Ga direct naar de content

Werkgelegenheidseffecten micro-elektronica

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 18 1982

Werkgelegenheidseffecten
micro-elektronica
DR. IR. A. J. M. VAN MILTENBURG*
Inleiding
Gedurende de jaren zeventig is in de literatuur op het
gebied van de economische theorie en in de meer op het
beleid gerichte rapporten en adviezen een toegenomen
belangstelling voor de rol van de technologie te signaleren. Economische modeller! worden gebouwd met zeer
nadrukkelijke aandacht voor het capaciteitseffect van
investeringen en voor de technologische ontwikkeling; in
de beleidsvorming gaan industriele vernieuwing en innovatie ..issues” worden. Exponent voor de nieuwe technieken in de produktieprocessen — en vooral ook in de
administratie en in de verkoop — is de voortgaande toepassing van micro-elektronica (chips). De verwevenheid
van technologie en samenleving, alsmede de steeds zorgelijker ontwikkeling van de werkgelegenheid, leiden ertoe
dat de overheid een actieve opstelling gaat kiezen. In het
beleidscircuit gaat het daarbij in belangrijke mate om het
beantwoorden van de vraag: wat gaat er gebeuren en wat
is eraan te doen?
De eerste officiele vinger die wordt opgestoken is van
de minister voor Wetenschapsbeleid die bij beschikking
op 22 december 1978 de Adviesgroep Maatschappelijke
Gevolgen van de Micro-elektronica instelt, in de wandeling naar de voorzitter Commissie-Rathenau genoemd.
De adviesgroep gaat voortvarend in de slag en levert na
een jaar door haar rapport 1) een bijdrage in het proces
van ontmythologisering van de chips. De algemene teneur
van het rapport is dat door het bedrijfsleven en de overheid actief op de ontwikkeling moet worden ingespeeld
(o.a. door verdieping van technische deskundigheid en
leerplanontwikkeling in het onderwijs).
Door de minister van Sociale Zaken is voorts opdracht
gegeven aan de Metra Consulting Group Ltd. in Londen
en aan Huppes van de Rijksuniversiteit in Groningen om
verkennende onderzoeken te verrichten naar de gevolgen
van de toepassing van micro-elektronica op de werkgelegenheid, de kwaliteit van de arbeid, de arbeidsverhoudingen en de inkomensverdeling. De eindrapporten
van deze studies 2) zijn in het najaar van 1980 in de
Stichting van de Arbeid aan de orde geweest. Naar aanleiding hiervan is bij de regering de opvatting gevormd
dat een ..werkeh’jke verdieping van het inzicht in deze
complexe materie slechts goed mogelijk is wanneer de
direct betrokkenen zelf hun opvattingen over de concrete
ontwikkelingen in het bedrijfsleven zouden bundelen”.
Daartoe is advies gevraagd aan de Raad voor de Arbeidsmarkt, een zelfstandige commissie van de SER. De raad
heeft onlangs zijn rapport 3) afgerond. In deze aantekening zal hierop nader worden ingegaan.

Delphi-methode
Aan een honderdtal deskundigen zijn via de zogenoemde Delphi-methode de vragen voorgelegd waarin het
beleid geinteresseerd is. Kenmerkend voor deze methode
is dat de gefnterviewden meer dan eenmaal met dezelfde
vraag worden geconfronteerd (verschillende ronden ver-

880

sus eenmalige enquete); dat de respondenten voorlopige resultaten en argumenten voorgelegd krijgen (terugkoppeling versus eenmalige inventarisatie) en dat de
geenqueteerden deskundig zijn (zorgvuldige selectie
versus aselecte trekking).
Naarmate in de vraagstelling bij toekomstonderzoeken
kennis van de huidige gang van zaken een grotere rol
speelt, zal de expertise bij de respondenten in een
Delphi-aanpak aan betekenis winnen. Uit de evaluaties
van dit type onderzoek blijkt dat door de herhaling van
de vraagstelling de consensus onder de respondenten zal
toenemen. De , fact finding” van de SER is inmiddels
afgerond en levert het volgende beeld op 3).
Een vraag die zowel in de theorie als in het proces van
beleidsformulering van belang is, betreft de diffusiesnelheid van nieuwe technologieen. Verschillende auteurs
hebben gewezen op de betekenis van beperkende en stimulerende factoren op de verspreidingssnelheid. Remmende factoren kunnen onder meer gelegen zijn in de
infrastructuur op het gebied van de communicatie, in
juridische problemen, in gebrek aan kennis over het
potentie’le nut van de nieuwe processen, en in de houding
van het management jegens veranderingen. Stimulerende
factoren zijn o.a. de toegenomen mogelijkheden tot sturing en controle in de organisaties en een complex van
economische overwegingen.
Uit het onderzoek van de Raad voor de Arbeidsmarkt
blijkt dat de economische factoren (o.a. produktiekosten
en concurrentiepositie) de belangrijkste overwegingen
zijn voor de toepassing van micro-elektronische technieken, gevolgd door technische overwegingen (o.a. beheersing van het produktieproces en verbetering van de kwaliteit van het produkt). Pas op de derde plaats komen
argumenten m.b.t. de interne organisatie. De menselijke
factor wordt gezien als de belangrijkste remmende factor,
waarbij onvoldoende kennis van de mogelijkheden het
vaakst wordt genoemd. De tweede rem is de weerstand
in bedrijven tegen organisatorische veranderingen, terwijl ook het ontbreken van deskundigheid bij het personeel als een flessehals wordt gezien.
Werkgelegenheidseffecten
In het onderzoek naar de Werkgelegenheidseffecten
worden 22 sectoren van de Nederlandse economie onderscheiden en 28 beroepsgroepen. Met nadruk zij crop ge*De auteur is secretaris van de Raad voor de Arbeidsmarkt,

