Tien vogels in de lucht
Waar het in Nederland ook aan ontbreekt, in elk geval
niet aan plannen om de economic uit het slop te halen.
Talrijke vaderlandse economen hebben zich de laatste
maanden het hoofd gebroken over de vraag hoe de economic weer gezond kan worden gemaakt en nun oplossingen
aan het volk voorgelegd. Hoewel de verkiezingsprogramma’s van de politieke partijen reeds de sociaal-economische wondermiddelen bevatten om ons binnen vier jaar
van alle economische narigheid af te helpen, hebben diverse personen en instanties daar nog eens hun eigen adviezen aan toegevoegd. Niet de minste onder hen was
minister Albeda. In een rede in de Exoduskerk te Gorkum
onder de titel ,,Als ik de kabinetsformateur tegenkom”, liet
hij weten welke tien pun ten zijns inziens in elk geval deel
zouden moeten uitmaken van een beleid voor sociaaleconomisch herstel in de komende jaren.
De tien punten van Albeda zijn om meer dan een reden
interessant. Niet alleen heeft de minister geprobeerd uit
alle andere plannen links en rechts elementen voor een
sociaal-economisch beleid bijeen te garen die ,,op brede
politieke en maatschappelijke steun aanspraak mogen
maken “, maar ook staat vast dat het lijstje van Albeda een
belangrijke rol gaat spelen bij de kabinetsformatie. Albeda
heeft zijn lijstje goed met de CDA-top doorgesproken en
de informateurs Lubbers en De Koning, die het sociaaleconomische beleid als eerste punt op de agenda van hun
besprekingen hebben staan, gebruiken het plan-Albeda
als uitgangspunt van het CDA voor de discussie. Daarbij
is niet zonder belang dat FNV-voprzitter Wim Kok zich
reeds positief over het plan heeft uitgelaten, ook al had hij
op onderdelen kritiek. In elk geval is er voldoende reden
om de tien punten nog eens een voor een de revue te laten
passeren.
1. In de eerste plaats moet er een industrialisatieplan
komen. Over de npodzaak van een samenhangend industrialisatiebeleid is met name het laatste jaar een brede
consensus pntstaan. De Adviescommissie inzake het industriebeleid (commissie-Wagner), waarin — overigens
op persoonlijke titel — deskundigen van zeer verschillende maatschappelijke achtergrond zitting hadden, is erin
geslaagd vorige week een unaniem advies uit te brengen
over het te voeren industriebeleid. Op verschillende omstreden punten zijn knopen doorgehakt. De aanbevelingen van de commissie moeten een belangrijke rol spelen
bij het formuleren van een herindustrialisatiebeleid, dat
essentieel is voor economisch herstel.
2. Er moeten internaiionale initiatieven worden ontplooid om het hoofd te bieden aan de Internationale recessie en om de dreiging van toenemend protectionisme en
toenemende polarisatie tussen rijke en arme landen af te
wenden. In concrete zou internationaal overleg moeten
worden gestart over het verlagen van de rentestand, een
Europees werkgelegenheidsbeleid en nieuwe impulsen
voor de Noord-Zuiddialoog. Over internationaal overleg
als instrument om economische problemen op te Ipssen
kan men echter niet anders dan somber zijn. ZoalsZijlstra
in het Jaarverslag van De Nederlandsche Bank al opmerktc, kan de rente niet naar beneden wprden gepraat, ook
niet door overleg op het hoogste politieke niveau; binnen
de Europese Gemeenschap is de slagvaardigheid zover beneden nul gedaald dat men over een gemeenschappelijke
aanpak van de werkloosheid niet veel illusies hoeft te
koesteren, en de belangentegenstellingen tussen Noord en
Zuid zijn ook in een nieuwe dialoog niet weg te redeneren.
De Internationale economische verhoudingen worden niet
bepaald door internationaal overleg, maar door economische krachten die zich aan overleg weinig of niets gelegen laten liggen.
3. De gemiddelde reele inkomensdaling van 2% per
jaar, die Albeda bepleit, is niet alleen onhaalbaar, maar
als perspectief ook pngewenst. Zoals ook Driehuis en Van
dw Zwan hebben uiteengezet, is het gevaar groot dat een
dergelijke loonmatiging voor de bedrijvensector zelf als
een boemerang gaat werken en een proces van voortdurend dalende bestedingen, dalende afzet, dalende investeringen en dalende produktiviteit oproept. De loonkostenontwikkeling dient wel te worden gematigd tot beneden
ESBKW-1981
het niveau van de produktivjteitsontwikkeling, maar wanneer tegelijkertijd produktiviteit en groei weer worden
aangezwengeld, hoeft dit niet noodzakelijkerwijs eenjarenlange ree’le inkomensdaling over de hele linie te impliceren.
