Wat is er toch met onze jongens aan de hand? Ze worden op school aan alle kanten door meisjes ingehaald, halen vaker rottigheid uit en hebben — als ze later groot zijn — steeds meer moeite met het vinden van een baan. Voor minister Plasterk van Binnenlandse Zaken lijkt de maat vol. Hij roept in een interview in De Telegraaf (van 17 januari) ouders op hun kinderen beter op te voeden, vooral jongens zo lijkt het.
Recent onderzoek laat inderdaad zien dat jongens zich minder goed gedragen als het thuis hommeles is (zie hier). En er is thuis steeds vaker wat aan de hand. Het aantal kinderen dat in Nederland opgroeit in eenoudergezinnen stijgt al jaren (van 380 duizend in 2000 naar 510 duizend in 2012) tot 20 procent in 2012. Ook stijgt het aantal gezinnen waar de aandacht voor het opvoeden van kinderen om allerlei redenen gering is. Dit leidt al op jonge leeftijd tot probleemgedrag, bij vooral jongens.
Ik heb drie zoons (7, 4 en 2) en dat zijn lieve jongens. Alleen, ze zitten slecht stil en hebben een hekel aan kleuren. Ze zijn wel gefascineerd door de stoel waarop ze stil moeten zitten en de potloden waarmee gekleurd moet worden. De stoel kun je laten wiebelen en je kunt op een poot balanceren; potloden kunnen vliegen en worden regelmatig getest op stevigheid. En daar is de juf en zijn ook moeder en vader niet altijd even blij mee. Toch ontwikkelen ze zich goed en neemt de “onderzoeksgeest” met leeftijd af.
Het verschil in ontwikkeling tussen jongens en meisjes in stilzitten en potloodslopen neemt toe op de basisschool. Dit wordt door wetenschappers gemeten door verschillen in zelfregulatie en bijvoorbeeld het verstoren van de orde in de klas en thuis. In groep 1 hebben meisjes meer zelfregulatie om zich vervolgens ook nog eens beter te ontwikkelen. Uit verschillende studies blijkt dat verschillen in zelfregulatie op jonge leeftijd een sterke voorspeller zijn voor latere uitkomsten op het terrein van inkomen, gezondheid en criminaliteit (zie hier). Vaak wordt de toename in het verschil tussen jongens en meisjes geweten aan het grote aantal vrouwelijke figuren dat jongens vanaf de crèche tegenkomt, de manier waarop het onderwijs is ingericht (veel stilzitten), verschillen in hersenontwikkeling tussen jongens en meisjes of beïnvloeding door andere kinderen. Deze factoren verklaren echter maar een heel klein deel van de verschillen in ontwikkeling van het gedrag van jongens en meisjes.
De aandacht en investeringen in kennis, gezondheid en gedrag van ouders doen er veel meer toe. Terecht dus dat Plasterk ouders aanspreekt op hun taken en verantwoordelijkheden. Het blijkt dat vooral in eenoudergezinnen jongens vaker problematisch gedrag vertonen dan meisjes. De verschillen in zelfregulatie zijn ook vele malen groter in deze gezinnen: Het verschil in ontwikkeling tussen jongens en meisjes in groep 8 is 2.5 keer zo groot als in traditionele gezinnen. Hierdoor hebben deze jongens lagere toetsscores op de basisschool, een grotere kans op schooluitval in het middelbare onderwijs en daardoor een kleinere kans op werk en andere vormen van maatschappelijk succes. Dit verschil wordt voor het overgrote deel veroorzaakt door de thuissituatie. Jongens krijgen in eenoudergezinnen, met meestal een moeder aan het roer, namelijk relatief minder aandacht dan meisjes en ze blijken veel gevoeliger voor de investeringen van ouders.
Opvoeden is een taak en verantwoordelijkheid van ouders. Als beleidsmaker is het riskant om in gezinnen in te grijpen. Maar als het er ook op lijkt dat investeringen op school slechts een klein deel van de rol van een slechte thuissituatie compenseren, wordt het toch vervelend. Er kan wat worden gesleuteld aan de cultuur in het onderwijs (wat meer sport en techniek) en er kunnen wat meer rolmodellen voor jongens worden gezocht, maar veel zal dat niet opleveren als het thuis niet goed zit. Is het wellicht tijd om eens na te denken of de (fiscale) prikkels om te werken in plaats van op te voeden voor verschillende groepen in de samenleving nog wel de juiste zijn?
Auteur
Categorieën