een zelfstandige commissie van de SER.
1) Rapport van de adviesgroep Rathenau, Maatschappelijke
gevolgen van de micro-elektronica, Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1980.
2) Metra Consulting Group Ltd., The impact of chips technology on employment and the labour market, Mimsterie van
Sociale Zaken, September 1979; T. Huppes, Maatschappelijke
gevolgen van de ,,chip “-technologie. Een aanzet tot „ technologyassessment “, toegespitst op de sociaal-economische beleidsproblematiek, H. E. Stenfert Kroese BV, Leiden/Antwerpen, 1980.
3) SER/ Raad voor de Arbeidsmarkt, Rapport Werkgelegenheidseffecten micro-elektronica, VGravenhage, 1982.

wezen dat de uitgesproken verwachtingen niet te absoluut
mogen worden opgevat; de cijfers zijn betrekkelijk van
aard en moeten worden gezien als particle prognoses.
Anders gezegd, het zijn slechts componenten van een
totale raming, waarbij de uiteindelijke ontwikkeling per
saldo zelfs in een andere richting kan gaan dan op grond
van de louter technische aspecten wordt vermoed.
Vertaling van de antwoorden op de vraag naar de waarschijnlijke, aan de chips toerekenbare werkgelegenheidsontwikkeling wijst erop dat in de Nederlandse economic
in de periode tot 1990 ca. 95.000 banen zullen wegvallen.

dit optimistische plaatje vormt het winkelpersoneel, en in
mindere mate de chemische-procesarbeiders, de voedingsmiddelen- en drankenbereiders en de drukkers.
Het zo juist geschetste positieve beeld is ook na de tweede ronde blijven bestaan, nadat de respondenten uitdrukkelijk waren gewezen op de verschillen tussen hun
algemene opinie en de heersende opvattingen in de literatuur, die veelal veel somberder van toonzetting zijn.
Een vergelijking

De grootste daling van de werkgelegenheid doet zich voor

in de commerciele dienstverlening en de (semi-)overheid
waar in de periode tot 1990 ongeveer 64.000 banen zullen
verdwijnen. Het bank- en verzekeringswezen neemt er
hiervan 9.000 voor zijn rekening, dat wil zeggen een
relatieve vermindering met 5,2%. Voor de groot- en

detailhandel gaat het om een geringer percentage (3,9)
maar bedraagt het totaal ongeveer 30.000 wegvallende
arbeidsplaatsen. In de industrie en de ambachten zullen
ca. 27.000 banen verdwijnen, vooral in de voedings- en
genotmiddelenindustrie (7.800), de metaal (5.600), de
aardolie- en chemische industrie (4.300) en de graflsche
industrie (3.200). Consistent met de sectorale spreiding

van de effecten doet zich de invloed gelden op de omvang
van beroepsgroepen. De relatief grootste mutaties zijn te

verwachten in de administratieve beroepen en bij het
winkelpersoneel.

