Ga direct naar de content

Toekomst voor de stad?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 18 1982

ECOIMOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Toekomst voor de stad?
Van de Nederlandse bevolking woont een zevende in
een van de vier grote steden: Amsterdam, Rotterdam,
Den Haag en Utrecht, en nog eens een zevende in andere
steden groter dan 100.000 inwoners. Van de totale werkgelegenheid is zelfs een vierde in de vier grote steden geconcentreerd en meer dan 40% in de gemeenten met meer
dan 100.000 inwoners. De steden zijn vanouds de economische, sociale en culturele centra van het land. Maar de
hedendaagse steden zijn ook de voornaamste probleemhaarden van de samenleving. Men spreekt van stedelijk
verval en stedelijke crisis en er zijn cultuurpessimisten die
zelfs de ondergang van de stedelijke beschaving voorzien.
Dat laatste is misschien wat overdreven, maar het lijdt
geen twijfel dat de problemen van de stad zeer talrijk zijn.
De woningnood en de verkrotting, de concentratie van
werkloosheid in oude wijken, de problemen rond etnische
minderheden, de criminaliteit en de onveiligheid — het
lijkt zich allemaal in de steden te concentreren. Daarnaast
zijn er nog de problemen van verkeer en vervoer, het wegtrekken van bedrijven en koopkrachtige vraag en de
financiele en bestuurlijke perikelen. Het is duidelijk dat
al die problemen een zekere onderlinge samenhang vertonen, maar waar oorzaak en gevolg liggen, en vooral
waar de aanknopingspunten liggen om stedelijke processen te bei’nvloeden en eventueel van richting te veranderen,
daarover valt nog bijzonder weinig met zekerheid te zeggen. De ,,urbanistiek” is een wetenschap die nog vele witte
vlekken vertoont.
Theorieen zijn er genoeg 1). Er zijn neo-klassieke economische theorieen die stedelijke ontwikkelingen verklaren uit het ruimtelijk gedrag van consumenten en producenten die naar een optimale vestigingsplaats zoeken; er
zijn neomarxistische theorieen die aan belangenconflicten
tussen economische klassen een centrale rol toekennen bij
de verklaring van stedelijke processen, en er zijninstitutionele theorieen die zich op besluitvormingsprocessen binnen institutionele kaders concentreren. In sommige theorieen wordt de stedelijke ontwikkeling als een vrij welautonoom proces gezien waarop het stadsbestuur geen greep
heeft: het kan hoogstens proberen ongewenste gevolgen
wat te verzachten. Andere theorieen zijn in beginsel optimistischer over de bei’nvloedbaarheid van stedelijke ontwikkelingen, alleen ontbreekt het in de praktijk het stadsbestuur aan voldoende kennis, financiele middelen en wettelijke en bestuurlijke bevoegdheden om effectief invloed
uit te oefenen.
Heel opvallend is dat de ontwikkelingen in veel steden
volgens vaste en vergelijkbare patronen lijken te verlopen
die samenhangen met demografische en ruimtelijke veranderingen. Na een fase van urbanisatie waarin de bevolking
van het platteland naar de stad trekt, volgt een fase van
suburbanisatie, waarin een deel van de bevolking uit de
stadskern wegtrekt en zich in omliggende gemeenten vestigt. De agglomeratie als geheel vertoont dan nog groei. In
de volgende fase echter, die van de desurbanisatie, loopt zowel de stad zelf als de agglomeratie als geheel in bevolkingsaantal terug. Ten slotte kaneen re-urbanisatiefase intreden waarin van een terugkeer naar de stad sprake is. Een
bevredigende verklaring voor het optreden van dit cyclische proces, dat zowel in ontwikkelde als minder ontwikkelde landen is waargenomen en ook voor Nederlandse
steden geldt, is nog niet gevonden. Wel blijken allerlei stedelijke ontwikkelingen in Nederland in de suburbanisatieen desurbanisatiefase te passen, zoals op het NEI-congres

ESB 25-8-1982

,,Dynamiek van de stedelijke ontwikkeling” (Rotterdam,
1979) uitvoerig is geanalyseerd 2). Koopkrachtige bevolkingsgroepen trekken weg uit de stad. Dit leidt tot onevenwichtigheden op de woningmarkt en de arbeidsmarkt, en
tot een verzwakking van de sociale structuur in de steden.
Doordat bovendien de spreiding van woongelegenheid en
werkgelegenheid niet synchroon verloopt, ontstaan allerlei
verkeers- en vervoersproblemen. Voorts last het teruglopen van de koopkrachtige vraag in de steden ook het
voorzieningenniveau aan. Het vinden van oplossingen
voor de gerezen problemen vergt enorme bedragen waardoor de steden in grote financiele problemen raken die op
zich de kans op oplossingen weer verder reduceren. Aldus
komen de zelfversterkende processen van economische,
financiele en sociale achteruitgang op gang die in de praktijk van het stedelijke verval op vele plaatsen kunnen worden waargenomen.
In de landelij ke politick heeft de nood van vooral de grote steden de laatste jaren erkenning gekregen. In de Nota
regionaal sociaal-economisch beleid 1981-1985 werden de
grote steden als bijzondere probleemgebiedenaangemerkt
en in de regeringsverklaring van het kabinet-Van Agt II
werd vastgesteld dat speciale aandacht voor de (vier) grote
steden nodig is. Dat leidde tot scheve ogen bij de iets kleinere grote steden (de sub-top) die beweren met dezelfde
problemen te kampen te hebben en die zich daarom tegen
een aparte status en financiele bevoordeling van de grote
vier verzetten. Uit een verkennend onderzoek dat vorig
jaar werd verricht naar de specifieke problemen van de
vier grote steden in vergelijking tot andere gemeenten met
meer dan 100.000 inwoners, kwam naar voren dat de aard
van de problemen in de kleinere steden inderdaad niet
zozeer verschillend is van die in de grote steden, maar dat
de problemen zich bij de laatste wel op veel grotere schaal
voordoen en op elkaar inwerken en elkaar versterken,
terwijl de beheersbaarheid geringer is 3). Dat zou een bijzondere behandeling van de grote vier kunnen rechtvaardigen.
We staan voor de vraag wat het ons waard is de steden
niet te laten verkommeren. Velen zijn al met grote inzet in
de weer om van de steden te redden wat ervan te redden
valt. Burgemeesters en wethouders, gemeenteambtenaren
en groepen bewoners proberen te woekeren met de beperkte mogelijkheden die hun ter beschikking staan, omdat zij geloven in de stad als centrum van economic en cultuur, van creativiteit en ontwikkeling, die het waard is zich
tot het uiterste voor in te spannen.
L. van der Geest

1) Een interesssant overzicht geeft de Wetenschappelijke Raad

voor het Regeringsbeleid (WRR) in een onlangs verschenen
voorstudie: J. G. Lambooij, P. C. M. Huigsloot en R. E. van de

Lustgraaf, Greep op de stad?, WRR, Voorstudies en achter-

gronden V28, Staatsuitgeverij, VGravenhage, 1982.

2) Zie beide congrespublikaties: L. H. Klaassen, W. T. M. Molle
en J. H. P. Paelinck (red.), Dynamics of urban development,

Gower Press, Aldershot, 1981 en L. H. Klaassen, W. T. M. Molle
en J. H. P. Paelinck (red.),Dedynamiek van de stedelijke ontwikkeling in Nederland, Nederlands Economisch Instituut, Rotterdam, 1981.

3) CEBEON, Vergelijkend onderzoek grote steden, Staatsuitgeverij, VGravenhage, 1981.

869

Auteur