4. Het invoeren van een werkgelegenheidsfonds en/ of
investeringsloon kan een belangrijk middel zijn om het
verband tussen inkomensmatiging en werkgelegenheid
beter zichtbaar te maken. Daarmee neemt de aanvaardbaarheid van loonmatiging pngetwijfeld toe. Bovendien
kan de beschikbaarheid van risicodragend vermogen worden vergroot. Over de wijze van organisatie en beheer van
zo’n fonds zijn nog heel wat vragen te stellen, maar de
gedachte is in elk geval aantrekkelijk.
5. Het verdelen van arbeid zal onderdeel moeten uitmaken van het beleid ter bestrijding van de werkloosheid.
De effectiviteit ervan lijkt echter vrij algemeen te worden
overschat. De meeste vormen van arbeidstijdverkorting
leveren maar weinig nieuwe arbeidsplaatsen op. Het meest
effectief is nog het bevorderen van deeltijdarbeid, maar
het aantal deeltijdbanen neemt slechts geleidelijk aan toe.
Albeda’s schatting van een miljoen deeltijdbanen in 1985
is wel rijkelijk optimistisch.
6. Nieuwe impulsen voor medeverantwoordelijkheid
zijn nodig. Mensen en groepen moeten hun eigen verantwoordelijkheid kunnen waarmaken. Vanuit Den Haag
kunnen niet de oplossingen voor alle maatschappelijke
problemen worden verwacht. Hoe waardat ook mogezijn,
de praktijk ontwikkelt zich vooralsnog in tegengestelde richting. Steeds weer blijkt men juist van de kant van de
centrale overheid de grootste moeite te hebben met het
delegeren van financiele en bestuurlijke bevoegdheden
naar lagere instanties. De regelzucht neemt eerder toe
dan af. Zou dit nu ineens veranderen?
7. De starheid op de arbeidsmarkt moet worden doorbroken. Hoewel het grootste knelpunt op dit moment het
ontbreken van voldoende arbeidsplaatsen is, bestaan er
ongetwijfeld zowel aan de vraag- als aan de aanbodzijde
van de arbeidsmarkt ernstige rigiditeiten. Voor een deel
hebben die te maken met verschuivingen in het normenen waardenpatroon die nauwelijks omkeerbaarzijn. Voor
de noodzakelijke economische vernieuwing zal de mobiliteit op de arbeidsmarkt evenwel sterk moeten toenemen.
Dit kan zeer impopulaire maatregelen vergen waar
Albeda maar niet nader op ingaat.
8. Over de herstructurering van de sociale zekerheidis
het plan-Albeda eveneens zeer vaag. Opnieuw wordt het
volumebeleid ten tonele gevoerd zonder dat daaraan concrete inhoud wordt gegeven. Wanneer niet op korte termijn werkelijk ernst wordt gemaakt — en succes geboekt
— met een volumebeleid in de sociale zekerheid is aan
rigoureuze dating van het niveau van de uitkeringen niet
te ontkomen.
9. Er wordt een herziening van de belastingwetgeving
bepleit overeenkomstig de ideee’n die minister Van der
Stee op dit punt eerder lanceerde: sanering van de aftrekposten in samenhang met verlaging van de tarieven.
Zowel uit efficiency-overwegingen (sterke vereenvoudiging van het stelsel) als uit rechtvaardigheidsoyerwegingen (betere uitvoering van het draagkrachtbeginsel) lijkt
zo’n herziening zeer gewenst. Het CDA kondigt op dit
punt gedetailleerde voorstellen aan, waarmee de kabinetsformateur nog zijn voordeel zal kunnen doen.
10. Als tiende punt wordt het regionaal beleidgenoemd
en vergroting van de beleidsruimte van provincies. Waarschijnlijk is dit punt toegevoegd om de tien vol te maken
of anders om de immer prptesterende provincies gerust
te stellen. Concrete suggesties ontbreken in elk geval.
Het plan-Albeda is ongetwijfeld goed bruikbaar als
draaiboek bij de formatie. Het geeft een vrij complete opsomming van elementen die van een samenhangend
sociaal-economisch beleid deel moeten uitmaken. Maar
het plan gaat niet verder dan uiterst globale indicaties van
de richting van beleid. Er zijn tien vogels in de lucht, maar
nog geen in de hand.
L. van der Geest
545