Deze column is een ingekorte versie van de blog van 11 januari 2024
De klimaatcrisis en de grondstof- en energievoorziening hebben industriebeleid weer in de belangstelling gebracht. Landen staan voor een enorme klus. Hoe voer je zo’n industriebeleid? Moet dat aan het marktmechanisme worden overgelaten en wat is de rol van de overheid daarbij? Steeds meer economen houden zich (weer) met deze vragen bezig.
Zo schrijft Jasper H. van Dijk (2024, in dit dossier) dat industriebeleid de kans op ondoelmatig beleid van de overheid verhoogt. Dat industriebeleid ineffectief kan zijn, onderbouwt hij met het RSV-debacle begin jaren tachtig: ondanks een enorme kapitaalinjectie van de overheid ging het scheepsbouwconcern jammerlijk ten onder.
De stelling van Van Dijk getuigt van weinig vertrouwen in de overheid. Het is de vraag of dat terecht is. RSV was inderdaad een financiële ramp, maar Van Dijk vermeldt niet dat door overheidssteun ook bedrijven als Akzo, Avebe, DAF, DSM, Nedcar, Philips en Shell succesvol zijn geholpen met hun economische problemen.
De overheid kan dus wel degelijk nuttige interventies plegen. De vraag zou daarom moeten zijn hoe we dergelijk effectief industriebeleid kunnen voeren, en RSV-drama’s kunnen voorkomen. Daartoe is het zinvol om na te gaan hoe er eind jaren zeventig tegen industriebeleid werd aangekeken. Hoewel de tijden sterk zijn veranderd, zijn er toch overeenkomsten met nu.
De Nederlandse economie verkeerde in de jaren zeventig in een dip. Bovendien wees de Club van Rome op komende problemen (milieuvervuiling, grondstoftekorten en overbevolking) die de economische groei in de toekomst zouden beperken.
De minister van Economische Zaken, Lubbers, speelde actief op de economische situatie in met zijn Nota Selectieve Groei. En ook de Sociaal-Economische Raad (SER) zat niet stil. In een uiteindelijk niet gepubliceerd advies stelde een adviescommissie binnen de SER voor om naast sectorbeleid gericht op bedrijven binnen specifieke sectoren, ook sectorstructuurbeleid te voeren dat het maatschappelijke belang van sectoren tegen elkaar afweegt en bepaalt welke sectoren gestimuleerd moeten worden. Om in aanmerking te komen voor financiële ondersteuning, zouden sectoren een plan moeten opstellen, gericht op de bestaande sociaal-economische doelstellingen van de overheid (bevredigende groei, optimale werkgelegenheid, betalingsbalansevenwicht, stabiel prijsniveau en rechtvaardige inkomensverdeling), waaraan het behoud van milieu, een zuinig beheer van grondstoffen en een optimale industriële arbeidsverdeling werden toegevoegd. Over die doelstellingen waren werkgevers- en werknemersorganisaties het destijds eens.
Een dergelijke helder doel ontbreekt nu in het industriebeleid. Van Dijk stelt terecht dat industriebeleid momenteel stuurloos is. Thans zien we, ondanks wereldwijde afspraken over klimaat, dat een duidelijke vertaalslag tussen milieu- en klimaatdoelstellingen en daarvoor benodigde maatregelen in Nederland ontbreken.
Overheid en sociale partners zouden er goed aan doen om duidelijke doelstellingen te formuleren en om gezamenlijk, met behoud van ieders eigen verantwoordelijkheid, beleid te ontwikkelen. Daarbij is het verstandig een verband te leggen met de indicatoren voor de brede maatschappelijke welvaart. Eventuele overheidsmaatregelen (subsidies en verboden) zouden alle gericht moeten zijn op het bereiken van die doelstellingen.
De SER-commissie verbond aan het structuurbeleid destijds twee belangrijke voorwaarden. Ten eerste moet de overheid een kader scheppen om de rol van de overheid bij het sturen van de economische ontwikkeling in de door de gemeenschap gewenste richting helder af te bakenen: bedrijfsleven en overheid behouden hun eigen verantwoordelijkheid.
Ten tweede dient er een sectoraal informatiesysteem te worden opgetuigd dat in voldoende stuurinformatie voor bedrijfsleven en overheid voorziet. Daartoe had de Commissie Opvoering Productiviteit van de SER al eerder een sectoraal informatiesysteem ontwikkeld, dat moest resulteren in openbare bedrijfstakverkenningen.
Beide voorwaarden blijven ook nu relevant voor een succesvol structuurbeleid. Belangrijke extra voorwaarde is dat, in de huidige geglobaliseerde economie, structuurbeleid ook vraagt om ondersteunend Europees beleid, om te voorkomen dat het vestigingsklimaat in Nederland verslechtert ten opzichte van andere landen in Europa. Wellicht kan een huidige SER-commissie hier voorstellen voor doen?
Literatuur
Dijk, J.H. van (2024) Industriepolitiek verhoogt kans op ondoelmatig beleid. ESB, 109(4837S), 36–39.
Auteur
Categorieën