Small is beautiful
In het onderzoek van de SER is ook gezocht naar de

Nu de hoofdlijnen van de maatschappelijke gevolgen
van de chip-technologie in enkele onderzoeken zichtbaar
zijngemaakt, is hetgoed de verschillen en overeenkomsten
tussen de drie genoemde onderzoeken te karakteriseren.
De eerste studie van Metra Consulting is inventarise-

rend van aard en bevat geen kwantitatieve schatting van
het totale werkgelegenheidseffect. In het kader van de
voorbereiding van het in 1979 verschenen rapport van de
Commissie-Rathenau heeft het Centraal Planbureau een
verwachte daling van de werkgelegenheid becijferd van
ongeveer 16.000 arbeidsplaatsen per jaar in de periode
tot 1990, terwijl het rapport van de Raad voor de Arbeidsmarkt een jaarlijks werkgelegenheidsverlies noemt van
ongeveer 12.000 arbeidsplaatsen. Liggen deze uitkomsten

in dezelfde orde van grootte, de gebruikte methoden verschillen zeer.
De macro-economische kwantificering van het CPB
berust op een controleerbare set veronderstellingen.
Zo wordt aangenomen dat nieuwe jaargangen kapitaalgoederen per eenheid produktiecapaciteit 1% minder
arbeidsplaatsen vragen (,,embodied” be spa ring op arbeid), terwijl verder door toevoeging van micro-elektro-

invloed van micro-elektronica op de arbeidsorganisatie.
In eerste instantie werd een viertal organisatiekenmerken onderscheiden (de wijze van besluitvorming, de omvang, de flexibiliteit en het aantal hierarchische niveaus).

nica aan bestaande apparatuur arbeid wordt uitgestoten
in een tempo van 0,2% per jaar (..disembodied” arbeidsbesparing). De kapitaalbesparing in de vorm van een

De chips leiden volgens de meeste respondenten tot een

efficientere benutting van bestaande apparatuur is gesteld

vermindering van het aantal bestuurslagen in de organi-

op 0,5% per jaar, bij een verminderde directe kapitaal-

satie en voeden daarmee een tendens tot centralisering

in de besluitvorming. Met het reduceren van de gelaagdheid nemen de mogelijkheden om voortvarend op in- en
externe veranderingen in te spelen toe. Bovenstaande
tendensen doen zich zowel in de grote als in de kleine
ondernemingen voor. De voortgaande introductie van

micro-elektronica biedt kleinere ondernemingen een aantal instrumenten en mogelijkheden die nu aan de grotere

zijn voorbehouden (lange-termijnplanning, ondersteuning door stafafdelingen, gei’ntegreerde administratie en
beheer).
De kwaliteit van de arbeid

Kwaliteit van de arbeid is een complex begrip; meestal
wordt het omschreven door een groot aantal samenhangende aspecten te noemen. In het onderzoek is getracht
voor de onderscheiden beroepsgroepen de opvattingen van
de deskundigen te achterhalen over een tweetal hoofdaspecten: de inhoud van het werk en de arbeidsomstandigheden. Het spreekt voor zich dat deze globale opzet

tegenover het voordeel van de overzichteh’jkheid, een
prijs heeft in die zin dat aan per beroepsgroep uiteen-

behoefte van 0,1% per jaar.

Het onderzoek van de SER ontbeert deze theoretische
specificaties en pretendeert niet meer te zijn dan een zorgvuldige explicitering van kennis die een sluimerend bestaan leidt in de achterhoofden van — een zorgvuldige
selectie van — deskundigen. Deze mensen is gevraagd de
waarschijnlijkheid aan te geven van een bepaalde werkgelegenheidsmutatie, positief dan wel negatief, op een

tijdas. Daarbij is als verwachte werkgelegenheidsmutatie
genomen de uitgesproken waarschijnlijkheid van de verandering vermenigvuldigd met de omvang van de mutatie
(steeds 10%). Als bij voorbeeld een waarschijnlijkheid
van 70% wordt toegekend aan een daling van de werkgelegenheid in een bepaalde sector met 10%, dan is de
verwachte werkgelegenheidsmutatie -7%. Bij een verdere
verwerking heeft natuurh’jk een zekere weging plaatsgevonden overeenkomstig het aantal respondenten dat
een bepaalde schatting deelt.

De contouren van het antwoord op het eerste deel van
de tweeledige vraag — wat staat er te gebeuren? — beginnen langzamerhand zichtbaar te worden. De beleidsvorming ter zake van de technologic — wat doen we
eraan? — is echter nog zeer pril. Niet omdat het gaat om
een onbekend gebied, maar veel meer omdat veelal ook

lopende belastende factoren slechts ten dele recht kan

de zeggenschap over investeringsbeslissingen in het ge-

worden gedaan. Opvallend is in het onderzoek het overwegend positieve beeld dat men heeft van de chips. In het
bijzonder geldt dit voor de arbeidsomstandigheden, maar
ook voor de inhoud van het werk. Een uitzondering op

ding is, of omdat vormen van een overlegeconomie vereist zijn die (nog) onvoldoende gedragen worden.

ESB 25-8-1982

A. J. M. van Miltenburg

881

Auteur