levendigheid te maken heeft met de aanwezigheid van veel mensen
op straat, met variatie en veelkleurigheid en met de aanwezigheid van ruimtelijke stimuli 3). Het kantoorpersoneel
maakt tussen de middag op ruime schaal gebruik van de aanwezige voorzieningen en van de publieke ruimte van de binnenstad. Extrapolatie leert dat het hierbij in Amsterdam gaat
om circa 31.000 employe’s die tussen twaalf en twee even de
straat opgaan en in Den Haag om ruim 25.000 employe’s.
Daarmee draagt het kantoorpersoneel niet alleen bij aan het
economisch draagvlak van de winkels in de buurt van de kantoren, maar ook aan de verlevendiging van het straatbeeld.
Zowel in Amsterdam als in Den Haag wordt dus ruim 8%
van de geraamde jaaromzet van winkels en warenhuizen in
het stadscentrum gegenereerd door aldaar werkzame kantooremploye’s die er in hun lunchpauze even op uit trekken.
Dit toont aan dat het belang van werkconsumenten aanzienlijk hoger is dan men gewoonlijk in distributie-planologisch
onderzoek bereid is aan te nemen.
In de voorgaande berekeningen is geen rekening gehouden
met andere bestedingen in de lunchpauze, zoals bij voorbeeld
in horeca- of ambachtsbedrijven, noch met uitgaven die na
het werk zijn gedaan. Telt men deze mee, dan blijkt dat zowel
in Amsterdam als in Den Haag iedere employe in of in de na-
De aanwezigheid van kantoorpersoneel blijkt op verscheidene wijzen bij te dragen aan het functioneren van het stedelijk centrum. Het centrum op zijn beurt biedt de employe’s
een gewaardeerd werkmilieu. Er is in dit opzicht derhalve
sprake van een relatie die in twee richtingen positief werkt.
Vanuit dit gezichtspunt zouden kantoren in de binnenstad
positief moeten worden beoordeeld. Men moet evenwel
constateren dat anders dan in Den Haag in de binnenstad van
bijheid van zijn kantoor gemiddeld ruim 15 gulden per dag
Amsterdam het aantal arbeidsplaatsen in kantoren, mede als
uitgeeft (zie label 2). De gemiddelde bestedingen na het werk
zijn zeer laag omdat in beide steden 77% van de respondenten direct naar huis gaat en ook onderweg niets meer koopt.
gevolg van het gevoerde beleid, de laatste jaren gestaag afneemt door verplaatsing. Deze tendens zal zich voorlopig
nog voortzetten. De reeds aangekondigde verplaatsingen van
de hoofdvestigingen van de AMRO-bank, de Westland/
Utrecht Hypotheekbank en AGO Verzekeringen zullen het
verlies betekenen van ruim 1.000 arbeidsplaatsen in de binnenstad. Ook de binnenkort te verschijnen gemeentelijke
Kantorennota gaat uit van een forse daling van het aantal
kantoorarbeidsplaatsen in de komende jaren. Deze ontwikkelingen betekenen koopkrachtverlies voor het kernwinkelapparaat, het verplaatsen van mensen naar een voor hen
Tabel 2. Gemiddelde bestedingen per respondent
Amsterdam
Den Haag
f. 8,84
f. 0,98
f. 11,18
f. 1,17
f. 0,81
f. 0,69
1,71
f. 0,21
f. 0,75
f. 0,37
f. 13,03
f. 13,68
f. 1,46
f. 1,00
f. 1,29
f. 0,44
f. 15,49
f. 15,41
Tijdens de lunchpauze:
f.
De interpretatie
minder aantrekkelijke werkomgeving en een verlies van men-
sen die bijdragen aan de levendigheid van de binnenstad. Dat
deze verliezen zouden kunnen worden gecompenseerd door
een toeneming van het aantal bewoners in de binnenstad is
Totaal in de lunchpauze:
na het werk:
Totaal
niet erg waarschijnlijk. Van Engelsdorp Gastelaars heeft er
onlangs op gewezen dat te veel nadruk op het wonen in het
stadscentrum tot een homogenisering van de woonbevolking
en tot functieverlies leidt en dat dit ten koste gaat van de
levendigheid 4).
Wil men – zoals in Amsterdam – de aantasting van het
economisch draagvlak beperken en de levendigheid van de
binnenstad versterken, dan moet de kantoorfunctie zoveel
mogelijk blijven behouden.
De waardering van het centrum
H.W. ter Hart
Zowel in Amsterdam als in Den Haag gaf tweederde van
de respondenten te kennen in het stadscentrum te willen blijven werken. Men waardeert er vooral de veelheid aan facili3) J.F. Cocterier e.a., Levendigheid in binnensteden. Rapport
Rijksinstituut De Dorschkamp, Wageningen, 1982.
4) Zie Coeterier, op. cit., biz. 62.
ESB 4-1-1984